Ernst Haeckel (1834–1919), de Deutsche Monistenbund en Spinoza

In een recent blog over Johannes Maria Verweyen (1883-1945) die een van de sprekers was tijdens de Spinozaweek ter herdenking van zijn 300e geboortedag in Den Haag, is te lezen dat hij een tijdje lid was van de Duitse Monistenbond. Op de laatste dag van die Spinozaweek werd aan de aanwezigen gemeld “dat de heer N. Mockel het internationaal wijsgeerig congres heeft bijgewoond als vertegenwoordiger van den Duitschen Monistenbond.” [Verslag in Het vaderland van zondag 11 september 1932 van de laatst dag van het Spinozaherdenking, zaterdag 10 september. PDF KB-krantenarchief]

En in de Duitse Spinozabibliografie vinden we weer dat ene Walter Eckstein op een bijeenkomst in 1927 van de Monistenbund in Oostenrijk naar aanleiding van de 250e „Wiederkehr seines Todestages“ over Spinoza gesproken heeft [Eckstein, Walter: Spinoza : Nach einem Vortrag, gehalten im Monistenbund in Oesterreich aus Anlass der zweihundertfünfzigsten Wiederkehr seines Todestages. [Hamburg, 1927 - 38 pp.]

Kortom. reden voor deze blogger om na te gaan: wat was de Monistenbond en wat had die met Spinoza?

De grondlegger ervan was de zeebioloog aan de universiteit van Jena, Ernst Haeckel (1834–1919), de luidruchtigste verdediger van Darwins evolutietheorie in Duitsland (hij werd wel getypeerd als Darwin’s buldog), de munter ook van de term ‘ecologie’. Naast zijn natuurwetenschappelijke activiteiten propageerde hij een filosofie die hij noemde ‘Monisme’ dat samengesteld was uit mid-19e eeuws mechanistisch materialisme gemengd met vroeg 19e eeuws Duits Romantisch pantheïsme, hetgeen tevens de basis werd voor een wereldwijde antiklerikale beweging. Met zijn populaire boeken had hij groot succes – bestsellers waren erbij. [Over monisme zie blog van gisteren]

Op zijn zoölogisch Instituut werd op 11 januari 1906 door hem samen met Wilhelm Breitenbach en de Reformtheoloog uit Bremen Albert Kalthoff de ‘Deutsche Monistenbund’ opgericht. Haeckel werd erevoorzitter, Kalthoff de eerste voorzitter. Maar organisatorisch en ideologisch werd dé grote man Wilhelm Ostwald. Tijdens het eerste Internationale Monisten Congres in 1911 was hij de voorzitter. Haeckel was te oud om nog veel invloed op de ontwikkeling van de Monistenbond te kunnen hebben.

De Monistenbond stond een op natuurwetenschappelijk kennis gefundeerde wereld- en levensbeschouwing voor ogen. De leden zouden nastreven om hun verschillende natuur- en wereldbeschouwingen tot een „Alleingesamtheit des Einzigen“ te verenigen. In de aldus ontstane monistische wereldbeschouwing zou de schijnbare tegenstellingen tussen noodzakelijkheid en vrijheid, natuur en geest, lichaam en ziel, ik en natuur, ja God en wereld oplossen. Het monisme van Spinoza en Schelling werd als “’t oude monisme” gezien dat nog vooral filosofisch van aard was, het nieuwe monisme was veelmeer op de wetenschap gestoeld, met name op de evolutieleer.

De monistenbond wilde ook een cultuurscheppende beweging zijn, maar zag zich tegelijk als alternatief voor de christelijke kerken, waartoe het tot heden dom gehouden volk aufgeklärt moest worden. Dit zou vooral geschieden door Selbstbekenntnis van overtuigde Monisten via voordrachten, discussiebijeenkomsten, zomerfeesten, ‘monistische Familienfeste’, monistische kunstavonden, tijdschriften en boekuitgaven. De uitgaven van toespraken van Wilhelm Ostwald, die vele jaren de voorzitter was, werden uitgegeven als Monistische Sonntagspredigten. De beweging was niet alleen voor wetenschappers bedoeld, maar ook om brede lagen van de bevolking meer natuur- en levenskennis bij te brengen. Er kwamen bibliotheken en monistische leeskringen. De Monistenbond had groot succes en werd door de Nazis in 1933 verboden en ontmanteld.

Haeckel & Spinoza

Zich filosofisch baserend op Spinoza en wetenschappelijk op de evolutietheorie van Darwin, creëerde Haeckel een aparte 19e-eeuwse variant van monisme. Waar Spinoza God gelijkgesteld had aan de natuur, stelde Haeckel zielen gelijk met cellen. Via de zinnelijke cel, was alle materie te zien als geïnjecteerd met spiritualiteit en alle spiritualiteit gemaakt uit materie. [In: "Zellseelen und Seelenzellen," Deutsche Rundschau 16 (1878)]  
[Gevonden in: Tracie Matysik, Reforming the Moral Subject: Ethics and Sexuality in Central Europe, 1890-1930. Cornell University Press, 2008, p. 48 - books.google]

Hierna neem ik enige citaten uit Nolan Heie, ERNST HAECKEL AND THE REDEMPTION OF NATURE. [Thesis Queen’s University Kingston, Ontario, Canada, 2008 / PDF]

Haeckel claimde in zijn  Der Monismus als Band zwischen Religion und Wissenschaft. Glaubensbekenntniss eines Naturforschers (1892, p. 9)  Spinoza en Bruno als zijn intellectuele voorgangers. [p. 6] Hoewel hij Spinoza wel een gebrek aan wetenschappelijk inzicht verweet.

In zijn Generelle Morphologie Haeckel passionately endorsed the belief in a pantheistic God, which in his view was consistent with that of the Dutch philosopher Baruch Spinoza:

God is all-powerful; He is the sole initiator and the cause of all things; i.e., in other words: God is universal causal law. God is absolutely perfect and can never do otherwise than act in a perfectly appropriate manner [vollkommen gut handeln]; He can also, therefore, never act arbitrarily or freely, i.e., God is necessity. God is the sum of all forces and therefore of all matter as well.

All that exists is part of this grand, unified conception of nature. ‘We are all “by the Grace of God”,’ Haeckel assured his readers, ‘the stone as well as the water, the radiolarian as well as the fish, the gorilla as well as the Emperor of China. [p. 96]

when he insisted in the final chapter of Generelle Morphologie that a mechanistic understanding of the universe was in no way incompatible with Goethe’s praise of a pantheistic God-Nature or Spinoza’s conception of cosmic unity. Here, again, Haeckel’s monistic philosophy may be seen as performing a fundamentally conciliatory and redemptive function. [p. 316]

Om over na te denken nog deze notities uit een ander werk:

“Ignoring nature's will meant committing a natural sin. These were the seeds of an ecological attitude. Haeckel even coined the word Ecology although he gave it a different meaning. The problem of an alleged "biological evil" and its understanding in the light of evolutionary views was confronted many years later by Konrad Lorenz, another scientist whose transient Nazi sympathy was ascribed to an unproven Haeckehan influence (Kalikow 1983). Lorenz had endeavoured to explain evil as a necessary antecedent to good and in Das Sogenannte Bose (the so-called evil), the book he dedicated to the subject, included a chapter entitled "Wozu das Bose gut ist" (how evil is good) (Lorenz 1963). Behind both Haeckel and Lorenz lay a Spinozian-like idea of naturalistic ethics: nobody has ever accused Spinoza of having inspired the Nazis.”

VoorkantUit: Mario A. Di Gregorio: From Here to Eternity: Ernst Haeckel and Scientific Faith. Volume 3 van Religion, theology, and natural science. Vandenhoeck & Ruprecht, 2005, p. 571

Reacties

Stan,
1. Haeckel is een grote naam in de biologie door zijn z.g. 'recapitulatie-theorie' die stelt dat individuen in hun embryonale ontwikkeling de stadia van de evolutie van de soort doorlopen, van eencellige tot compleet individu, m.a.w. de ontogenese recapituleert in verkorte vorm de fylogenese. In de geneeskunde gelooft men heilig in die theorie, en als pregnant voorbeeld noemt men halsfistels, die ontstaan in rudimenten van de kieuwbogen die in het vissenstadium van het menselijk ambryo in de halsstreek aanwezig zijn.
2. De connectie met monisme is dan gauw gelegd. De recapitulatie-theorie - als off-shoot van de evolutie-theorie - suggereert de eenheid van de natuur: in mij is de gehele wereld, en de de hele wereld is één groot wereld-ei van de hindoes.
3. M.a.w. de wereld is één geheel van interne relaties, die onderling met alles en het geheel verknoopt zijn. Leibniz geeft als voorbeeld een man in Europa die een vrouw heeft in India. Als de vrouw in India, zonder dat hij het weet, dood gaat, dan verandert er wezenlijk iets in die man in Europa. Dit is, wat Russell noemt, de leer van de interne relaties, die inhoudt dat elke relatie tussen 2 termen A en B een eigenschap is van A-B als geheel.
4. Het probleem van het monisme is, weer volgens Russell, dat externe relaties onmogelijk worden. Hij noemt als voorbeeld een wereld die bestaat uit gebeurtenis A en gebeurtenis B, en waarin A eerder is dan B. Dit betekent volgens het monisme dat er in A iets moet zijn dat, onafhankelijk van B, uitgedrukt moet worden door B, en uiteindelijk door A en B samen. M.a.w. het wezen van A impliceert iets van B, en van het geheel A-B. Bovendien zijn alle relaties symmetrisch. Echter, als A eerder is dan B, dan is dat geen symmetrische relatie, want B is niet eerder dan A. Bij pluralisme en externe relaties is dat wel mogelijk, omdat A niets wezenlijks heeft van B en andersom. Kortom, pluralisme bevrijdde Russell uit zijn korte flirt met het monisme van de Engelse hegelianen Bradley en Spinoza-kenner Joachim, die verzwagerd was met Russell's oom.

Imponerende bijdrage Adrie, dank.
[Ad 1 en 2] De theorie van de ontogenese die de fylogenese recapituleert heeft mij in mijn puberteit, toen ik er in populairwetenschappelijke boekjes kennis meemaakte, zeer gefascineerd. Het is me altijd bijgebleven;ik geloof er ook in en denk dat we op een of andere manier een geheugen over de hele ontwikkeling van ons leven meedragen in ons DNA (maar ik moet eerlijk zeggen: het is jaren geleden dat ik nog eens een goed boek over biologie heb gelezen). Ik verzin zelf bij de ontogenese(repro)fylogenese-these dat we, niet in de bevruchting, maar in de daaraan voorafgaande daad, zelfs de big bang reproduceren...
Ik had me even niet gerealiseerd dat deze theorie van Haeckel kwam, maar voor het blog maakt dat niets uit.

[Ad 3] Toen Leibniz eenmaal de theorie van de ‘harmonia praestabilita’ had bedacht waardoor alle monaden van eeuwigheid volkomen op elkaar afgestemd zijn, kon hij heel makkelijk zulke dingen bedenken als jij hier aanhaalt. Die van eeuwigheid vastgelegde harmonie zou tevens een aantal onbegrijpelijke uitkomsten en problemen van de kwantummechanica oplossen. (Dus misschien zit er toch wat in?).

[Ad 4] Dat alle relaties in een immanente monistische setting symmetrisch zouden moeten zijn begrijp ik niet. Het gevolg B zit al vervat in oorzaak A, en vanuit B gezien is er kennis van A, omdat er iets van A in B zit. Maar hoezo zou die causale relatie symmetrisch moeten zijn (zodat B ook de oorzaak van A zou kunnen zijn?]? Dat ontgaat me.

De procesfilosoof Alfred North Whitehead meende dat voor de evolutietheorie aan de noodzaak van interne relaties (die Russell verwierp) vastgehouden moet worden. [En dan zijn we misschien weer een beetje bij Ad 1 en 2]
"This material is in itself the ultimate substance. Evolution, on the materialistic theory, is reduced to the role of being another word for the description of the changes of the external relations between portions of matter. There is nothing to evolve, because one set of external relations is as good as any other set of external relations. There can merely be change, purposeless and unprogressive. But the whole point of the modern doctrine is the evolution of the complex organisms from antecedent states of less complex organisms. The doctrine thus cries aloud for a conception of organism as fundamental for nature. It also requires an underlying activity -- a substantial activity -- expressing itself in achievements of organism."
(Je vind het wel, want het is veel geciteerd)

Stan, ik vergat te vermelden dat ik Russell aanhaal uit 'My philosophical development', ch. 4: Excursion into Idealism, en ch."5: Revolt into Pluralism. Wat ik van hem over de interne/externe relaties begrijp is dat hij het niet heeft over een causale relatie tussen A en B, maar alleen dat A eerder is dan B, en dat ze in een externe relatie niets wezenlijks van elkaar hebben, en in een interne relatie wel.