Frederik van Eeden (1860 – 1932) 'Redekunstige grondslag van verstandhouding'
Toen Frederik van Eeden’s Redekunstige grondslag van verstandhouding (1897) in 1975 voor het eerst in herdruk verscheen (in de Aulapocketreeks van Het Spectrum) heb ik het aangeschaft, maar na een leespoging van een paar bladzijden legde ik het weg om er nooit meer naar om te zien. En ik raakte het kwijt.
Tot ik van de week na zoveel jaar – intussen wetend dat Van Eeden er Spinoza in noemt – zomaar de noodzaak voelde er toch eens kennis van te nemen en een tweedehands exemplaar per post liet komen.En nu las ik het in één ruk uit. Omdat nu de materie mij interesseerde. En inderdaad kom je er Spinoza heel duidelijk in tegen, en niet alleen daar waar zijn naam wordt genoemd. Ik vind het dan ook echt een boekje om naast het werk van Spinoza te lezen. En ik ga het zeker herlezen om er verder in te komen dan de eerste indrukken die ik er nu uit opdeed. Mijn indruk nu is dat Van Eeden zich niet bijster diepgaand in Spinoza heeft verdiept en al gauw een andere weg insloeg en meer waarde toe kende aan de verbeelding (dáár, aan die kant, en niet voorbij de rede zit bij hem de intuïtie).
De stellingen beduiden zeker méér dan aforismen, zoals ze wel genoemd zijn. Nee, het is duidelijk een betoog.
De Redekunstige grondslag wordt in de inleiding van Bastiaan Willink (en op de omslag) vergeleken met de Tractatus logico-philosophicus van Wittgenstein. Het gaat in beide gevallen om de relatie tussen taal en de werkelijkheid die we willen uitdrukken: hoe wij begrijpelijk met elkaar kunnen communiceren. Eindigde de 7e paragraaf van de Tractatus uit 1921 met de beroemde woorden “Wovon man nicht sprechen kann, darüber muss man schweigen,“ de 6e paragraaf van Redekunstige grondslag uit 1897 eindigde met: “Uitvoeriger logische bespreking is onmogelijk en voert onmiddellijk in het ongerijmde.” Eenzelfde gedachte, maar minder citeerbaar.Meer dan bij Wittgenstein staat bij psychiater Van Eeden het psychologische en introspectieve centraal – en nog sterker: onze gevoelens. Voor Van Eeden maakt het totaal aan ‘zielsaandoeningen’, ‘gewaarwordingen’ en de relaties daartussen, de werkelijkheid uit (cf § 8, § 36). Hij schrijft het nergens zo, maar voor mij is duidelijk dat hij juist wat dit aangaat heel goed de Ethica bestudeerd heeft en instemmend tot zich heeft genomen dat wij niets - zelfs ons eigen lichaam niet - kennen zonder aandoeningen vanuit de wereld te ondergaan. Onze eerste werkelijkheid zijn onze gevoelens, voor Van Eeden. Daar ligt zijn interesse. ‘Concreet’ slaat bij hem op de psychische processen in de mens; dat zijn “de meest concrete dingen” (§ 18). Alles wat buiten onze psyche ligt, heet bij hem ‘abstract’. En hij vind dat Spinoza zich teveel in het abstracte bevindt.
Waar gaat het Van Eeden om? Hij wil bijdragen tot onderlinge verstandhouding door te analyseren wat wij met taal (kunnen) doen. Als het ons zou lukken een zodanige taal te hanteren die precies overeenkomt met de gevoelens en de ziel “waarvan zij de representante en verzinnelijking” is uit te drukken, weer te geven dan kwamen we tot optimale verstandhouding. Maar zo gaat het niet: “de samenhang tussen taal en ziel [is] op verre na een zo innige niet”. “Het taalgeheel, dat de menigte, ook de zeer beschaafde menigte, alleen kent en gebruikt, is in vergelijking met onze ziel, maar een zeer grof en schematisch samenstel”. Hij geeft allerlei voorbeelden van hoe wetenschappers met precieze taal en zeker met meer symbolische tekens wetenschappelijk nauwkeurig kunnen spreken, maar leeg en onconcreet. Eenvoudige zaken kunnen nog wel “redekunstig-harmonisch” worden uitgedrukt; daarvoor is de mathematische symbolische aanpak geschikt. Maar echte zaken, concrete dingen die ons aangaan, vragen een beeldende taal. Eigenlijk is het zo: “Elk dezer wijzen van taalgebruik is zelfstandig. Nooit kan de een de ander vervangen. Wat men met een versregel doen kan, kan men onmogelijk door redeneringen doen, en omgekeerd” (§ 29). Een “scherp merkbare scheiding” tussen beide is niet aan te brengen (§ 24). Uiteindelijk komt het bij hem erop uit dat poëtische taal voor ons mensen bij de dingen die ons echt raken, meestal veel beter geschikt is.
Spinoza wordt tientallen malen genoemd, meer dan welke ander ook. In positieve, maar meer in kritische zin. We weten uit zijn dagboeken dat hij Spinoza las en kritisch las, maar ook weer niet zóveel. Op 29 augustus 1893 schrijft hij:"In de Engelsche Spinoza gelezen. Plaatsen gevonden waarin hij faalt door gemis aan practisch psychologische kennis. Een somnabule noemt hij een automaat. Hij zegt dat men niet willekeurig kan vergeten. Doch dit zijn voorbeelden, van iets dat even waar blijft, al deugen de voorbeelden niet."Meteen al in het begin van de Redekunstige grondslag (§ 2) heeft hij het over Spinoza: “Zo heeft de naar de wijze der wiskunst gevormde bouw van Spinoza’s betoog niet de waarde van een zuiver wiskunstig, algebraïsch of meetkundig betoog. Zijn bewijzen omtrent de dingen van de ziel, voor ’t bestaan van God, e.a., hoe uitnemend en streng ook, staan niet gelijk met en hebben niet de absolute waarde van wiskunstige bewijzen. Want de termen die hij verplicht is te bezigen, ten einde te bereiken wat hij bereiken wil, hebben niet de exactheid, niet de absolute vastheid van zuivere abstracties, zoals cijfers en verhoudingen.”
Hij ontleent aan Spinoza dat er gradaties in de realiteit zijn, overgangen tussen het concrete en abstracte. (§ 11) Maar dan bestrijdt hij weer zijn notie van “adequate ideeën” (§ 51) en dan in diezelfde paragraaf, de verwarring die hij ontwaart tussen ‘mentis conceptum’ en ‘ens’ wordt hij uiterst fel: "God te noemen: ‘res cogitans’ is dwaasheid. Het hoogste Zijn wordt hierdoor benoemd naar één enkele van zijn oneindig veel attributen.” Eigenlijk zou ik die hele lange paragraaf, waarin hij in fel debat is met Spinoza, hier moeten citeren; de paragraaf eindigt met: “Enkele schone zinnen van hem [Spinoza] doen meer dan zijn scherpzinnigste betogen.” Zegt de literator op filosofisch oorlogspad [vetdruk, SV].
Hij ontleent een en ander aan Spinoza, soms zonder hem te noemen, zoals de voorlaatste zin: “Evenwel begeert men het hoogste niet, omdat het geluk brengt, maar men heeft geluk omdat men de hoogste begeerte bevredigt.” Maar hij neemt hem - zo begon hij ook - de “quasi-mathematische” aanpak kwalijk, net als de redeneertrant van Socrates: “wij volgen zijn redeneringen met het gevoel dat hij juist redeneert en dat hij ook juist voelt, maar dat toch de juistheid zijner redenering niet een bewijs is van de juistheid van zijn gevoel, dat er nog iets bijkomt dat door impressie werkt en niet door logica.” (p. 121)
Ik kan hier niet alle plaatsen nalopen. Het lijkt, daar waar hij Spinoza’s naam noemt, dat hij vooral negatief over hem is. Maar hij ontleent ook enige van zijn gedachten, waar hij hem niet noemt.
* * *
Nederlandse Signifische Kring
Met de Redekunstige grondslag van verstandhouding bracht Frederik van Eeden in 1897 de 'significa' naar Nederland, hoewel hij die term nog niet gebruikte. Significa is de benaming van de studie naar de taal en menselijke verstandhoudingen, ontwikkeld tussen 1900 en 1950, geïnspireerd op het werk van Lady Victoria Welby.
In 1917 richt Mannoury samen met Henri Borel, L.E.J. Brouwer, Frederik van Eeden en Jac. van Ginneken de Nederlandse Signifische Kring op. Deze Signifische Kring wilde door middel van een studie naar de psychische associaties van het gesproken woord een bijdrage leveren aan het wegnemen van de misverstanden en het wantrouwen tussen verschillende sociale groepen.
Misschien iets om in onze tijd weer op te richten?
* * *
De tekst van de Aulapocket is door "verbodenboeken.nl" gedigitaliseerd en als PDF op het web gezet. Het is natuurlijk onzin om het als een verboden boek te zien. Maar toch, kun je zeggen, heeft er de eerste tijd, maar ook t.t.v. de 2e uitgave, tamelijk weinig belangstelling voor bestaan. Opmerkelijk is dat het werk bij de DBNL zelfs niet wordt genoemd! Daar staat alleen vermeld "Studies. Derde reeks (1897)"; alleen de kenners weten dan dat 't om de Redekunstige grondslag van verstandhouding gaat. Van de Studies uit 1890, eerste en tweede reeks, zijn er scans beschikbaar, van deze niet. Goed dus dat het bij verbodenboeken.nl verkrijgbaar is gesteld.
De laatste tijd ontstaat er wel wat meer belangstelling.
Zo verscheen in 2005 een tweetalige Duits-Nederlandse uitgave:
Frederik van Eeden: Logische Grundlage Der Verstandigung / Redekunstige Grondslag Van Verstandhouding: Niederlandisch-deutsche Paralleledition. Jan Noordegraaf, H. Walter Schmitz, Wilhelm H. Vieregge (Hrsg). Franz Steiner Verlag, 2005 [bij books.google]