De merkwaardige "identiteitsthese" [1]
Zoals ik onlangs meedeelde n.a.v. het college van Herman Philipse (zie dit en dit blog) ben ik van plan aandacht te geven aan de zgn. “identiteitsthese” die Spinoza zou stellen, wanneer hij bij denken en uitgebreidheid verwijst als naar eigenschappen van één ding (substantie of een modus). Henk Keizer zegt in een reactie dat je deze benadering vooral tegenkomt bij “filosofen die zich wat op afstand met hem [Spinoza] bezig houden.” Het is echt erger gesteld. Op dat punt is vooral door filosofen uit Angelsaksische landen en hun in mijn ogen nogal ideosyncratische exegese van de Ethica veel verwarring gesticht.
Op de achtergrond – en dat is de kern van de verschillende wegen van uitleg - speelt het begrijpen van Spinoza’s attributen-begrip. Sommigen vinden zijn definitie van attribuut nogal enigmatisch. En zo kun je die, gezien de ontzettend vele verschillende uitleggingen wel zien. Ik zal hieraan zeker nog diverse blogs hebben te besteden.
Deze keer wil ik de ‘identiteitsthese’ attaqueren aan de hand van een voorbeeld uit de bundel van Michael Hampe en Robert Schnepf (Hrsg) Baruch de Spinoza Ethik in geometrischer Ordnung dargestellt [Akademie Verlag, Berlin, 2006]. Met deze reeks artikelen van overwegend Duitse deskundigen wilde men een inhaalslag maken om de achterstand op andere landen in de Spinoza-studie enigszins in te halen (die achterstand had te maken met het Derde Rijk). Daarvoor was Michael Pauen, die over dat onderwerp al eerder gepubliceerd had, gevraagd om het hoofdstuk over “Spinoza und die Identitätstheorie (2p1-2p13)” voor zijn rekening te nemen. Pauen was toen filosofiehoogleraar in Magdeburg, inmiddels Professor für Philosophie des Geistes, Humboldt-Universität zu Berlin Institut für Philosophie. [zie op zijn website de indrukwekkende lijst boeken over bewustzijn en hersenwetenschap]
In dit blog wil ik bezien hoe hij die ‘identiteitsthese’ ontwikkelt.
Ik kan niet nalaten hier alvast mijn recensie (en verbazing) in één zin samen te vatten: eerst schuift Pauen Spinoza de identiteitsopvatting in de schoenen (neerkomend tenslotte op: denken is hetzelfde als materie) en vervolgens verwijt hij hem dat hij zo het fundamentele onderscheid tussen geestelijke en fysische processen niet duidelijk maakt: “Wenn Geist und Materie miteinander identisch sind – wie ist es dann zu erklären, daβ sich unsere geistiche Erfahrung so tiefgreifend von unserer Erfahrung körperlicher Prozesse unterscheidet?” (p. 96). Bonter en grover kun je het niet maken. Je begrijpt zo’n redactie dan ook niet dat ze zo’n hoofdstuk laten passeren. Maar het geeft waarschijnlijk iets weer van de verwarring waarin vele Spinoza-onderzoekers kennelijk verkeren. Ik vrees dat ik wel wat ruimte nodig heb om deze kwestie te behandelen.
Michael Pauen begint met eerst kort de hoofdlijn van deel I van de Ethica samen te vatten, hoe alles in God bestaat en vanuit God begrepen moet worden. Dat alles veronderstel ik hier bekend. Alleen neem ik zijn verwijzing naar het Scholium bij IP10 over (in de vertaling van Krop), daar het voor het onderwerp belangrijk is:
[…] ook al laten twee attributen zich als reëel onderscheiden denken, dat wil zeggen de ene zonder hulp van de ander, wij daaruit toch niet kunnen afleiden dat zij twee zijnden of twee verschillende substanties vormen.”[IP10s]
In die voorbereidende paragraaf betrap ik Pauen al op twee onzuivere voorstellingen, waarvan ik er hier één vermeld. Het zijn van die signalen waaraan je kunt zien hoe iemand van de weg afraakt. Nadat hij de term ‘psychophysischer Parallelismus’ heeft geïntroduceerd, stelt hij vast: “Es ist also nicht nur das menschliche Gehirn das neben physischen auch psychische Attribute besitzt…“ (p. 84). Hier begint hij al een zeker dwaalspoor te leggen; het gestelde is niet helemaal fout, maar moet wel goed begrepen worden: de hersenen bestaan niet op zichzelf. De analyse-eenheid is uiteraard de levende mens, bij wie de fysische kant zijn lichaam is, waarvan de hersenen uiteraard een belangrijk deel zijn. Maar het is de mens wiens geest wordt onderzocht. De ideeën van alle delen waaruit dat lichaam bestaat, maken allemaal tezamen (waaronder de hersenen) deel uit van de complexe idee die de menselijke geest uitmaakt (constitueert). Hiermee noopte deze tussenopmerking mij al een beetje vooruit te lopen.
Volgen we nu dan de opbouw van de ‘identiteitsthese’.
[1] Meteen bij het begin van deel II geven de 1e en 2e stelling klaroenstoten af: ‘Deus est res cogitans’ en ‘Deus est res extensa’; ‘God is een denkende zaak’ en 'God is een uitgebreide zaak’. Dit geldt ook de mens: de mens bestaat uit geest en lichaam en het lichaam bestaat zo als wij het ervaren. (IIP13c)
[2] Hieruit leren wij niet alleen dat de menselijke geest verenigd is met het lichaam, maar ook wat wij onder de eenheid van geest en lichaam moeten verstaan. [IIP13s]
Pauen betwijfelt of dit er wel uit volgt, maar hij zegt te proberen Spinoza te begrijpen. Uit de passage “De denkende en de uitgebreide substantie zijn dus één en dezelfde substantie die nu eens onder het ene, dan weer onder het andere attribuut wordt beschouwd” [IIP7s, herhaald in IIIP2s], leidt hij "unproblematisch" af dat Spinoza hier “die Identität von Geist und Körper” afleidt. “Geistige Prozesse sind alsoo identisch mit bestimmten körperlichen Prozessen. (p. 85) Hoe kan dat zo verstaan worden? Wel, het attribuutbegrip [ID4] dient ‘epistemisch’ verstaan te worden. Volgens Pauen geven de attributen geen onderscheiding van eigenschappen op het niveau van het object. Nee, volgens Spinoza zouden het vormen van toegang van de kennende tot het object betreffen; manieren van kennen dus. Het onderscheid zou zien op de ervaring, de aard en manier waarop wij ons ten opzichte van een proces, of in Spinoza’s termen van een modus van de substantie verhouden.
Dat zou vooral treffend blijken waar we lezen "(…) dat de geest en het lichaam een en hetzelfde ding zijn, dat men nu eens onder het attribuut van denken, dan weer onder dat van uitgebreidheid opvat." [IIIP2s; NB 'ding' onderstreept door mij. Krop vergat dat mee te vertalen wat de foute identiteitsopvatting wel erg in de kaart speelt].
Pauwe beweert dan: “Die Differenz von Geist und Körper tritt nicht auf der Seite des Objekts auf, sondern auf der Seite des erkennende Subjekts, das zwei Zugänge zu der einen Substanz besitzt.“ (p. 85). D.w.z. identificatie op objectniveau, onderscheid op het niveau van toegang tot het object. En dit zou volgens Pauen hét kenmerk zijn van de moderne identiteitstheorieën van de filosofie van de geest: louter kwestie van perspectief dus. En het is dat laatste, die verschillen qua perspectief, die maken dat het identiteitsvraagstuk überhaupt aan de orde is. Aldus Pauen.
Het is duidelijk: Pauen hangt een zgn. subjectieve interpretatie van de attributen aan, waarvan Harry A. Wolfson zo ongeveer het bekende prototype is. In een volgend blog ga ik verder met de wijze waarop Pauen de zgn. “identiteitsthese” van Spinoza verder behandelt. Maar aan het eind van dit eerste blog stel ik intussen als mijn regel vast: identiteitsbeweringen over het uiteindelijk hetzelfde zijn van denken en uitgebreidheid hangen altijd samen met een niet goed verstaan van Spinoza’s attribuutbegrip.
Reacties
Stan,
Je gaat wel erg gemakkelijk in tegen de subjectieve opvatting van het attribuut, tegen Wolfson, en en passant tegen de hele analytische filosofie, zonder dat je, ook in het verleden, erg duidelijk hebt kunnen maken wat je wel bedoelt. Wolfson is tenminste duidelijk en geargumenteerd. Hij stelt:
[Dl 1, blz 146] Spinoza's definitie van attribuut is wat de middeleeuwers een essentieel attribuut zouden noemen.
[E1d4] Onder een attribuut versta ik een zaak die het verstand kent als iets wat het wezen van een substantie vormt
Deze definitie kan twee betekenissen hebben die de commentatoren van Spinoza in twee kampen verdeelt. Beide opvattingen hebben gemeen dat het verstand de attributen kent:
1. Objectief: attributen zijn buiten het verstand (extra intellectum). De nadruk ligt op 'wat het wezen van de substantie vormt'. Attributen zijn werkelijke elementen van de essentie. Ze zijn een ontdekking van het verstand, want de attributen hebben ook uit zichzelf een onafhankelijk bestaan in de essentie van de substantie. Deze opvatting impliceert een meervoudigheid van de essentie van de substantie. Tegen deze opvatting pleit dat geen enkele lezer vòòr Kant deze interpretatie in Spinoza's uitspraken gelezen heeft.
2. Subjectief: attributen zijn binnen het verstand (in intellectu). De nadruk ligt op 'die het verstand kent'. Attributen zijn een denkwijze die een relatie aanduidt met een waarnemend subject, en ze hebben geen werkelijk bestaan in de essentie. Ze zijn een vinding van het verstand, hebben geen onafhankelijk bestaan, maar ze zijn wel identiek met de essentie van de substantie. Deze opvatting laat de enkelvoudigheid van de substantie intact en heeft de voorkeur, omdat ze het meeste in overeenstemming is met uitspraken van Spinoza.
[Dl 1, blz 151] Als Spinoza het over attributen heeft, dan spreekt hij altijd in subjectieve termen: 'het verstand kent' (percipit) in E1d4, 'drukt uit' (exprimit) in E1p10s,p32d, verklaart (explicat) in TTP13, enz. De zinsnede in E1d4 'die het verstand kent als iets wat het wezen van een substantie vormt' is geen toevallige formulering, en contra Descartes die kortweg vindt dat de attributen de essenties van de substantie zijn. In CMI.3 zegt Spinoza specifiek dat attributen alleen door de rede onderscheiden kunnen worden. In Br9 antwoordt hij op een vraag van Simon de Vries dat eenzelfde ding twee namen kan hebben, bijv. de derde aartsvader heet zowel Israel als Jacob, en een vlak is zowel datgene wat alle lichtstralen weerkaatst als wit.
Kortom, neem je met je attributen-hang-up niet te veel hooi op je vork?
Adrie Hoogendoorn 15-03-2011 @ 22:47
Beste Adrie,
Uiteraard kan ik niet alle hooi tegelijk op mijn vork nemen, maar moet ik het in brokjes verdelen. Vandaar zette ik dit blog [1]. Ik heb een reeks op 't oog.
Wil je alsjeblieft niet van die onaardige sneren uitdelen. Blijkbaar zie jij veel in Wolfson's die "tenminste duidelijk en geargumenteerd" is. Ik tracht duidelijk te zijn en geef - ook in dit blog - argumenten waar ze nodig zijn.
Jij geeft met je reactie alvast 'een' schets van de tweedeling in de attributen-interpretaties waarover ik het nog ga hebben. Ik ben van plan te laten zien dat er nog een interessante soort derde weg is; één die de ogenschijnlijke enigmatische attributen-definitie helder en begrijpelijk maakt. Ik vraag je daarom nog even geduld te hebben.
Mijn vingers jeuken om nu al inhoudelijk te reageren, maar ik doe het via m'n blogs - kan daar niet op vooruit lopen. En uiteraard ga ik niet de héle attributenliteratuur behandelen. Ik zou het niet kunnen, maar dat hoeft ook niet - veel hooi zal als sneeuw voor de zon wegsmelten.
Toch alvast een tegenvraagje: zijn voor jou dus 'denken' en 'uitgebreidheid' hetzelfde, in werkelijkheid niet essentieel gescheiden, want identiek met de essentie van de substantie? Jij hangt dus de identiteitsstelling aan? Dan begrijp ik een beetje van je felheid, want juist die opvatting ga ik (als echt onzin) aanvallen. Die uitleg kan, zo zal ik trachten aan te tonen, volstrekt niet "in overeenstemming met uitspraken van Spinoza" zijn.
Stan Verdult 16-03-2011 @ 10:43
Stan,
1. Ik hoop dat je weet hoe ik je respecteer, je intellect waardeer, en dat de aantrekkelijkheid van je blog is dat het niettemin een stevige discussie niet in de weg staat, en dat je altijd bereid bent om als discussiepartner op te treden, zelfs zodanig dat ik me vlei dat we bevriend geraakt zijn, hoewel ik verder niets van je afweet, en naar ik aanneem, jij ook niet van mij. Ik probeerde je alleen iets te temperen, om je voor een te snel opbranden te behoeden,mede in mijn eigen belang dus.
2. Nu het antwoord op je tegenvraag. Spinoza zegt in Br9.5 het volgende:
"Onder s u b s t a n t i e versta ik datgene wat op zichzelf bestaat en uit zichzelf begrepen wordt, dat wil zeggen waarvan het begrip niet het begrip van iets anders impliceert.
Onder a t t r i b u u t versta ik h e t z e l f d e, met dien verstande dat ik van attribuut spreek uit een oogpunt van het verstand, dat aan de substantie die en die bepaalde natuur toekent.
Gij verlangt echter, hoewel dat helemaal niet nodig is, dat ik met een voorbeeld uitleg hoe een en dezelfde zaak met twee namen kan worden aangeduid. Maar laat ik niet scheutig zijn", etc., volgen de twee voorbeelden die ik in mijn eerste reactie al noemde.
3. Dus in Spinoza's voorbeeld, en nu aan de hand van Frege's onderscheid tussen Sinn = betekenis, en Bedeutung = verwijzing:
- het attribuut 'denken' = Jacob [ = ochtendster = Sinn]
- het attribuut 'uitgebreidheid = Israel [= avondster = Sinn]
- deze beide attributen verwijzen naar dezelfde substantie [= Venus = Bedeutung], namelijk de drager van zowel de naam Jacob als van de naam Israel.
Conclusie: de twee attributen hebben verschillende betekenis = Sinn, maar dezelfde verwijzing = Bedeutung, namelijk de substantie.
4. Ik neem aan dat Wolfson hetzelfde bedoelt als wat ik zeg onder 3., maar dat hij wellicht niet op de hoogte was van de logica van Frege, de grondlegger van de analytische filosofie.
Adrie Hoogendoorn 16-03-2011 @ 13:53
Adrie, bedankt voor je vriendschapsbetuiging - een vriendschap die ik wederkerig voel.
Nuttig, je verwijzing naar Frege. En je moest eens weten, maar die avond- en morgenster komen terug in een van de blogs die me door het hoofd zweven. En daarbij is de logica van Frege, die Spinoza uiteraard ook niet kende, maar ook niet nodig had, niet van node. Hij kon gebruikmaken van een heel scherpe logicus en metafysicus uit de Middeleeuwen op wie ik dus nog kom.
Stan Verdult 16-03-2011 @ 15:03
Adrie,
Je lijkt uit het voorbeeld van Spinoza af te willen leiden dat attributen weliswaar een verschillende "Sinn" hebben, maar dat ze, omdat ze dezelfde "Bedeutung" hebben, eigenlijk twee verschillende benamingen voor hetzelfde zijn. Dus, min of meer, dat attributen identiek zijn (?)
Spinoza zegt dat een attribuut de substantie is onder het opzicht van een bepaalde natuur ('die het verstand er aan toekent' omdat die natuur reëel is). Hij zegt dus:
Attribuut A = de substantie onder het opzicht van haar natuur A
Attribuut B = de substantie onder het opzicht van haar natuur B
De attributen verwijzen naar dezelfde substantie. Je mag, als je het zo formuleert, zelfs zeggen dat ze dezelfde substantie 'zijn'. Maar: dat geldt ook als natuur A verschillend is van natuur B!!! Spinoza wil in zijn brief illustreren dat je aan een zelfde ding verschillende namen kunt geven en dat doet hij met Israel en Jacob. Maar daar gaat meer achter schuil. De persoon onder het opzicht van zijn derde aartsvaderschap (Israel) is dezelfde persoon als de persoon onder het opzicht dat hij zijn broer bij de hiel gegrepen heeft (Jacob). Maar: derde aartsvader zijn is wat anders dan iemand bij de hiel grijpen. Zo is natuur A wat anders dan natuur B. Aan het voorbeeld van Spinoza kan dus niet ontleend worden dat de attributen identiek zijn o.i.d.
En wat het 'subjectieve' karakter van attributen betreft: God is een substantie die bestaat uit oneindige attributen (E1def6): hij zou dus uit constructies van de menselijke geest bestaan.
henk keizer 16-03-2011 @ 21:12
Het is zelfs zo dat als natuur A gelijk zou zijn aan natuur B, dat je de attributen geen verschillende namen zou kunnen geven. Als derde aartsvader zijn hetzelfde zou zijn als iemand bij de hiel grijpen, dan zou dit geen aanleiding zijn tot de verschillende namen Israel en Jacob.
henk keizer 16-03-2011 @ 21:57
Henk,
1. Ik denk dat we het eens zijn. Attributen zijn geen willekeurige benamingen. 'Ochtendster' verwijst naar de planeet die je 's morgens aan de horizon ziet, en 'Avondster' naar de planeet die je 's avonds ziet. Dus het zijn twee verschillende zaken, of, zoals je ze noemt, verschillende naturen, die niet identiek zijn. De twee termen zijn niet uitwisselbaar. Maar beide benamingen, en beide betekenissen verwijzen wel naar hetzelfde object.
2. Ik denk dat de crux van het probleem zit in wat je onder 'essentie' verstaat. 'Ochtendster' en 'Avondster' duiden, zoals Wolfson zegt, een relatie met het subject aan, 'die het verstand kent als etc'. De term 'essentie' duidt meer het ding zelf aan, los van zijn relaties, zie bijv. TIE.57, waar Spinoza 'essentie' demonstreert aan de hand van een brandende kaars. Als je de relatie met de 'omringende lichamen' opgeeft, en je concentreert je op de 'kaars zelf' dan concludeer je dat er 'geen sprake kan zijn van enige verandering' en doe je 'louter ware beweringen'.
3. Ik vermoed dat Spinoza, als hij Frege gekend had, in Br9.5 bij zijn voorbeelden de terminologie van Sinn en Bedeutung gebruikt had, omdat hij volgens mij dat ermee bedoelt.
Adrie Hoogendoorn 16-03-2011 @ 22:22