De brieven over de 'opstanding'

De brieven die Willem van Blijenbergh en Spinoza wisselden staan vooral bekend als de Brieven over het kwaad. Komende zomer zal daarvan een uitgave bij de Wereldbibliotheek verschijnen, ingeleid en hertaald door Miriam van Reijen. De briefwisseling met Hugo Boxel staat uiteraard bekend als de Brieven over spoken. De laatste brieven die Oldenburg en Spinoza elkaar schreven, laten de botsing zien tussen een in het bovennatuurlijke en wonderen gelovende theoloog en de nuchtere, louter zijn verstand gebruikende rationalist voor wie het ‘bovennatuurlijke en wonderen’ niet kunnen bestaan. In zoverre staat deze briefwisseling model voor de grote botsing die de religieuze wereld met het werk van Spinoza zou krijgen. Het onderwerp van die laatste brieven spitst zich almaar meer toe op hét centrale punt voor de gelovige christen tevens dé waarheidstoets voor de ongelovige: de verrijzenis, de opstanding op Pasen van Christus uit de dood. Hét belangrijkste feest dat de christenen morgen vieren.

Ik stel daarom voor die brieven te benoemen als: De brieven over de ‘opstanding’. Daar die ‘opstanding’ van Jezus voor Spinoza en een Spinozist niet in de reële werkelijkheid heeft kunnen plaats hebben en dus alleen maar als verhaal bestaat, als een vertelling die allegorisch moet worden opgevat, zet ik ‘opstanding’ tussen aanhalingstekens. Door traditionele gelovigen werd en wordt het als een verhaal over een echte historische werkelijkheid gezien, een verhaal dat dus letterlijk diende (dient) te worden opgevat. Ik zeg ‘traditionele’ gelovigen (waaronder Oldenburg viel), want vele huidige theologen zien het nu ook als een verhaal over een andere werkelijkheid, waarin het vooral erom gaat over hoe je je religieus tot wereld en medemensen verhoudt.

Na een onderbreking van ca. tien jaar (de Engelse oorlogen hadden het contact moeilijk gemaakt en Oldenburg had enige maanden op verdenking van spionage in de Tower doorgebracht en was voorzichtiger geworden) wordt de draad van hun correspondentie weer opgepakt. De eerste brief van 8 juni 1675 staat bol van waarschuwing: Oldenburg vraagt Spinoza indringend om toch vooral niet de religie en de beoefening van deugdzaam leven schade toe te brengen. Spinoza snapt daar niets van, want aanbevelen om in overeenstemming met de rede leven is toch deugdzaamheid bevorderen! Hij schrijft dat in de brief van sept. of okt. 1675 waarin hij tevens vertelt de uitgave van de Ethica vooralsnog gestopt te hebben. Dan, in een korte brief van 15 nov. 1675 komt Oldenburg met inhoudelijke zorgen en deelt hij mee dat gevreesd wordt, dat Spinoza God met de Natuur verwart, dat hij “de wonderen van hun gezag berooft” en bovendien zijn “mening over Jezus Christus, de verlosser van de wereld en de enige middelaar van de mensen, en over zijn vleeswording en zijn genoegdoening,” duidelijk zou moeten maken. In het antwoord van ca. 1 dec. 1675 proef je een beginnende irritatie bij Spinoza, maar hij blijft z’n vriendschap trouw en gaat erop in, geeft uitleg over hoe hij God en de natuur ziet (en natuur moet men niet als “een zekere massa of stoffelijke materie” opvatten), en wonderen, maar vooral, en daar gaat het in dit blog om, gaat hij uitvoerig in op zijn allegorische duiding van Christus. Ik citeer de betreffende paragraaf (4):

“Om tenslotte ook over uw derde punt mijn mening duidelijker kenbaar te maken, verklaar ik dat het voor ons behoud volstrekt niet nodig is Christus naar het vlees te kennen. Neen, we moeten geheel anders denken over die eeuwige zoon van God, dat wil zeggen Gods eeuwige wijsheid, die in alle dingen en het meest in de menselijke geest en het allermeest in [de geest van] Christus Jezus zich heeft gemanifesteerd. Want zonder deze wijsheid kan niemand tot de staat van zaligheid geraken, daar alleen zij ons leert wat waar is en onwaar, wat goed is en kwaad. En doordat deze wijsheid, zoals ik zei, het meest door Jezus Christus zich heeft gemanifesteerd, daardoor hebben zijn leerlingen haar ook gepredikt voor zover zij hun door hem was geopenbaard, en hebben zij getoond zich meer dan de andere mensen op die geest van Christus te kunnen beroemen. Wat overigens sommige kerken hieraan toevoegen, namelijk dat God de menselijke natuur heeft aangenomen, nadrukkelijk heb ik erop gewezen dat ik niet weet wat zij hiermee bedoelen. Ja, om u de waarheid te zeggen, wat zij beweren komt mij niet minder ongerijmd voor dan wanneer iemand tegen mij zou zeggen dat een cirkel de natuur van een vierkant had aangenomen.”

In zijn reactie van 16 dec. 1675 wordt Oldenburg specifieker, ziet teveel noodzakelijkheid die hij als fatalisme interpreteert, hoe kunnen wonderen aan onwetendheid gelijk worden gesteld, moeten we niet erkennen dat ons dingen boven de pet gaan, en wat ‘het aannemen door God van de menselijke natuur’ aangaat: zegt de Bijbel niet glashelder dat het Woord is vlees geworden?

Voor Spinoza kwam nu de aap uit de mouw en hij gaat in zijn antwoord van ca. 1 jan. 1676 zijn zienswijze op de noodzakelijkheid nog eens uitleggen; en hoe men met wonderen iets duisters door iets nóg duisterder meent te verklaren. Hij wil best aannemen dat de apostelen geloofden “dat Christus uit de dood is verrezen en werkelijk is opgevaren ten hemel”, maar dat zijn openbaringen geweest naar hun begripsvermogen en hij komt tot de conclusie “dat de opstanding van Christus uit de doden in werkelijkheid geestelijk is geweest en alleen aan de gelovigen is geopenbaard overeenkomstig hun bevattingsvermogen.”

Dat kan Oldenburg in zijn zak steken, maar tegen geloof helpen geen argumenten en Oldenburg blijft in zijn antwoord van 14 jan. 1675 bij zijn standpunt “dat die geschiedenis naar de letter moet worden genomen.”

Spinoza gaat er nog eens uitvoerig op in. Ik citeerde op ‘Goede Vrijdag’ al uit de brief van 7 febr. 1676 van Spinoza aan Oldenburg: ”Verder vat ik evenals gij het lijden, de dood en de begrafenis van Christus letterlijk op, zijn opstanding daarentegen symbolisch.”

Op 11 febr. 1676 schrijft Oldenburg dan dat Spinoza daarvoor geen enkel argument heeft gegeven. En hij verwijst weer naar wat daarover in het evangelie ‘letterlijk’ staat en dan: “Dat alles symbolisch te willen maken, is hetzelfde als wanneer iemand zich zou beijveren de hele waarheid van het evangelieverhaal omver te werpen.”

Dat is precies waarvan Spinoza nog lange tijd zou worden beschuldigd en wat hij – in dát frame gezien -  ook deed. Het was de laatste brief. Er is geen antwoord van Spinoza overgeleverd, maar het is uiteraard het aller waarschijnlijkst dat hij het hoofd moe in de schoot heeft geworpen en het vruchteloze van weer eens een antwoord inzag.

Een jaar later overleed Spinoza en een half jaar na hem vond ook Oldenburg de dood.

                                                       * * *

Onlangs verscheen:
Neta Stahl (Editor): Jesus among the Jews: Representation and Thought [Routledge Jewish Studies Series]. Routledge, febr 2012

In hoofdstuk 9, "Christus secundum spiritum": Spinoza, Jesus and the Infinite Intellect biedt Yitzhak Melamed een interessant essay over Spinoza’s houding tegenover Jezus en het christendom. Daarvoor verzamelt hij uiteraard gegevens uit de TTP en de brieven, de correspondentie met Oldendorf met name. Graag verwijs ik op deze dag naar dit interessante hoofdstuk. Melamed heeft niet de neiging die sommige joden hebben (Hermann Cohen had dat heel sterk) om Spinoza kwalijk te nemen hoe hij in de TTP negatief stond tegenover het jodendom en zich zo positief over Christus uitliet. 

Opmerkelijk vind ik hoe Melamed op enige plaatsen in zijn tekst de uitspraak van Spinoza over Christus als “die eeuwige zoon van God, dat wil zeggen Gods eeuwige wijsheid (Dei aeterna sapientia),” en “Christus naar de geest kennen”, leest als de identificatie van Christus met het 'oneindige intellect' (intellectus infinitus), zonder de neiging te hebben daarover iets te willen uitleggen. Alsof intellectus infinitus een niet veel vragen oproepende notie is. Hij verwijst naar de gelijkstelling met ‘eeuwige waarheden’ en laat zien hoe deze opvatting over de goddelijke ‘rol’ van Christus overeenkomt met hoe christelijke neo-Platonisten Christus zagen.

Voor joden, christenen én spinozisten een interessant hoofdstuk om tijdens deze paasdagen te lezen. Het staat als PDF op zijn website.

 

Reacties

Kijk, Stan, hier komt Koops van pas, p. 74-75, over " het verstaan in de denkende zaak" , toegelicht als "zone, maaksel of onmiddellijk schepzel van God" etc., vergelijkbaar met beweging in de uitgebreidheid.

Wim, voor jou is daarmee de kous af?
Voor jou kan Christus gewoon "Gods eeuwige wijsheid" genoemd worden, of "maaksel of onmiddellijk schepzel van God" of "intellectus infinitus" en dan begrijp jij wat er bedoeld wordt?
Mij klink het als wanneer iemand tegen mij zou zeggen dat een cirkel de natuur van een vierkant had aangenomen.

Ja. Dit was Spinoza's specifieke taalgebruik.

Stan en Wim,
1. In de brieven over het kwaad bespreekt Spinoza een filosofisch onderwerp dat hij nergens anders bespreekt. Daarom is het plezierig dat ze door Miriam van Reijen toegankelijker gemaakt worden dan ze zijn in het 17e eeuws NL. Jouw voorstel om van de "Brieven over de opstanding' te spreken voor de late Oldenburg-brieven, wekt de suggestie dat het over een theologisch onderwerp gaat met een hoog halleluja-gehalte.
2. De opmerking van Wim over de Jezus Christus (Br73.4) als onmiddellijke oneindige modus (KV.I.9.2-3) is voor mij een eye-opener. Overigens wordt in de KV zowel de 'Beweginge' als het 'Verstaan' een 'Zone, maaksel of onmiddelijk uijtwerksel/schepzel van God' genoemd, zoon dus naar lichaam en geest. Trouwens, om de oneindige modi zonen van God te noemen, maakt nog eens extra duidelijk hoe Sp. theologisch jargon in een seculier-filosofische betekenis gebruikt.

Adrie,
dat Jezus Christus in Br 73 aangewezen wordt als de "onmiddellijke oneindige modus" (intellectus infinitus) kwam niet van Wim maar van Yitzhak Melamed. Ere wie er toekomt.
Mooi dat je ogen open gingen. Maar wat het je dan gezién? Voor mij gaat het (vooralsnog) om niet meer dan woorden, luchtbewegingen... "specifiek taalgebruik," zoals Wim het noemt. Maar nu het begrijpen?! Wat is die "seculier-filosofische betekenis"?

Stan,
Voor mij was onduidelijk wat met 'Gods eeuwige wijsheid' in Br73 werd bedoeld, dankzij jouw blog is mij dat nu duidelijk.
Dus:
[Br73.4] Jezus Christus = 'Die eeuwige zoon van God' = 'Gods eeuwige wijsheid' = [KVi.9] oneindige onmiddellijke modi.
M.a.w.
Theologisch: de relatie Vader - Zoon = Filosofisch: de relatie Substantie - Modus, en uitdrukkelijk niet: = de relatie Substantie - Attribuut, terwijl dit theologisch de meest voor de hand liggende filosofische vertaling is voor de Vader - Zoon relatie is.
Conclusie:
Ook het theologische leerstuk van de Drie-eenheid krijgt in Spinoza's filosofie een eigen en originele interpretatie.

Adrie,
Dank voor je toelichting.
Ik vind wel grappig wat je zegt over dat het theo'logischer' zou zijn dat een vader-zoon-relatie als substantie-attribuut zou worden gezien. Ik ben geen theoloog of theologie-historicus, maar volgens mij is nooit het triniteitsvraagstuk als attributen-kwestie benaderd. Dat zouden scholastici, denk ik, toch wel belachelijk hebben gevonden.
Mijn probleem, waar ik al lange tijd meer zicht op zoek, betreft de onmiddellijke oneindige modus. Wat in 's hemelsnaam moet ik mij denken bij een intellectus infinitus binnen de filosofie van Spinoza. Dat begrip is in de scholastiek gemunt en was al een verwijzing naar de Logos, waarbij soms Christus en soms de H. Geest in beeld kwam. Dát had Spinoza dus wel opgepakt. Maar hoe hij dit in zijn filosofie dacht in te passen...? Daar ben ik nog lang niet uit.

Dag Stan,
De door jouw gewaardeerde Bartuschat benadrukt dat een onmiddellijke oneindige modus een modificering is van Gods oneindige kracht (zijn wezen) en als zodanig zelf ook een oneindige kracht. Het is een oneindige kracht van denken (brief 32) die de hele wereld 'denkt'. Het is een modificering van het attribuut in de zin dat het een denkkracht is die ideeën vormt, je zou kunnen zeggen dat het idee-format wordt toegevoegd. Je kunt het vergelijken met het menselijk verstand dat ook een kracht van denken is die ideeën vormt (eveneens brief 32), maar dan een verstand op oneindig niveau.
Heb je geen moeite met de onmiddellijke oneindige modus in het attribuut uitgebreidheid, 'rust en beweging', die je misschien kunt zien als een oneindige kracht die lichamen voortbrengt?
Niet dat het voor mij helemaal duidelijk is hoor.

PS: Maar wat het volgens mij NIET is, is de verzameling van alle adequate ideeën, wat je in nogal wat boeken leest. Spinoza zegt zelf dat je in de fout gaat als je onder een verstand alleen maar 'heldere en duidelijke ideeën' verstaat (2/39s)

Nu staet ons ga te slaen in dees geheimenis*
 
Hoedaenigh, en hoe groot, en wie dees Godtheit is,
 
Zoo verre ons reden en begrijp heur naer kan stappen,19
20
En kennen, in natuure en aert, en eigenschappen,
 
En werck; terwijl de schors van 't lijf de ziel belet21
 
Dees klaerheit in haer kracht t'aenschouwen, zonder smet;22
 
En wy, met schaduwen en sterflijckheit betogen,23
 
De Godtheit uit ontzagh met onze eerbiedige oogen
25
Bespieglen in 't verschiet, aen 't hemelschblaeu gewelf.25
 
De Godtheit kent alleen op 't allernaeust zich zelf.26

Uit Vomdel, ALTAARGEHEIMENISSEN

@ Wim,
Je komt aanzetten met een katholiek Vondeliaans Godsbeeld, dat volstrekt niet bij Spinoza past. Diens God denkt en kent niet en diens "Godtheit kent alleen op 't allernaeust zich zelf" dus niet.
Dat is dus mijn probleem, hoe een begrip (oneindig intellect) dat in de traditionele scholastieke theologische sfeer gemunt is, door Spinoza kan worden gebruikt in zijn stelsel. Hoe precies muntte hij dat om? Nergens vindt je iets daarover. Dat is mijn klacht.
@ Henk,
Dank voor je verwijzing naar Brief 32.8. Die passage is mij uiteraard bekend, maar is voor mij problematisch - lost niets op. Spinoza neemt aan "dat er in de natuur een oneindige kracht tot denken bestaat die, oneindig zijnde, de hele natuur als inhoud omvat en wier gedachten op dezelfde wijze verlopen als de natuur, waarvan zij namelijk de ideeën zijn." Zie hoe moeilijk het ook Spinoza valt erover te spreken, want zo lijkt het denken weer buiten de natuur te vallen. Maar goed, denken zweeft niet los in de natuur. Ik mis daar een instantie bij die (een subject dat) denkt. Hij vat die gedachte in de Ethica 1/16 samen in intellectus infinitus dat (daar en later telkens) een grote rol toebedeeld krijgt, maar definieert die niet, alsof zo al duidelijk is wat dat is. Als je in Ethicom naar toelichting gaat zoeken, vind je er geen woord over. Ik wil maar zeggen...
Ik heb inmiddels een 'oplossing', maar daarin wordt niet gedacht. Ik denk dat hij met intellectus infinitus een theoretische positie aanneemt, waarbij wij ons kunnen voorstellen dát er oneindige kennis van alles mogelijk is, dat van elk particulier ding 'theoretisch' een idee bestaanbaar kan worden gedacht, een positie van waaruit alles van dat object (objectief en vanbinnenuit/immanent) gekend wordt: wat het in essentie is, hoe het ontstaan is, welke betrekkingen er vanuit de omgeving allemaal toe hebben bijgedragen dat het ding is wat het is en hoe het in stand wordt gehouden in wat het - bij alle modificaties - blijft tot het vernietigd wordt en waarin het dan overgaat. Dat hele verhaal kun je samenvatten in een positie (from nowhere) die je in een denkconstructie samenvat als: intellectus infinitus. Alleen zo kan ik kaas van maken. En ik vermoed dat Spinoza in ieder geval ook zoiets bedoeld heeft. Maar daarnaast weten wij aan onszelf dat er in de natuur denkkracht bestaat en dat dat niet iets is wat wij van onszelf hebben, dat het in/uit de natuur onstaat en dus ook in de natuur als oorzaak van ons denken zit (want ex nihilo nihil fit). Spinoza heeft die denkkracht van de natuur óók in dat concept van intellectus infinitus willen stoppen. Mogelijk heeft hij zelf nog niet alle complicaties doorzien en nam hij teveel van de Scholastieke God over dat er aan alles gedacht wordt.
Ik blijf zoeken naar een andere, omvattender én begrijpelijke toelichting.

Stan en Henk,
De onmiddellijke oneindige modi gaan (volgens Gueroult) over essenties, en de middellijke over existenties. Deze zijn:
1. Onmiddellijk: beweging en rust in de uitgebreidheid. Wat wordt ermee bedoeld? Het attribuut uitgebreidheid is geen inerte zaak, want uitgebreidheid beweegt, en omdat uitgebreidheid niet door iets anders begrensd wordt is het tevens in rust (KVI.2.19 opm). Causaliteit en natuurwetten behoren hier niet toe, want gaan over existenties, dus de causale reeksen vinden we in de middellijke oneindige modi.
2. Onmiddelijk: het oneindig verstand in het denken. Wat wordt ermee bedoeld? Het attribuut denken is geen inerte zaak, want het denken 'beweegt'. De (logische) denkwetten behoren hier niet toe, want gaan over existenties en zijn dus in de middellijke oneind. modi.
3. Wat gebeurt er bij de 3e kensoort, de intuïtieve kennis? We slaan de middellijke oneindige modi over en belanden direct in de onmiddellijke oneindige modi, we hebben directe kennis van God en de natuur buiten de 2e kensoort om.

God denkt zichzelf als jij, Stan, jezelf ten diepste doorschouwt, maar wel adequater dan jij, omdat hij ook alle factoren van jouw bijzonderheden kent die aan jouw begrip ontsnappen. Vergelijk voor deze magistrale uitleg van De Volder het hoofdstuk dat ik aan hem wijdde in mijn MANNEN ROND SPINOZA.
Ten slotte zou ik niet weten wat er verkeerd is aan het door jou geciteerde vers van Vondel. Ontkent Spinoza soms de fundamentele en alomvatende zelfkennis van de Natuur? Jouw Spinoza is dan de mijne niet.

Wat voor God heb jij in gedachte, Wim, dat je kunt schrijven "God denkt zichzelf." Wat heeft dat nog met Spinoza te maken? Noem eens een relevante passus bij Spinoza.
En dan "alomvatende zelfkennis van de Natuur"... Ik krijg inderdaad meer en meer de indruk dat onze Spinoza's dezelfde niet zijn.
(Wat De Volder betreft, verzoek ik je eventueel wat precieser te verwijzen).

Nu je zo'n mooie en informatieve blog hebt gewijd aan NIETZSCHE SUB SPECIE SPINOZAE, wil ik (als laatste poging) je vragen niet onbeantwoord laten. Ad 1) 2/3 of ook wel 5/35 (per implicatie). Ad 2) MANNEN, p. 219.

Dank Wim,
Ja, ik vind zelf dat laatste blog over Nietzsche ook wel geslaagd.
Ik schrik een beetje van de stellingen waar je me met de neus op drukt. Ik vrees dat ik - via commentaren - geleidelijkaan op een wat verkeerd spoor van Spinoza-begrip ben gekomen. Gelukkig begin ik met de Spiniza Kring Limburg weer opnieuw aan de Ethica. Een herhalingsoefening die hopelijk nieuwe vruchten zal afwerpen. De Ethica vergt inderdaad jaren studie...
Ik laat het hier nu bij.

Iemand die mijn site “met interesse” volgt, gaf mij per e-mail de opmerking: ik vind jouw ‘oplossing’ over het oneindig intellect (beschreven in een reactie op 09/04/12) echter te veel afhankelijk van tijd/duur.
Daarop gaf ik als mijn reactie: je opmerking geeft te denken. Inderdaad líjkt het alsof mijn uitleg afhankelijk is van tijd en plaats, maar dat is niet anders dan dat elke metafysica door iemand gemaakt is en zo afhankelijk is van taal, tijd, plaats etc. Toch bevat zo'n filosofisch stelsel een 'pretentie van eeuwigheid'. En dat geldt ook voor mijn uitleg. Ik kan mij voorstellen dat het intellectus infinitus zoals ik het mij voorstel, los van mij (dus "objectief en eeuwig") “als concept bestaat” - en zo in dat metafysisch systeem past.