Benzion Joachim Hirsch (1880 - 1943) de enige Spinoza-bestrijder uit joods-orthodoxe kring tussen 1880 en 1940

Zijn joodse naam luidde Benzion Jochanan. Hij was een zoon van Simon Azaria Hirsch en Ganna Spitz. Hij trouwde in 1911 met Sara Jetta van Zwanenberg. Het echtpaar kreeg vier kinderen, van wie de oudste David Hijman is omgebracht in Auschwitz.

Bij gebreke van enig plaatje van Benzion Joachim Hirsch hier de advertentie voor zijn bar mitswa in het Nieuw Israelietisch weekblad van 17-02-1893 [KB-krantenarchief)

Hij is het meest bekend, als hij al bekend is, door zijn studie over Spinoza: Spinoza's verhouding tot het openbarings-jodendom: aan de hand van zijn wereld- en levensleer, beschreven in zijn ethica (7 stellingen) (Amsterdam 1932). In dit boek bekijkt hij Spinoza's werk vanuit joods-orthodoxe hoek. Hij publiceerde in het weekblad De Vrijdagavond en in het Centraal Blad voor Israelieten in Nederland. Zijn werk is uitgegeven als Verspreide opstellen in 1927 (overdruk weekblad De Vrijdagavond, jr. 2 en 3), dat hij heeft opgedragen aan zijn broer, Samuel Juda Hirsch bij diens 25-jarige ambtsvervulling als opperrabbijn van het ressort Overijssel. Over wie hij ook schreef: B.J. Hirsch, 'De jeugdjaren van opperrabbijn Hirsch. Bij zijn zilveren jubileum', [in: De Vrijdagavond 4 (1927) 15 (8 juli) 228-231]

Tot 1930 woonde hij op Nieuwe Heerengracht 75. Volgens een lijst met winkels van joodse eigenaren, opgesteld door de Amsterdamse politie in 1940, had hij een sigarenhandel in de Dufaystraat 3 te Amsterdam. [Gegevens afkomstig uit het politiearchief berustend bij het Stadsarchief Amsterdam]. [Hier]

Voor hem zou de sigarenwinkel bijzaak geweest zijn. Zijn vrouw bekommerde zich om de winkel en ontcijferde zijn onmogelijke handschrift om het geschikt te maken voor publicatie. Zijn totale werk is verzameld door een kleinkind die de bibliografie gepubliceerd kreeg in de Studia Rosenthaliana, najaar 1988. Op grond van zijn geschrift over Spinoza kreeg Benzion Joachim Hirsch uit handen van de opperrabbijn in 1932 de titel van Chower - een hoge joodse onderscheiding. [van hier]

 

Chapter Spinozism and Dutch Jewry between 1880 and 1940Hij heeft zich, zo blijkt uit een hoofdstuk van Henri Krop "Spinozism and Dutch Jewry between 1880 and 1940" [In: Judith Frishman, Hetty Berg (Eds.), Dutch Jewry in a Cultural Maelstrom, 1880-1940. Amsterdam University Press, 2007] vooral met Spinoza bezig gehouden om de geleidelijke zogenaamde ‘spinozaficering’ van het Jodendom aan de kaak te stellen. Hij verzette zich tegen de tendens om Spinoza’s filosofie als joods te zien. Vooral de toe-eigening tijdens de herdenkingsbijeenkomsten in 1927 en 1932 en de bemoeienis om de ban van geen-betekenis meer te verklaren (Jacob Klatzkin) of zelfs ongedaan te maken (prof. Klausner in Jerusalem) waren hem een gruwel. De bewondering van Spinoza door negentiende eeuwse Verlichtings-joden had in zijn ogen zulke proporties aangenomen dat Spinoza tot een idool van de joden werd. Volgens hem echter was de kloof tussen Spinozistische religiositeit en jodendom onoverbrugbaar.

Zonder enige formele filosofische scholing, hield hij zich intensief met de internationale literatuur over Spinoza bezig: Freudenthal, Gebhardt, Strauss, Joël, Roth, Pollock, Meinsma, Bierens de Haan, Ovink en Carp. Hij hield zich bezig met de Pantheismusstrijd en ook Kant was hem vertrouwd. Voor hem was vanzelfsprekend correct de benadering van Jacobi: de noodzaak van de geloofssprong. De TTP zag hij als zwaar bevooroordeeld anti-joods, waarbij Christus boven Mozes voorkeur had. Daarin bewees Spinoza zijn vervreemding van het jodendom, dat al vóór zijn ban ingezet moest zijn en die dan ook het logische resultaat vormde van zijn breuk met het jodendom. En hij beschouwde elke poging om Spinoza weer in het jodendom te incorporeren als gebrek aan zelfrespect.

Hirsch verdediging van de joodse orthodoxie was de enige studie van Spinoza's filosofie uit die kring. Alleen uit liberalere joodse kring, o.a. van Levie Levisson (1878 – 1948), die overigens toegaf niets van Spinoza bestudeerd te hebben, ondervond Hirsch verzet tegen zijn te eenzijdige kijk op Spinoza. Zijn geschrift over Spinoza leverde hem uit handen van de orthodoxe opperrabbijn in 1932 de titel van Chower op - een hoge joodse onderscheiding.

Ook van christelijke zijde ondervond hij waarderende recensies. Dat blijkt bijvoorbeeld aan de bespreking door Anton van Duinkerken in de rubriek Het boek van de week van De Tijd, godsdienstig-staatkundig dagblad, op 9 sept. 1932. In de bespreking van Dr. Antoon Vloemans: "De wijsbegeerte van Spinoza - Haar plaats in het Nederlandsche denken en haar beteekenis voor de wereldphilosophie" [Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1932], schrijft Van Duinkerken:

"Spinoza's breuk met de Synagoge heeft meer aanleiding gegeven tot romantische verbeeldingen dan zijn kort en weinig bekend avontuur met Clara Maria van den Enden. Ook deze episode wordt door Dr. Vloemans zakelijk behandeld, maar de belangstellende lezer zal goed doen, wanneer hij Vloemans' studie aanvult met het juist verschenen boek van Benzion J. Hirsch: „Spinoza's verhouding tot het Openbarings-Jodendom aan de hand van zijn wereld en levensleer, beschreven in zijn Ethica" (Amsterdam — A. T. Kleerekoper — 1932). Deze auteur wijst in zeven stellingen op de onverzoenbaarheid van Jodendom en Spinozisme, om daarna te besluiten: „Meer dan ooit, behooren zij, die geroepen zijn om de zuivere sfeer van het Openbarings-Jodendom en de Synagoge te bewaken, de ontwikkeling van het modern religieus-mystisch gestemde Spinozisme te volgen, met energie zich te weer te stellen tegen de verwarrende intellectueele wijsgeerige mystiek en het Jodendom van pantheïstische denkrichtingen vrij te houden." Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor den katholiek, die vooral in de hedendaagsche modificaties of interpretaties van het Spinozisme een vorm van buitenkerkelijke religiositeit zal vinden, waardoor het godsdienstig gemeenschapsbesef wordt ontbonden, de dogmatische grondslag des geloofs ondermijnd en de zedeleer los gemaakt van de bindende sanctie der eeuwige gelukzaligheid. Zulk een religieuze interpretatie leverde Dr. J. H. Carp in zijn werk over „Het Spinozisme als wereldbeschouwing" (Arnhem, 1932), de meest „moderne" vrucht van het Spinoza-jaar.” [KB krantenarchief]

_____________

 

Over zijn broer Samuel Juda Hirsch [Hier en hier] Foto in Algemeen Handelsblad avondeditie van 9 juli 1927, ter gelegenheid van het zilveren jubileum van Samuel Juda Simon Hirsch als opperrabbijn van het ressort Overijssel.

 

 

 

 

Hoe ik Benzion Joachim Hirsch ontdekte

Nog nooit had ik van hem gehoord. Terwijl ik nu al bijna vijf jaar bezig ben om het internet af te struinen naar wat er maar over Spinoza en over “iemand - wie dan ook - en Spinoza” te vinden is, was ik nog nooit zijn naam tegengekomen.

In het kader van mijn zoektocht naar “Spinoza in de joodse historiografie”, die ik even opzij zette om mij een poos met de nieuwe Ethica-vertaling bezig te kunnen houden, was ik af en toe ook bezig om dit thema in de Nederlandse joodse historiografie op het spoor te komen – wat nog niet zo eenvoudig verloopt: tot je eenmaal een paar draadjes te pakken krijgt.

Toen ik de website jodeninnederland.nl ontdekte die informatie verzamelt over joden in Nederland in de twintigste eeuw, typte ik in het zoekvenster ‘Spinoza’ om te zien of er iets aan betrekking tussen de daar bijeengebrachte joden en Spinoza vermeld werd.

Dat leverde zes hits op, waarvan alleen Abraham Mordechai Vaz Dias (1876 - 1939) en Benzion Joachim Hirsch (1880 – 1924) relevant waren. De sigarenfabrikant en selfmade historicus Vaz Dias is mij, en ik denk vele Spinoza-geïnteresseerden, wel bekend vanwege zijn, samen met W. G. van der Tak gepubliceerde, Spinoza, Mercator & Autodidactus.

Bij Benzion Joachim Hirsch lees je daar: “Sigarenwinkelier: "Mercator et autodidacticus" (publiceerde menige studie, en boekje over Spinoza), woonde op Nieuwe Heerengracht 75 tot 1930. Verloofd in 1910. Chower in 1932.” Verder zoeken op zijn naam bracht me op een site, joodsmonument.nl, met meer informatie, o.a. dat de volledige titel van zijn Spinoza-boek luidde: Spinoza's verhouding tot het openbarings-jodendom: aan de hand van zijn wereld- en levensleer, beschreven in zijn ethica (7 stellingen) (Amsterdam 1932).

Ik nam aan dat het daarbij wel zou blijven en dat over dat werkje wel niet meer te vinden zou zijn, maar ik ging uiteraard verder en toen ik vervolgens de hoofdtitel, Spinoza's verhouding tot het openbarings-jodendom, inbracht leverde dat zelfs een uitvoerige paragraaf op over deze Benzion Joachim Hirsch in een hoofdstuk van de hand van Henri Krop: "Spinozism and Dutch Jewry between 1880 and 1940," in: Judith Frishman, Hetty Berg (Eds.), Dutch Jewry in a Cultural Maelstrom, 1880-1940 [Amsterdam University Press, 2007] (ik zal daar later op terugkomen).

Ik wist niet wat me overkwam: zóveel over deze mij onbekende Hirsch! Het ontroerde mij dat er zo serieus over deze amateur studiosus geschreven werd – ook al zag ik al snel dat het om een bestrijder van Spinoza ging, maar dan om een die hem werkelijk serieus bestudeerd moet hebben!

Hoe, nog meer dan eerder, zie ik uit naar Krops aangekondigde boek over de geschiedenis van de receptie van Spinoza in Nederland. Hij heeft mij meegedeeld dat uitgeverij Bert Bakker in zijn najaarsprospectus de verschijning van dat boek zal aankondigen. Ben benieuwd of deze Benzion Joachim Hirsch daarin ook zal voorkomen. En welke onbekende Spinoza-studenten we daarin nog meer zullen ontmoeten.