Carp contra Grunsky – over Spinoza [2] Hans Alfred Grunsky (1902 - 1988)

In vervolg op het vorige blog, nu eerst meer over deze Grunsky. 

Hij zou „einer der fanatischsten Ideologen des Nationalsozialismus“  geweest zijn. [cf hier]

           

Om een indruk te krijgen hoe die man bezig was: In zijn Der Einbruch des Judentums in die Philosophie (1937) - hierna méér hierover - schrijft hij b.v.: "noch jeder nichtjüdische Denker habe seinen judischen Imitator gefunden, es habe
Platon seinen Philo gehabt,
Aristoteles seinen Maimonides,
Descartes und Giordano Bruno ihren Spinoza,
Newton seinen Einstein,
Kant seinen Cohen,
Hegel seinen Marx,
Nietzsche seinen Siegmund [sic] Freud".

Zijn vader was de Stuttgarter muziekhistoricus  Karl Grunsky.
Hans Alfred promoveerde in 1923 in de filosofie over Einsteins relativiteitstheorie aan de Universiteit van Tübingen. Daarna ging hij zich, ondersteund door de "Notgemeinschaft der Deutschen Wissenschaft", bezig houden met de symfonieën van Bruckner. Hij was als „Hauptlektor für Philosophie im Reichsüberwachungsamt unter Alfred Rosenberg in Berlin tätig.“

In 1930 faalde hij in München met zich te ‘habiliteren’, hetgeen gekomen zou zijn – zo beweerde hij later “wegen des Juden Hönigswald." Vanaf 1 juni 1930 werd hij lid van de NSDAP en na de machtsgreep van de Nazi’s kwam zijn tijd. De mislukte academische buitenstaander verkreeg in leerjaar 1935/36 een leeropdracht ter opvolging in het “Extraordinariat”van de met emiritaat gegane Alexander Pfänder (1870-1941) en wel in de "filosofische en psychologische grondslagen van de nationalistische ideologie (völkischer Weltanschauung).” Op 6 november 1935 hield hij zijn „Antrittsvorlesung“ in aanwezigheid van de Beierse ministerpresident Ludwig Siebert. Het kernthema van deze lezing luidde:

"De impact van een grote werkelijkheid zoals die zich manifesteert in het nationaal-socialisme, berust niet in het minst op het feit dat hier omringende wereld en bloedwereld weer met elkaar in overeenstemming gebracht zijn. Wat we nu meemaken, is de enorme eeuwen-nee, duizenden jaren voorbereide doorbraak van de Duitse Germaanse bloed-realiteit."
[Die Wucht einer grossen Wirklichkeit, wie sie sich im Nationalsozialismus äussert, beruht nicht zuletzt auf der Tatsache, dass hier Umwelt und Blutwelt wieder miteinander in Übereinstimmung gebracht sind. Was wir heute erleben, ist der gewaltige, jahrhunderte-, nein, jahrtausendelang vorbereitete Durchbruch der deutschgermanischen Blutwirklichkeit].

Per 1 april 1937 werd hij op aandringen vanuit hoge kringen der NSDAP als "Nicht-Habilitierter" in een meer officieel universiteitsambt benoemd.

In 1935 verscheen zijn boek Seele und Staat. Die psychologischen Grundlagen des nationalsozialistischen Sieges über den bürgerlichen und bolschewistischen Menschen. Met een zekere verbuiging van de Platoonse filosofie ontvouwde hij de "vier-polige" zielskracht van de "nationaal-socialistische mens”: een scheppende pool, een wils-pool, een pool van onaanvaardbaar karakter (Pol der Hingenommenheit) en de schouwpool (Schau-Pol). De creatieve en de wils polen werden samengevat in meester Eckart’s (de lievelingsfilosoof van de bruinen) "Seelenfünklein” en dat stond voor "der Führer in uns". Grunsky valt in het boek vooral joodse en andersdenkende hoogleraren aan, waaronder ook zijn voorganger Alexander Pfänder, die in 1935 met emeritaat was gegaan. In 1937 vatte hij dat boek nog eens samen in het in het vorige blog vermelde artikel “Der Einbruch des Judentums in die Philosophie.”

Zijn oefeningen in ‘Blut-und-Boden‘ kwamen bij de studenten niet of nauwelijks over en velen stopten met zijn colleges te volgen. “Was Grunsky sagte, war nicht diskussionswürdig", volgens de huidige professor in München Hermann Krings die in 1936 als student naar fMünchen kwam. "In den Vorlesungen anderer Dozenten kam das Weltanschauliche inhaltlich nicht zur Geltung." [cf hier]

Op 15 november 1941 werd Grunsky uit zijn leerambt gezet, omdat hij de Germanist en overtuigde nationaalsocialist Herbert Cysarz (1896-1985) als „Judenbegünstiger“ en „Kulturbolschewisten“ belasterd had. In 1943 werd hij echter weer aangesteld, maar in juli 1945 door de Amerikaanse militaire regering ontslagen.  

Na de Tweede Wereldoorlog kreeg Grunsky een leidende rol in de „Freien Akademie“ die op 4 april 1955 geopend werd. De academie is gevestigd in Wiesbaden en is tot heden een instituut van de “Deutschen Unitarer“ waarvan rechtbanken geaccepteerd hebben dat deze als „Nazi-Sekte“ aangeduid mag worden. In het eerste deel van de „Wissenschaftlichen Veröffentlichungen“ van de Academie schreef Grunsky een bijdrage met als thema „Toleranz als wesentlicher Faktor der menschlichen Existenz.“ In datzelfde jaar, 1960, verscheen van hem een bijdrage het het “Festschrift zum neunzigsten Geburtstag von Paul Geheeb” met de weinig bescheiden titel: Erziehung zur Humanität. Grunsky over Geheeb: „Das Erfülltsein vom ‚göttlichen Wahn‘, den der pädagogische Eros einschliesst, war echt platonisch an ihm.“

Over Jakob Böhme en Spinoza schreef hij:

Ÿ Der Einbruch des Judentums in die Philosophie. In: Schriften der Deutschen Hochschule für Politik, Band 1, Heft 14. Junker u. Dünnhaupt, Berlin 1937 [PDF]

Ÿ Baruch Spinoza. In: Forschungen zur Judenfrage, Band 2, 1937, S. 88-115.

Ÿ Jakob Böhme als Schöpfer einer germanischen Philosophie des Willens. Hanseatische Verlags-Anstalt, Hamburg 1940.

Ÿ Der Jude Spinoza. Schöpfer eines neuen Talmud. In: BrZ, Nr. 312, 11. Nov. 1943

Ÿ Jakob Böhme. Frommann, Stuttgart 1956. 2. Auflage, Frommann-Holzboog Stuttgart 1984

Bronnen

Grunsky in de.wikipedia

Die deutsche Universitätsphilosophie in der Weimarer Republik und im Dritten Reich 

Meerdere pagina's over Grunsky in:

Christian Tilitzki: Die deutsche Universitätsphilosophie in der Weimarer Republik und im Dritten Reich, Volume 1. Akademie Verlag, 2002

 

Elisabeth Kraus (Hrsg): Die Universität München im Dritten Reich. Aufsätze. Teil II [PDF]

 

Aufwuchtende Wertmächte. Eine Münchner Fachzeitschrift hat jetzt erstmals umfassend die trübe Rolle der Philosophie während der NS-Zeit analysiert. Der Spiegel, 17 aug. 1987 [Hier


Jürgen Oelkers: „Reformpädagogik“: Ein deutsches Schicksal? Vortrag in der Universität Wuppertal am 13. Juli 2010 [PDF]

 

 

Hans Otto Seitschek (Hrsg.): Philosophie an der Ludwig-Maximilians-Universität. Die philosophische Lehre an der Universität Ingolstadt-Landshut-München von 1472 bis zur Gegenwart. EOS-Verlag, 2010, 392 Seiten