De merkwaardige “identiteitsthese” [2]
In dit blog ga ik verder met hoe de Duitse prof. Pauen de ‘identiteitsthese’ die Spinoza zou hanteren (lichaam en denken zouden een en hetzelfde zijn) – zie het vorige blog. Op dit punt aangekomen citeert Pauen de stelling van Wittgenstein in zijn Tractatus (5.5303) dat identiteitsbeweringen onzin zijn: “(…) Von zwei Dingen zu sagen, sie seien identisch, ist ein Unsinn, und von einem zu sagen, es sei identisch mit sich selbst, sagt gar nichts.“Pauen, verdedigt Spinoza a.h.w. daartegen door aan te geven dat we dingen in verschillende omstandigheden waarnemen en/of ze verschillend beschrijven. Dan kan de vraag opkomen of de beschrijvingen naar dezelfde situatie verwijzen resp. hetzelfde ding beschrijven. Zie bijvoorbeeld hoe onze indruk van een concert sterk kan afwijken van een recensie in de krant. Dan kan de vraag opkomen: waren we aanwezig bij hetzelfde concert? Heel relevant is de vraag die de rechters in Duitsland moeten zien te beantwoorden: is deze man, Ivan Demjanjuk, in de rechtzaal dezelfde als de ‘beul van Sobibor’? [Mijn voorbeeld, SV)
Zo kunnen ‘zaken’ die zo verschillend lijken als geest en lichaam in werkelijkheid toch identiek zijn als één ding. Hoe zit het dan met het psychofysisch parallellisme? Er kan dan, zo vindt Pauen geen sprake zijn van een dualistisch parallellisme, dus van twee gebeurtenissen naast elkaar. Hij zit dan met een vraagstuk, want Spinoza schijnt zelf wel van twee onafhankelijke reeksen te spreken: ‘de orde en connectie van ideeën… is dezelfde als de orde en connectie van dingen.” (IIP7; IIIP2s)
Die suggestie van twee processen i.p.v. één proces ontstaat ook door zijn, Spinoza’s, ontkenning van elke wisselwerking of interactie tussen geestelijke en lichamelijke niveaus. Zie wat hij daarover stelt in IIP7s. En nog eens heel uitdrukkelijk in de 2e stelling in het IIIe deel: “Het lichaam kan de geest niet tot denken aanzetten en de geest het lichaam niet tot beweging, rust of – indien dit bestaat - iets anders (IIIP2). Men kan dit verstaan (ik volg nog steeds Pauen) als hadden geestelijke processen geen werking op fysische processen. Het mag dan zo lijken alsof onze pijngevoelens veroorzaakt worden door schadelijke ondervinding van mijn lichaam, maar het mentale proces zou alleen uit andere mentale processen volgen en omgekeerd.
Maar dat Spinoza de werkzaamheid van geestelijke processen zou bestrijden, vindt Pauen merkwaardig. Want dan zou al helemaal elke gedragssturing onmogelijk zijn. Pauen verwijst dan naar de toelichting in het scholium bij IIIP2 waarin Spinoza aangeeft dat we niet weten wat het lichaam allemaal vermag, wat toch minstens de indruk wekt dat er nog heel wat zonder geestessturing mogelijk zal blijken te zijn.
Maar het probleem is er voor Spinoza helemaal niet, zo gaat Pauen voort, gezien zijn monistische leer. We hebben te maken met één ding, maar dan volgt uit de ontkenning van de interactie geenszins de onwerkzaamheid van psychische processen. In de tweede helft van het IIe deel reikt Spinoza daarover ideeën aan. Aan de psychische zijde ontwikkelt hij een associatie-psychisch model dat ervan uitgaat dat voorstellingen die oorspronkelijk tezamen optraden ertoe tenderen elkaar wederzijds te activeren (zie IIP18). Daar, in dat deel, zou Spinoza tussen verklaringswijzen heen en weer springen. En, stelt Pauen, Spinoza zou zich daar in het bewijs bedienen van de oude ideeën, zoals ook Descartes hanteerde, van de levensgeesten. (? Ik zet hierbij alleen een vraagteken; ga er niet op in). Dan citeert hij weer Spinoza:
“Dit alles toont overtuigend aan dat het besluit en de aandrift van de geest van nature gelijk is aan de bepaling van het lichaam, naar de Natuur tezamen bestaan, ofwel meer nog één en dezelfde zaak zijn; besluit noemen we ze, wanneer ze onder het attribuut Denken beschouwd wordt en ze daardoor verklaard wordt, en bepaling, wanneer ze onder het attribuut uitgebreidheid beschouwd wordt en zich uit de wetten van beweging en rust afleiden laat.“ (IIIP2s)
[En passant gezegd: hier kon ik met de vertaling van Krop niet uit de voeten; ‘determinatio’ vertaalt hij met ‘tot handelen aanzetten’; en bij ‘een en hetzelfde’ laat hij weer ‘zaak’ of ‘ding’ achterwege; en dat juist waar het er zo op aankomt].
Zoals ik al bij het begin aangaf maakt Pauen het dan wel erg grof als hij deze, zijn betwijfelbare lezing van Spinoza, aan Spinoza verwijt. Hij ziet namelijk een conflict bestaan tussen enerzijds de “Identitätsbehauptung” en anderzijds de “Zurückweisung der psychophysischen Interaktion.” Alsof Spinoza een identiteitsbewering deed en vervolgens niet consequent is. Maar Pauen ziet twee wegen voor een mogelijke oplossing van dit conflict. De eerste mogelijkheid kan ik niet weergeven (betreft of een tautologie of een drukfout; die sla ik over). De tweede mogelijkheid stamt van Michael Della Rocca: Causale uitspraken zouden niet onafhankelijk van de beschrijving gelden, waarin ze geformuleerd worden. Causale contexten zijn niet ‘referentieel transparant”. Pauen legt dit verder ook niet uit, maar concludeert eruit: “Als men dus de overtuiging heeft dat een hersenproces de oorzaak van een bepaald gedrag is, dan hoeft men nog lang niet te accepteren, dat een met het hersenproces geïdentificeerd besluit de oorzaak van het gedrag is. Als in zulke gevallen geen causale betrekking tussen modi van verschillende attributen bestaat, dan bestaat er pas met recht geen psychofysische interactie. En bestaat het probleem niet.”
Merk op dat de term ‘besluit’ gebruikt wordt bij het hersenproces, terwijl die term daar niet thuis hoort. En merk op dat Pauen, net als Damasio, vasthoudt aan het bestaan van psychofysische interactie en daardoor niet met Spinoza uit de voeten kan.
Hoe dan ook, zegt Pauen, de ‘Ordnung der Ideen’ en de ‘Ordnung der Natur’ (sic!) blijft minstens raadselachtig, zolang men Spinoza’s “panpsychistische Prämisse” accepteert die m.b.t. de substantie onder beide attributen beschreven kan worden. In werkelijkheid, aldus Pauen, hebben we slechts met één ordening te doen, d.w.z. met één proces van gebeurtenissen die vanuit twee verschillende aspecten beschreven kan worden.
[Ik noteerde hierboven ‘sic!’ daar het zo lijkt alsof ideeën niet tot de natuur behoren].
Hierna volgt een behandeling van het Idee-begrip bij Spinoza dat voor het betoog niet van belang is, en waarvan ik het discutabele karakter dan ook maar laat passeren.
Ronduit een gotspe wordt het - ik gaf die ‘recensie’ (en verbazing) al aan het begin van het vorige blog - als nadat Pauen eerst Spinoza de identiteitsopvatting in de schoenen schuift (neerkomend tenslotte op: denken is hetzelfde als materie) en hem dan vervolgens verwijt dat hij zo het fundamentele onderscheid tussen geestelijke en fysische processen niet duidelijk maakt: “Wenn Geist und Materie miteinander identisch sind – wie ist es dann zu erklären, daβ sich unsere geistiche Erfahrung so tiefgreifend von unserer Erfahrung körperlicher Prozesse unterscheidet?” […] “bis heute stellt es einen der zentralen Einwände gegen die Identifikation von Geist und Materie dar.“ (p. 96). Bonter en grover kun je het niet maken.In een volgend blog zal ik beginnen met een inleiding op een andere lezing van de attributendefinitie die tevens een ander licht werpt op de zgn. “Identiteitsthese”.