Burgerschapskalender (waar zou Spinoza op wijzen?)
In Trouw vandaag een klein en een groot artikel over het project waarmee de overheid tot een soort van handvest voor verantwoordelijk burgerschap probeert te komen. In het verlengde van de ‘normen en waarden-discussie’ die Balkenende indertijd entameerde en die wat hem betreft, uitliep op de samenvatting: “fatsoen moet je doen”, is het ministerie van Binnenlandse Zaken vorig jaar begonnen met een discussieprogramma op meerdere plekken in het land. Daaraan namen 200 mensen deel. Dit mondde voorlopig uit in een ‘burgerschapskalender’ die momenteel via gemeenten en bibliotheken, wordt verspreid. Al eerder bleek uit een opinieonderzoek dat de ‘gemiddelde Nederlander’ onder goed burgerschap verstaat: respect, betrokkenheid op elkaar en betrokkenheid bij de toekomst.Tegelijk loopt een project om geformuleerd te krijgen wat van een verantwoordelijke overheid mag worden verwacht. Intussen is, ook bij de minister zelf, Guusje ter Horst, de vraag gerezen of de overheid zich hiermee, met hoe burgers zich zouden moeten gedragen ten opzichte van elkaar, wel moet bezig houden. Ik verwijs verder naar het Trouw-artikel.
Als kleine bijdrage aan de deze discussie breng ik hier het adagium van Spinoza in herinnering:
Alles waartoe men noch door beloningen noch door dreigingen te brengen is, behoort niet tot de rechtssfeer van de staat.
[Spinoza, Politieke verhandeling, H3, §8]
Ik vatte dit ‘adagium’ samen uit de volgende vertalingen van de Tractatus Politicus
Spinoza, STAATKUNDIG VERTOOG, H. 3, het recht der overheid, § 8 in de vertaling van W. Meijer (1901)
Ten tweede moet men eveneens in aanmerking nemen, dat de onderdanen in zoverre niet eigenmachtig doch onder de jurisdictie van de Staat zijn, voor zover zij zijn macht of dreigingen vrezen of voor zover zij de burgerlijke toestand verkiezen (volgens art. 10 van het vorige hoofdstuk). Hieruit volgt dat niets van al datgene, waartoe niemand door beloningen of bedreigingen verleid kan worden, tot het recht van de Staat behoort. Het oordeelsvermogen bij voorbeeld kan niemand afstaan.