De Verlichting en de deconfessionalisering of secularisering

Weer kwam er recent een boek over de Verlichting op de markt, deze keer van

Rienk Vermij, De Geest uit de Fles. De Verlichting en het verval van de confessionele samenleving. Uitgeverij Nieuwezijds, 2014 - ISBN 9789057123979

Op de cover een voor meer Verlichtingsboeken gebruikt schilderij A Philosopher Lecturing on the Orrery (model van het zonnestelsel) van Joseph Wright uit ca. 1766.

In zijn voorwoord verantwoordt Vermij waarom hij een boek aan de groeiende reeks boeken over de Verlichting wilde toevoegen en hoelang hij eraan gewerkt heeft. Waar Jonathan Israel de rol van vooral radicale filosofen benadrukt en de economische en politieke gebeurtenissen als meer randvoorwaarden typeert, wil Vermij de concrete problemen van de mensen en de daadwerkelijke maatschappelijke krachten laten zien. Hij schetst onder meer het belang van ontdekkingen en ontwikkelingen in de wetenschap en de opkomst van een goed geïnformeerde, actieve burgerij en haar 'genootschappen'.

Hier een passage uit de inleiding, van nadat hij eerst de vraag die een grote rol speelde in de 18e eeuw ‘Was ist Aufklärung? aan de orde stelt, geeft hij de volgende schets van het ontstaan van het schrijven over de Verlichting in de 20e en 21e eeuw:

"De belangrijkste auteur die de ‘Verlichting ’ binnen de filosofie-geschiedenis definieerde, was de Duitse filosoof Ernst Cassirer met zijn boek Die Philosophie der Aufklärung (1932). De Engelse vertaling van dit boek uit 1951, The philosophy of the Enlightenment, zorgde er mede voor dat de term ‘Enlightenment’ (Verlichting) ook in het Engels burgerrecht kreeg. Daarvoor was deze nauwelijks gebruikt. Cassirer besprak de fundamentele ideeën over natuur, kennis, godsdienst, geschiedenis, recht en esthetica bij vooraanstaande denkers als Voltaire, Diderot, Leibniz, Shaftesbury en Hume. Hij zag de Verlichting echter niet zozeer als een set ideeën, maar vooral als een stijl van denken. Verlichting betekende voor hem dat allerlei tot dan toe vanzelfsprekende waarheden kritisch op hun merites werden getoetst. Geloof en autoriteit werden vervangen door rationeel onderzoek en filosofisch debat. In het Frans gebruikt men in plaats van de benaming ‘siècle des lumières’ (eeuw van de Verlichting) ook wel de term ‘siècle philosophique’ (filosofische eeuw), die dit karakter van debat met een open einde beter weergeeft.

Een volgende belangrijke auteur over de Verlichting, Peter Gay , zette een stap verder met zijn massieve tweedelige The Enlightenment: an interpretation (1967-1969). Ook hij gaat uit van de filosofie. Centraal bij hem staat ‘the little flock of philosophes’. Gay zag echter heel goed dat deze mensen eerder als maatschappijcritici optraden dan als filosofen. De Verlichting was niet een geschiedenis van ideeën en vrijblijvende intellectuele debatten, maar van een strijdbare maatschappelijke hervormingsbeweging. Hoewel die beweging voor Gay nog altijd werd gedefinieerd door de denkbeelden die zij verkondigde, werd de Verlichting meer een onderwerp van de cultuurgeschiedenis dan van de zuivere filosofiegeschiedenis.

Meer recent, vanaf 2001, heeft Jonathan Israel een al even massieve interpretatie van de Verlichting geleverd. Ook bij hem is het basisstramien dat van filosofische ideeën die de wereld veranderen. Maar waar Gay de meeste invloed toeschrijft aan de achttiende-eeuwse Franse philosophes, staat voor Israel de zeventiende-eeuwse denker Spinoza centraal. Een denker als Voltaire, die voor Gay tot de meest prominente vernieuwers behoort, is voor Israel toch vooral iemand die de radicale inzichten van Spinoza weer onder het tapijt wilde vegen. De ware hervormers zijn voor hem niet Voltaire en andere protagonisten van de zogenaamde Verlichting, maar de aanhangers van een ‘Radicale Verlichting ’, gekenmerkt door Spinoza’s verwerping van elke vorm van bovennatuur. De ontwikkelingen in het denken in de achttiende eeuw ziet Israel vooral als een strijd om het gedachtegoed van Spinoza.

Wat bij deze auteurs opvalt, en hetzelfde is waar voor vele minder prominente schrijvers, is de sterke betrokkenheid bij hun onderwerp. De ideeën die de besproken denkers (Voltaire voor de een, Spinoza voor de ander) uitdroegen zijn voor hen nog altijd hoogst actueel. De Verlichting is voor hen niet de geschiedenis van ietwat stoffige ideeën van driehonderd jaar geleden, zij is een definitie van wat belangrijk is in onze eigen samenleving. Deze ideeën definiëren de ‘moderniteit’, zoals het letterlijk heet in de ondertitel van het boek van Israel (‘Philosophy and the making of modernity’). De Verlichting krijgt daarmee een sleutelpositie in de Europese geschiedenis. Zij wordt bijna een soort oorsprongsmythe.

De betekenis die de Verlichting voor deze auteurs had en heeft, hing dan ook samen met hun eigen kijk op de wereld. De opwaardering die het verlichtingsbegrip kreeg in de handen van Cassirer en Gay had alles te maken met hun afkeer van het nationaal-socialisme. Cassirer schreef zijn boek in Duitsland in de schaduw van het opkomende nazisme en Gay had als kind van Joodse ouders Duitsland moeten ontvluchten. Beiden zagen in de verlichtingsidealen een waarborg tegen de barbarij van de nazi’s. Deze idealen definiëren voor hen de centrale waarden van de Europese cultuur, die moeten worden verdedigd en versterkt. Overigens is niet iedereen het daarmee eens. Zo beschreven de Duitse filosofen Theodor Adorno en Max Horkheimer in hun Dialektik der Aufklärung (1947) de Verlichting juist als een van de wortels van het twintigste-eeuwse totalitarisme. Kritiek op de moderniteit kreeg daarmee, net als in de negentiende eeuw, de vorm van een aanval op de Verlichting. De laatste jaren wordt de Verlichting minder aangeroepen in de strijd tegen het nazisme, maar heeft zij vooral de betekenis gekregen van een stelsel van waarden waarmee de westerse wereld zich onderscheidt van andere culturen, met name van de islam."

                                          * * *  

Zie vooral ook de bespreking door Carel Peeters in Vrij Nederland van 28 april 2014