De Spinoza-zomerweek 2010
Van maandag 26 juli tot en met vrijdag 30 juli 2010 werd de Spinoza-zomerweek gehouden die de Vereniging Het Spinozahuis voor de 11e maal organiseerde. Na drie zomerweken in het Woodbrookershuis te Barchem te hebben gehouden was de Spinozaweek weer terug in de ISvW, Internationale School voor Wijsbegeerte te Leusden. Thema dit jaar was: de Spinoza-receptie, ofwel: Spinoza voor en tegen door de eeuwen heen.
De eerste dag werd de informatie aangeboden door prof. dr. Wiep van Bunge over de vroege receptie van Spinoza in de Nederlandse Republiek. Hij ging in op diverse benaderingen van wat receptie is (Begriffsgeschichte, Cambridge School). Geschiedenis van de filosofie bestaat volledig uit receptie. Opmerkelijk is dat de nieuwe filosofie van de 17e eeuw geen belangstelling en waardering meer heeft voor oude filosofie. Spinoza citeert nauwelijks oude bronnen en als hij het doet is om ze te bestrijden. Descartes was de laatste grote Aristoteles-criticus. En Spinoza's debuut was niet toevallig een uitleg van Descartes, maar met zwaar voorbehoud (kritiek): er is geen vrije wil en de rede heeft een grotere reikwijdte dan bij Descartes. Voeg daarbij Spinoza's ontkenning van een transcendente God en een onsterfelijke ziel en hij werd de gedroomde tegenstander voor de cartesiaan Regnerus van Mansvelt (1639 - 1671), de remonstrant Philip van Limborgh (1632 - 1712) en de collegiant Johannes Bredenburg (1643 – 1691).
´s Middags ging het over het 'probleem' van de 'morele voortreffelijkheid' van Spinoza die gezien werd als atheïst (Bayle) en de voorstanders van Spinoza, de doopsgezinde collegiant Jarig Jellis, Adriaan Koerbagh e.a. En het ging over de betekenis van Jonathan Israel (waarover later apart meer).
's Avonds ging dr. Miriam van Reijen voor in de tekstlezing van de Vooreeden bij De Nagelate Schriften, die allerwaarschijnlijkst door Jarig Jelles geschreven zijn. Het 17de-eeuwse Nederlands is even wennen, maar is toch tamelijk makkelijk te volgen.
Opvallend is hoe Jarig Jelles zich ten doel stelt de lezer van de De Nagelate Schriften ervan te overtuigen dat Spinoza's leer heel wel overeenkomt met die van Jezus.
Dinsdagochtend werd door Verenigingssecretaris Theo van der Werf de vertrouwde boekentafel ingericht. Naast de recent verschenen vertaling van J. Israel, Verlichting onder vuur, lagen er de bekende boeken van en over Spinoza.
Dinsdagochtend verzorgde dr. Henri Krop de inleiding onder de titel: Spinoza in (ex-)dominees land (1830 - 1880). De opvatting dat de kritiek van Bernard Nieuwentijt (dat Spinoza de geometrische methode niet op de werkelijkheid toepast) de doodsteek zou hebben gegeven aan interesse voor Spinoza in de 19e eeuw, klopt niet volgens Krop. Ook bestrijdt hij de benadering van Siebe Thissen dat de Spinoza-interesse zich in die eeuw vooral ondergronds (via de Vrijmetselarij) zou hebben afgespeeld. Tot 1870 was Nederland een van de godsdienstigste landen van Europa, waarbij Spinoza als tot een nieuwe religie kon uitgroeien. De spreker behandelde Hegel, Schleiermacher, David Friedsrich Strausz, Heinrich Heine, Cornelis Willem Opzoomer, Dionysius Burger, Johannes van Vloten en diverse anderen. De oprichting van het Haagse Standbeeld (onthuld in 1880), de uitgave van de tweededlige Opera Omnia samen met J.P.N. Land (1882/83) enzovoorts. Mijn tien A4-bladzijden aantekeningen, kan ik hier niet even kort samenvatten. Het was veel...
... maar aandacht was er
's Avonds gaf natuurkundige, Spinozist en medecursist Jan Snel een uiteenzetting over de Spinoza van Gilles Deleuze. Hij deed dat gedegen en had een uitgebreide powerpointpresentatie voorbereid. Deleuze schreef twee boeken over Spinoza's filosofie en gaf van 1978 - 1981 cursussen in Vincennes (op internet te vinden, in diverse talen vertaald). Zijn boeken:Spinoza et le problème de l'expression (1968).
Spinoza - Philosophie pratique (1970)
beide zijn in het Engels vertaald.
Volgens Jan Snel wilde Deleuze zijn boeken over Spinoza zo schrijven dat Spinoza er blij mee zou zijn. Voor hem was Spinoza de 'Prins onder de filosofen'.
Ook een mooie gedachte van Deleuze is: eigenlijk was Spinoza bezig een perfecte lens te schrijven! Daarin wees hij drie zaken vooral af: bewustzijn, waarden en droeve passies.
Ter devaluatie van het bewustzijn gebruikte Spinoza het lichaam als model; en hoe klein is onze kennis van het lichaam - dat vat van affecten. Hoe kalmeert het bewustzijn zich? Via drievoudige illusies: door finaliteit (doelgerichtheid) aan te nemen, vrijheid en een vrije wil aan te nemen en door een theologie met een antropomorfe godheid te ontwikkelen. Wat is bewustzijn dan wel? Gewaarwording van de variaties van de conatus.
Devaluatie van alle waarden, het aanwijzen van goed en kwaad in het bijzonder. Goed én slecht is het leven. Wie lukraak leeft en z'n affecten volgt en zich leent aan elke omstandigheid, wie op geluk in de 'kans-ontmoetingen' mikt, kan uiteindelijk zichzelf niet (meer) ontmoeten. Goed leven is: je ontmoetingen (met de omgeving, met de anderen) goed en nadenkend organiseren.
Devaluatie van alle droeve passies en vooral de positieve of blije passies ruimte geven. [Hierover ontstond discussie tussen de cususleider en de inleider over of Deleuze dan wel genoeg aandacht had voor de noodzaak om tot adequate kennis te komen en hij niet teveel verwachtte van de beleving van blije passies...]
En toen er drie dimensies in individuen onderscheiden werden [de orde der essenties (met 'intensieve deeltjes'), de orde der relaties en de orde der ontmoetingen] werd het almaar ingewikkelder en tref ik nog maar weinig aantekeningen meer aan...
... maar boeiend en uitdagend wás de presentatie van Jan Snel.
Woensdag 28 juli 2010 werden de inleidingen verzorgd door dr. David Wertheim, directeur van het Menasseh ben Israel Instituut. Hij sprak over de betekenis van Spinoza voor de moderne Duits-joodse geschiedenis, vooral in de Weimar-periode. Door de een was Spinoza gehaat, voor de ander geliefd. De ochtend ging vooral over de laatsten: Spinoza de joodse verlosser; de middag over de eersten: Spinoza de joodse verrader.
Hij wees op het risico dat degenen die zich weer voor de in 1656 door de joodse gemeenschap verbannen Spinoza gingen interesseren, het gevaar liepen hem teveel te willen toe-eigenen.
Hét thema in de moderne Duits-joodse geschiedenis is dat van de integratie. Wat moesten/konden de joden doen om een gelijkwaardige maatschappelijke positie en burgerschap te verwerven? Wat raakten ze erdoor kwijt? Kon dat wel: jood én Duitser zijn? De joden waren intussen een sterke mate van autonomie gewend (met eigen wetgeving); wat daarvan moesten ze opgeven? Hoe authentiek kon je nog joods zijn als je je sterk aanpaste aan het Duitser zijn? Vanwege de ervaren dilemma’s m.b.t. de emancipatie werd Spinoza weer grondig bestudeerd.
Naast de traditionalistische, orthodoxe joden, die er altijd bleven, had je de integrationalisten of assimilationisten en daartegenover de zionisten die het eigene en apart-joodse benadrukte. Volgens de laatsten zou assimilatie toch niet helpen; hoe aangepast ook, je zou tóch altijd als jood worden gezien.
Spinoza kon de tegenstelling overbruggen, als tegelijk jood en niet-jood (Duitser). De eerdere generaties van Romantici en Idealisten hadden Spinoza al ‘verduitst’. Nu ging het er om weer het joodse in Spinoza te benadrukken.
De reformrabbijn Leo Bäck schreef een dissertatie over Spinoza. De Rabbijn Max Grunwald schreef Spinoza in Deutschland (1897); Leo Hirsch, Gespräch im Nebel. Leibniz besucht Spinoza (1935). Julius Bap, Rembrandt und Spinoza (1935)
In de discussie over wat van belang was: de joodse authenticiteit of de liberale waarden? kon Spinoza goed worden gebruikt: vader van de Verlichting en het liberalisme én tegelijk zeer pragmatisch. Door weinigen is het belang van Spinoza voor het moderne leven zo benadrukt als door de Duits-joodse filosoof Constantin Brunner; schreef Spinoza gegen Kant, daarin plaatste hij de authentieke Spinoza tegenover de gekunstelde Kant. Dat Spinoza leefde overeenkomstig zijn filosofie en dat hij een uitnodiging om hoogleraar in Heidelberg te worden afwees! Kennelijk was het mogelijk om liberaal én authentiek te zijn. Kortom, Spinoza leek hét antwoord te geven op het antisemitisme.
In de deceptie van de ellende van WO I leefde het messianisme weer op. Messianisme is een manier om met de mislukking en de wanhoop om te gaan, door dan maar weer te wachten op de Messias. In de emancipatiestrijd, waarin de joden verleid werden om afstand te nemen van het messianisme, gingen sommigen mee met de progressiegedachte van de Verlichting en keerden anderen terug tot een religieus jodendom, maar in een wat ander jasje, waarmee het liberale jodendom ontstond.
’s Middags was het thema ‘Spinoza als verrader’ en kwamen de spirituele leider en schrijver Selig Schachnowitz (1874–1952), de neo-kantiaan Hermann Cohen (1842 – 1918), de joods-Duitse theoloog en filosoof Franz Rozenzweig (1886 - 1929) en (heel kort) de joods-Duitse politiek filosoof Leo Strauss (1899 - 1973) voorbij. Leo Strauss formuleerde het hiervoor gestelde probleem van het maatschappelijk integratieproces, van het samengaan van religie en politiek, als het theologisch-politieke probleem, waarmee hij duidelijk naar de TTP verwees. Gaan die twee samen? Moeten ze gescheiden worden? Vroeger waren religie en politiek nauw verbonden: de religie legitimeerde de politieke heerser. Religiestrijd werd daarna ook altijd politieke strijd (godsdienstoorlogen). Wie het geloof wilde aanpassen, bracht de staat in gevaar. Spinoza had een heel ander uitgangspunt: rust en veiligheid in de staat was genoeg – legitimering van gezag door God was niet nodig.
De vier genoemde geleerden bekritiseerden Spinoza’s aanpak.
Donderdag 29 juli stond in het teken van Spinoza und die Pantheismusstreit en werd verzorgd door prof. dr Ursula Goldenbaum. Haar voordracht was Duits, ging tamelijk snel en bracht veel – veel feitjes ook! Ze had haar voordracht in vier blokken verdeeld, die evenzovele interessante thema’s behandelden.
Het eerste blok ging over de vraag of Lessing een Spinozist was. Het ging over het al vaak vertelde verhaal n.a.v. de publicatie door Friedrich Heinrich Jacobi (1743 – 1819) van zijn gesprek met Lessing, waarin deze zou hebben ‘bekend’ Spinozist te zijn. Mozes Mendelssohn, die uiteraard onthutst was dat zijn vriend dat nooit zo tegenover hem had geuit, erkende wel de authenticiteit van het gesprek, maar verdedigde zijn vriend dat hij niet zozeer Spinozist was maar Pantheist (vandaar de term ‘Pantheismusstreit’). Pantheïsme zag Mendelssohn als een vorm van ‘gelouterd’ Spinozisme dat dan met een persoonlijke God verenigbaar zou zijn – een manier om God en de wereld op een immanente manier op elkaar te verbinden.
De vraag was: zou Jacobi zijn boek geschreven hebben om Mendelssohn’s rationalisme terug te laten trekken? Om de debatten over jodenemancipatie tot een einde te brengen?
Het tweede blok wendde zich tot het Idealisme, waarin Spinoza een grote rol ging spelen en stelde vooral de vraag aan de orde: moet je totaal Spinozist worden om met Spinoza bezig te zijn? Kun je niet ook beïnvloed zijn door Spinoza zonder Spinozist te zijn? Leibniz was gefascineerd door Spinoza, maar werd nooit een Spinozist. Herder, Hegel, Schelling e.a. werden zeer beïnvloed door Spinoza, maar bleven vasthouden aan de vrije wil. Als dat laatste hét criterium wordt waren zij geen Spinozist. De Spinozareceptie is echter veel rijker dan de officiële geschiedenisfilosofie laat zien, zeker als men beïnvloeding op onderdelen meetelt. De theoloog Herder probeerde Spinoza met Leibniz en Bruno te bundelen en wil laten zien hoe de menselijke geschiedenis zich als de natuur ontwikkelt. Herder blijft het jodendom als Fremdkörper zien, pint het vast op het Oude Testament en accepteert geen ontwikkeling. Hegel nam die denkfiguur over en vooral Kant is in zijn religiefilosofie (binnen de grenzen van de rede) heel zeker: alleen het christelijk geloof is moreel, de andere godsdiensten niet. Wil je jood of moslim zijn dan kun je niet moreel zijn. Wil je moreel zijn, dan moet je christen worden. De Voorreede van Jarig Jelles zou van grote invloed zijn geweest op deze gedachtengang.
Het Duitse antisemitisme komt volgens de inleider voort uit Kant, Hegel en Schelling en niet, zoals Adorno en Horkheimer beweren, uit de (Spinozistische) Verlichting.
Het was Karl Leonhard Reinhold (1757–1823) die het theologische aspect in de Kritische Vernunft ontdekte en die stelde: als je met Jacobi Spinoza vreest, moet je (de dualistisch filosoof) Kant bestuderen. Iemand als Fichte, maar hij niet alleen, neemt alleen de ‘identiteitsfilosofie’ op en verbindt die met vrije wil. Het was om die vrije wil dat Christan Wolff moest worden ontslagen.
Het derde blok behandelde de zgn Frühe Spinozisten Wittich, Lau en Wachter (die Spinoza in samenhang brengt met de kabbala) die alle uit Pruisen afkomstig waren. Daar waren verschillende bevolkingsgroepen (Lutheranen en Calvinisten) en was de roep om tolerantie groot. Hebben zichzelf als Spinozist gezien, maar erkenden de vrije wil.
De inleidster ging uitvoerig in op de strijd over de vraag of de vroege Leibniz nu wel of geen Spinozist was. Ze vertelde over haar ontdekking van de marginaliën van Leibniz in de TTP die hij las met potloodje in de hand. Hij was zéér geïnteresseerd, maar geen aanhanger (de vrije wil!). Voorts ging het over Christan Wolff; en over de 1e Duitse vertaling in 1742 door Schmidt.
Het vierde blok vormde de apotheose en behandelde de politieke context van de Pantheismusstreit: die Judenfrage – de jodenemancipatie. En dan blijkt dat voor het Spinoza-buchlein Jacobi een politieke bedoeling had, namelijk om die emancipatie en vooral ook Mozes Mendelssohn's poging het jodendom te rationaliseren een halt toe te roepen. In 1782 schreef hij “Etwas das Lessing gesagt hat” (1782) en dat stuurt hij aan Mendelssohn en de (niet-joodse) Christian Wilhelm von Dohm (1751 – 1820) die in 1781 op instigatie van Mendelssohn een sterk pleidooi voor de gelijkberechtiging van de joden had gepubliceerd: "Über die bürgerliche Verbesserung der Juden." Doordat er quota gesteld waren aan het aantal joden dat bijvoorbeeld in een stad als Berlijn mocht verblijven, werden steeds vele joden weggestuurd die niet anders dan via roversbenden in hun bestaan konden voorzien. Dat gaf joden een slechte naam. In 1782 was keizer Jozef II geneigd de joden burgerrechten te geven. Jacobi nam stelling. Het moet hem bekend geweest zijn dat Mendeslssohn bezig was aan een biografie over Lessing onder de titel “Etwas über Lessing.”
Enige jaren later pas – eveneens politiek gemotiveerd - kwam hij met zijn onthullingen over wat Lessing aangaande Spinoza zou hebben gezegd.
Het kon niet meer aan de orde komen, maar gezien het feit dat Jacobi zulke sterke theologisch-politieke bedoelingen had, ga je je afvragen of hij die gesprekken met Lessing misschien niet gefantaseerd heeft. In ieder geval is het hem gelukt Mendelssohn te breken.
De enthousiaste Ursula Goldenbaum had een zeer aandachtig gehoor...
... en intussen had Theo van der Werf daar op deze wijze de boeken die een rol speelden in de Pantheismusstreit ter inzage gelegd.
's Avonds ging het verder met projectie van de diverse betrouwbare en vooral veel valse voorstellingen van Spinoza in de powerpointpresentatie door Theo van der Werf, waarbij veel kon worden gelachen.
Én konden de diverse oude uitgaven zelfs ter hand worden genomen!
Bijzonder om de uitgaven van de Tractatus Theologico-Politicus uit 1670 en de Opera Posthuma en De Nagelate Schriften uit 1677 eens te kunnen inzien en voelen!
De laatste ochtend, vrijdag 29 juli, zou hoofddocent filosofie aan de Faculteit Letteren & Wijsbegeerte van de Universiteit van Antwerpen, dr. Willem Lemmens, wijden aan de receptie van Spinoza in de Angelsaksische wereld. Hij deed dat in vogelvlucht door samen te vatten wat Jonathan Israel daarover schrijft in Enlightenment Contested. Langs kwamen Henri More (1614-87), Samuel Clarke (1675-1729), John Toland (1670-1722) die voor het eerst Spinoza als pantheïst typeerde. Bernard Mandeville (1670-1733)
Vervolgens ging het over Spinoza en David Hume (1711-1776). Hume wordt gezien als de belangrijkste filosoof in het Engelse taalgebied. Lemmens vermeldde enige publicaties over dit thema: van R. Popkin, A. Baier, W. Klever, H. De Dijn en W. Lemmens. Hij onderscheidde verwantschap in ideeën uitdrukkelijk van directe invloed. Beide zijn verlichtingsdenkers. Hij ging wat meer in op het gegeven dat Klever Hume als verborgen Spinozist ziet. Lemmens zag daarvoor weinig directe bewijzen. Beweren dat Hume de Treatise heeft geschreven met de Ethica ernaast gaat hem te ver. In zijn laatste publicatie is Klever daarover nóg stelliger maar dat heeft de inleider nog niet kunnen lezen.
Hume zou vooral vertrouwd met Spinoza geweest zijn via Bayle’s artikel en via zijn vriend Chevalier Ramsey (een katholiek en vrijmetselaar die Bayle en Spinoza bestudeerde toen Hume in Frankrijk was en bij hem langs kwam). Kortom, Hume was bekend met Spinoza, maar Lemmens spreekt liever van een gedeeld ideeënklimaat.
Als verschillen noteert hij:
—Ź a-priori kennis (metafysica) vs ervaringskennis die altijd a posteriori is en voor Hume probabiliteitskennis is;
—Ź more-geometrische methode vs inductieve methode (Newtoniaans experimentalisme;
—Ź geen ‘design’ en geen finalisme (Spinoza) vs soms beroep op ‘design’ door Hume. Er is enig verschil in kosmopolotisch uitgangspunt.
Als verwantschap ziet hij:
—Ź kritiek op het scholastieke wereldbeeld en de Aristotelische metafysica;
—Ź kritiek van de religie (vooral naturalistische verklaringen);
—Ź verwantschap tussen de TTP en de Natural History of Religion (gezien vooral door Popkin);
—Ź de theorie van de passies;
—Ź antwoord van de filosofie op uitdaging van het moderne wereldbeeld (de scienza nuova van Galileï en Newton).
Vervolgens ging de rest van de tijd op aan een samenvatting van Spinoza’s passieleer, hetgeen door de meeste aanwezigen als een plezierige samenvatting werd ervaren. Zo eindigden we dus uitgebreid met Spinoza en kwam Hume uiteindelijk enigszins in het gedrang doordat de tijd opraakte.
Zijn dokter had Hume, toen het niet goed met zijn gezondheid ging, aangeraden de boeken de boeken te laten en paard te gaan rijden. Dat heeft Hume zich ter harte genomen en ook hij leert: teveel filosofie leidt tot melancholie en dat maakt het nodig terug te keren tot het gewone leven.
En dat was dus wat de cursisten na deze week vol filosofie gingen doen.
Reacties
Uiteraard, Stan, was ik vooral geinteresseerd in wat Lemmens zou vertellen over "Spinoza in de Angelsaksische wereld". Allereerst vind ik het een schande dat J. Locke niet aan de orde is geweest. Verder is 'directe invloed' van Spinoza op Hume zonder meer aantoonbaar met meer dan 50 cryptocitaten, die een rechtstreeks verband leggen tussen de tekst van Sp. en H. Het is onnozel om hier slechts te willen spreken over een 'gedeeld ideenklimaat'. Op alle hoofpunten parasiteert de filosofie van Hume op die van Spinoza. Het is ook stupide om Soinoza als metafysicus te contrasteren met Hume als empiricus. De heer uit Antwerpen kent Spinoza niet, en Hume nog minder. En ten slotte: het is meer dan bespottelijk om Hume's denken te willen betichten van aanvaarding van enige 'design' in de natuur. - Waarom heeft Lemmens geen kennis WILLEN nemen van mijn DAVID HUME. WETENSCHAPPELIJKE ETHIEK VAN EEN OVERTUIGDE SPINOZIST (2010)?
wik klever 02-08-2010 @ 00:31
... omdat, zoals bekend, de vrije wil niet bestaat, en ons lang niet alle oorzaken bekend kunnen zijn waarom iemand zus en niet zo handelt... Geldt voor ons allen!
En overigens liet de heer Willems zien behoorlijk goed op de hoogte van Spinoza's passieleer te zijn, waarover hij ons een duidelijke uiteenzetting bood.
Stan Verdult 02-08-2010 @ 09:57
Dat is een pesterig antwoord op mijn boosheid, een antwoord dat kant noch wal raakt. Ik vroeg, rhetorisch, naar de oorzaken van zijn 'niet [feitelijk] willen' kennisnemen van mijn studie, waarvan hij niettemin op de hoogte was en waarvoor hij 4 maanden de tijd heeft gehad. Mijn vraag was overigens niet tot jou gericht. Ik ben je dankbaar voor je verslag. Ik kan mij ook voorstellen dat je bij het luchten van je hart de poort niet wijd open hebt gedaan.
wik klever 02-08-2010 @ 10:19
Stan,
Uit je verslag begrijp ik dat je, terecht, nogal teleurgesteld bent over wat Wertheim over Leo Strauss te berde bracht. Volgens David Janssens ('Tussen Athene en Jeruzalem') lopen door Strauss' wetenschappelijke carrière als een rode draad twee problemen:
1. Het theologisch-politieke probleem: de joden in de galut (= diaspora) hadden wel een godsdienst, maar geen politiek (en geen geschiedenis). Yovel spreekt over de 'godsdienst als ambulante natie'.
2. Het politieke (liberale) zionisme: het streeft naar een joodse natie zonder godsdienst.
Beiden zijn anomalieën:vooral het politieke zionisme is een tegenstrijdigheid - de naam verwijst immers naar de stad Gods. Er wordt dus een stad Gods nagestreefd zonder God.
De rol van Spinoza in dit geheel is voor Strauss eveneens tweeledig:
1. Door de TTP is hij de initiator van de joodse assimilatie in Europa. Citaat van Strauss: 'Als het erop aankwam het opblazen van de joodse traditie en de intrede van de joden in het moderne Europa te rechtvaardigen, dan bestond er wellicht geen betere, en zeker geen gemakkelijkere uitweg dan een beroep op Spinoza ...'
Dit betekent: om een politieke intrede te maken in Europa, dient het jodendom haar drie pijlers: Uitverkorenheid, Wet van Mozes, en komst van de Messias, overboord te zetten. Eveneens een tegenstrijdigheid.
2. Door de TTP is hij de initiator van een eigen joodse staat zonder godsdienst, dus van het politieke zionisme.
Citaat van Spinoza: [TTP3.12] 'Ja, als de grondslagen van hun godsdienst hun geestkracht niet zouden doen verslappen, zou ik absoluut geloven dat zij eens ... hun staat weer zouden oprichten ..' Weliswaar spreekt Spinoza hier ironisch, maar hij stelt dat herstel van de joodse staat afhangt van het feit dat de joden hun godsienstige prinipes overboord zetten. Weer een tegenstrijdigheid, maar er wordt wel voor het eerst een seculiere opvatting over de stichting van de joodse staat uitgesproken.
Het zijn overigens problemen waarmee het huidige Israel nog steeds worstelt. Vandaar de grote belangstelling voor Spinoza in dat land.
Adrie Hoogendoorn 04-08-2010 @ 20:56
Dankje, Adrie voor je informatie over Leo Strauss.
Behalve dat de politieke zionisten de vergissing maakten "een stad Gods na te streven zonder God", maakten ze ook de vergissing te menen dat "een volk zonder land een land zonder volk" in bezit ging nemen. Geen wonder dat de strijd er almaar voortduurt.
Ik schreef over Straus deze blogs:
http://spinoza.blogse.nl/log/leo-strauss-1899-1973-tegen-spinoza.html
En n.a.v. jouw vertaling:
http://spinoza.blogse.nl/log/hoe-men-spinozas-theologisch-politiek-traktaat-dient-te-bestuderen-volgens-leo-strauss.html
Stan Verdult 05-08-2010 @ 00:35
Stan, nog een aanvulling op mijn vorige reactie:
Strauss is vooral bekend geworden door zijn opvatting van de esoterische versus de exoterische duiding van de grote filosofen, d.w.z. er is een interpretatie voor de ingewijden = nauwgezette lezers, en een interpretatie voor de buitenstaanders = de oppervlakkige lezers,cq. de censuur. De reden is dat de voor de schrijver de vervolging altijd op de loer ligt, tot op de dag van vandaag.
Het merkwaardige is dat Strauss zijn Spinozaboek schreef in opdracht van de Duitse Akademie für die Wissenschaft des Judentums.
1. De opdracht luidde: onderzoek doen naar de bijbelwetenschap van Spinoza en enkele voorlopers.
2. Het resultaat was: 'Die Religionskritik Spinozas als Grundlage seiner Bibelwissenschaft', gepubliceerd in 1930 (in 1965 vertaald als Spinoza's critique of religion, zonder de ondertitel).
3. Het gevolg: de opdrachtgever was ontevreden, omdat Strauss in de titel al stelde dat de godsdienstkritiek de grondslag is voor de bijbelwetenschap, en niet andersom. Hij moest passages schrappen en wijzigingen aanbrengen om het gepubliceerd te krijgen (Janssens, blz 56 en n.16) .
4. De inhoud van het boek is helder m.b.t. Spinoza's voorlopers. De behandeling van Spinoza's godsdienstkritiek is een hybride: lang niet altijd duidelijk, maar ook mooie inzichten, en kritisch over Spinoza. Hij zegt dat Spinoza's godsdienstkritiek de ware gelovige niet raakt, dat de bijbelkritiek daarom vaak de vorm van ironie aanneemt. Maar dat de ontwikkelingen van de wetenschappen èn de godsdienstkritiek de godsdienst niet onberoerd laten.
Conclusie:
De botsing met n.b. een eigen joodse academische instelling is voor Strauss blijkbaar de aanzet geweest voor zijn indeling esoterisch - exoterisch, en zijn eigen Spinozaboek is daarvan een goed voorbeeld.
Adrie Hoogendoorn 07-08-2010 @ 14:23
Adrie,
Ik denk dat Strauss zich sterk van bewust was van de algemene moeilijkheid én om onbevooroordeeld te lezen en te schrijven én om dat authentiek te doen, n.l. in overeenstemming met wat je werkelijk vindt (in de twee betekenissen van 1e wat je ‘put’ uit of ‘ontdekt’ aan betekenis in bestudeerde teksten en 2e van schrijven ‘in overeenstemming met je eigen werkelijke overtuiging’).
Dit is in het bijzonder moeilijk voor degenen die schrijven in tijden van absolutisme, onderdrukking en censuur. In die situatie heeft Strauss zelf nooit zijn onderzoek gedaan en geschreven (hij vluchtte eind jaren ’30 naar Amerika). De censuur die hij van de zijde van de Duitse Akademie für die Wissenschaft des Judentums zou hebben ondervonden is hiermee uiteraard niet vergelijkbaar.
Maar de noodzaak tot a.h.w. gelaagd schrijven (voor insiders resp. outsiders) gold voor hem in een ruimere betekenis. Voor Strauss gold dit namelijk in het bijzonder voor de joden die leefden in de gallut (de ballingschap). De moeilijkheid om authentiek te zijn gold zeker ook in zijn tijd, waarin je diverse met elkaar strijdende joodse opties had (assimilatie en emancipatie, conservatieve orthodoxie, liberaal Reform-jodendom en politiek zionisme). Hij was afkomstig uit een orthodox joods gezin in een conservatieve plattelandsomgeving. Hij heeft echter het feit dat hij zich daarvan had losgemaakt en niet gelovig meer was lang verborgen gehouden. Dan ga je a.h.w. enigszins dubbelschrijven.
Hij is voor mij vooral daarom zo’n intrigerende figuur: waarom deed Strauss zoveel moeite om op de gevaren van de moderniteit te wijzen en traditionele en orthodoxe manieren van leven a.h.w. te verdedigen (althans op de eigen waarde van openbaringsgeloof te wijzen), terwijl hij zelf zo’n geloof niet (meer) had. Merkwaardig.
Strauss was zich theoretisch en door zijn bijzondere hermeneutiek meer dan gemiddeld bewust van de onmogelijkheid om onbevooroordeeld en zonder vooronderstellingen te lezen en onderzoek te doen. Maar of daarmee zijn eigen bevooroordeelde manier van lezen (van o.a. Spinoza) geheel transparant was voor hemzelf is de vraag.
Maar los daarvan, kan je van zijn kritische manier van lezen heel veel opsteken, zonder dat je helemaal mee hoeft te gaan met al zijn conclusies.
Maar de moeilijkheid en bijna onmogelijkheid van volstrekte authenticiteit geldt nóg algemener en niet alleen voor joden. Neem de verschillende manieren van interpreteren van Spinoza binnen degenen die zich met hem bezig houden. Laat bij debatten, lezingen en publicaties iedereen altijd het achterste van zijn of haar tong zien en werkelijk authentiek weten wat hij vindt? Ook in deze tijden van vrijheid kan men last hebben van modes, van emotionele bindingen en van dominante ideeën over politieke correctheid etc. Ik denk dat het op die manier gold voor Strauss verhouding met zijn opdrachtgever, de Duitse Akademie für die Wissenschaft des Judentums: wat voor verschillende opvattingen over het jodendom zouden onder de bestuurderen daarvan zoal gespeeld hebben? Probeer daarbinnen dan maar eens authentiek en objectief te zijn.
Stan Verdult 08-08-2010 @ 13:02