Had Spinoza een sociale epistemologie (Susan James)?

Dit blog is een vervolg op het vorige: Susan James on Spinoza-tour.
Al een aantal dagen houdt het artikel van Susan James, “Creating Rational Understanding: Spinoza as a Social Epistemologist”(2011), mij bezig. Ik leerde het kennen in de vertaling die Karel D’huyvetters maakte voor zijn website ‘Spinoza in Vlaanderen’ [zie hier].
Het is geen eenvoudig artikel en ik las het daarom meerdere malen, in het Nederlands en in het Engels, maar ook de vertaling bood mij wegens verschillen tussen Vlaams en Nederlands, enige onduidelijkheden. Om een voorbeeld te noemen: ‘vrijwaren’ voor ‘veiligstellen’ was mij niet direct duidelijk. Maar dat soort zaken bepaalden de moeilijkheidsgraad niet.

Ik had moeite met de hoofdstelling waarin James mij niet kon overtuigen. En daar Eric Schliesser niet op die hoofdstelling van het betoog ingaat en alleen op deelpunten, had ik niets aan zijn stuk om dat van haar beter te begrijpen en te kunnen accepteren.
Zoals vaak gebeurt, krijgen auteurs een idee over hoe een onderwerp van een filosoof, hier Spinoza, begrepen dient te worden en bouwen dan hun betoog op over hun analyse van Spinoza’s tekst. Daarbij kan men dicht bij een bepaald stuk tekst blijven of citaten links en rechts uit alle teksten opduiken, waarbij het beoogde verschil in doelgroep of stilistische aanpak al dan niet wordt veronachtzaamd. Soms lijkt het alsof een auteur allerlei citaten in een blender mikt, waarna er een drankje van geheel eigen makelij uitkomt dat dan aan Spinoza wordt toegeschreven. Is dat hier bij Susan James misschien het geval?

Waar gaat het om in haar betoog? Zij wil tegenover de tamelijk gangbare mening dat er bij Spinoza onderscheid is tussen de (gelovige) massa en de filosofisch aangelegde kritische enkelingen, aantonen dat er een directe en blijvende relatie is tussen ‘ware religie’ en filosofie. En daarbij wil ze duidelijk verdergaan dan dat een van al te fanatieke interpretaties gezuiverde vorm van religie, de ruimte of voorwaarde biedt of mogelijk maakt voor filosofisch onderzoek, de libertas philosophandi, maar dat de totstandkoming van die voorgestane ‘ware religie’, hoewel behorend tot het domein van de verbeelding (de eerste vorm van kennen), op zichzelf al stimuleert tot filosofisch onderzoek, tot zoeken naar en bereiken van rationele waarheid (kennen van de tweede soort). Op verschillende manieren beweert ze door het hele stuk heen dat Spinoza’s project verder zou gaan dan het bepleiten van die vrije ruime, maar dat het hem zou gaan om het bevorderen, stimuleren dat meer mensen hun denken binnen de verbeelding verlaten en komen tot het leiden van een leven volgens de rede. Dat klopt voor de Ethica, maar zij komt met geen enkele bewijsplaats dat dit ook voor de TTP zou opgaan, terwijl dát de tekst is over de 'ware religie' van de verbeelding - en dat de TTP op méér mikt dan op het bepleiten van ruimte voor filosofisch onderzoek voor wie daar voor openstaan.  

In dit verband is het enigszins merkwaardig dat ze niet aan de orde stelt dat Spinoza het in zijn werk heeft over twee typen ‘vera religio’. Enerzijds de ‘ware godsdienst’ die hij in de TTP schetst als een werkzame godsdienst van de verbeelding uit de Bijbel, die het samenleven bevordert door het bevorderen van gehoorzaamheid aan de wetten waarmee de naastenliefde wordt betracht. Daarnaast is er dan zijn eigen filosofie die hij aanbiedt als de meer authentieke ‘ware godsdienst’ die het leven volgens de rede is, waarbij wordt geredeneerd vanuit en met adequate ideeën. Zie bijvoorbeeld 4/37s: “Alles wat wij verlangen en doen en waarvan wij de oorzaak zijn, voorzover wij een idee van God hebben, met andere woorden, God kennen, reken ik tot de godsdienst.”

Vanuit die tweede vorm van ‘ware godsdienst’ begrijpen filosofisch onderlegden tevens waarom het voor ieder, ook voor henzelf, nuttig is te leven volgens de ‘ware religie’ van de eerste vorm en ook zij dus altijd op samenwerking uit zullen zijn (nu echter niet uit gehoorzaamheid, maar uit begrip). In zoverre is er dus altijd al onafscheidelijkheid gezien tussen ‘ware religie’ en filosofie. Daarbij doet het er niet toe waar precies de overgang zich afspeelt van de eerste vorm van ware religie (die van de verbeelding) naar die van de tweede vorm van ware religie (die van de rede). Het doet er voor dit betoog inzake het zgn. sociale aspect van de epistemologie, niet toe of deze overgang gradueel is (zoals Susan James stelt) of een breuk betreft resp. een kwestie van verschillendheid van aard is (zoals Eric Schliesser betoogt) – dat raakt de kern van het betoog niet.

Is het nu zo dat het leven in de ware religie van de verbeelding, niet slechts de ruimte biedt aan (kritische) enkelingen om hun godsdienst en méér onderwerpen te onderzoeken, maar dat het die mensen daartoe stimuleert? Dat er een sociaal-epistemologische push vanuit zou gaan? Dát is wat James beweert. Ze meent een argument ervoor te kunnen halen uit Spinoza’s bewering in de TTP dat ieder verplicht is om de voorschriften van de godsdienst aan te passen aan zijn eigen begripsvermogen, ook al blijft dit voor velen binnen de verbeelding. Een belangrijk argument meent zij voorts te kunnen halen uit de veronderstellingen van waaruit Spinoza de TTP schreef en publiceerde. Blijkbaar ging hij er daarbij vanuit dat de godsdienstigen van de verbeelding (de theologen) open zouden staan voor zijn redelijke argumenten, dat zij niet hardnekkig zouden zijn en open zouden staan voor waarheid. Een toch enigszins paradoxale verwachting daar volgens zijn voorstel voor domeinscheiding tussen filosofie (gericht op waarheid) en theologie (gericht op gehoorzaamheid), hij wat dit aanging toch een filosofische gerichtheid bij theologen veronderstelde. Daarin is hij teleurgesteld en bleek hij zich, gezien de receptie van de TTP, behoorlijk te hebben vergist.

Maar goed, hier lijkt Suzan James een punt te hebben, want die veronderstelling wás er, alleen gaat het punt niet voorbij een veronderstelde aanwezige vrije ruimte voor filosoferen en niet tot een in die verbeelde religie aanwezige soort sociale (epistemologische) kracht. Sociale voorwaarde, ruimte voor libertas philosophandi voor al kritische geesten… ja, dat hoort tot de voorgestelde (verbeelde) ware religie, méér niet. Dat was altijd al zo gezien en is derhalve niets nieuws.

Om aan te tonen dat Spinoza in zijn vormgeving van de ware religie van de verbeelding, tevens een sociale epistemologie bood, waarmee een telkens groter aantal (kritische) gelovigen gestimuleerd zou worden de stap te maken in de richting van de ware religie van de rede (ofwel filosofie), is méér nodig dan James hier biedt. Zij heeft - heel vernuftig in mijn ogen - een eigen verhaal geschreven met hier en daar een verwijzing naar Spinoza zelf (zonder ergens een onderscheid aan te geven tussen TTP en Ethica), alsof het daarmee Spinoza’s verhaal zou zijn. Mij heeft ze er niet mee overtuigd; enige beslissende verwijsplaats daartoe ontbreekt (maar misschien acht zij mij te hardnekkig vasthouden aan bestaande lezingen?). Zij heeft hier geen nieuw zicht op Spinoza geboden - op hoe hij de relatie tussen ‘ware religie’ en filosofie zag. Wat er eventueel nieuw was (het sociale aspect in de epistemologie) is van haar.

                                                        * * *

Nog even terug naar de vertaling, waarmee ik uiteraard - ondanks enige moeilijkheden - content ben. Toch, één passage in de vertaling deed mij extra mijn best doen om aan de oorspronkelijke tekst van dit artikel te komen en tot mijn vreugde bleek die vrij downloadable op internet beschikbaar te zijn (zie onder).
Het ging om deze zin in het kader van Spinoza’s opvatting in het 14e hoofdstuk van de TTP waar hij zijn ‘ware religie’ (van de verbeelding) schetst, dat het niet nodig is dat men de interpretaties van de geschetste geloofsdogma’s op elkaar afstemt. En dan lezen we in vertaling: “De ene kan zijn opvatting over een irrelevante God baseren op zijn manier om de Bijbel te interpreteren…” Een ‘irrelevante God’ als interpretatiemogelijkheid binnen de ware godsdienst? Meent James hier werkelijk Spinoza weer te geven? Maar dan blijkt dat haar artikel te lezen geeft: “conception of an immaterial God”, en dát is in overeenstemming met wat Spinoza in de TTP 14/11 (Akkermans p. 331) schrijft, n.l. of God als louter denken (dus iets immaterieels) wordt gezien is niet van belang - maar dat maakt geen 'irrelevante God' . Een ‘irrelevante God’ kan geen gehoorzaamheid afdwingen en daar ging het om bij deze vorm van ‘ware religie’.

____________

Susan James, "Creating Rational Understanding: Spinoza as a Social Epistemologist". Proceedings of the Aristotelian Society Supplementary, Volume LXXXV[June 2011], p. 181-199. [PDF bij Wiley Online Library]

Vertaling door Karel D’huyvetters van dit artikel:
Susan James, "Hoe rationeel inzicht ontstaat: Spinoza’s sociale kennisleer" op 'Spinoza in Vlaanderen'

Voor de volledigheid voeg ik nog toe dat onder de overkoepelende titel "Spinoza on the Politics of Philosophical Understanding", naast het artikel van Susan James, als tweede verscheen dat van:

Eric Schliesser, "Angels and Philosophers: with a New Interpretation of Spinoza’s Common Notions." Proceedings of the Aristotelian Society, Vol. cxi, Part 3 [October 2011], p. 497-518. [cf Wiley Online Library - PDF niet gratis te downloaden]


Vertaling door Karel D’huyvetters van dit artikel:
Eric Schliesser, "Over engelen en filosofen, met een nieuwe interpretatie van Spinoza’s ‘gemeenschappelijke noties’ op 'Spinoza in Vlaanderen'

 

Voor Social Epistemology cf Stanford Encyclopedia of Philosophy
 

 

Reacties

Laat dat nou net de enieg vraag zijn die ik bij het vertalen aan de auteur heb voorgelegd: wat bedoelt ze hier met 'immaterial'? Het heeft (onder meer) beide betekenissen. Ze schreef me dat ik de juiste keuze heb gemaakt; de vertaling is dus accuraat; of de auteur daarmee ook gelijk heeft, laat ik als vertaler in het midden. Dank voor de aandacht die je hieraan besteede, Stan.
Karel

Da's, grappig, Karel, dat je dit hier kunt meedelen, want ik ging er nu vanuit dat de vertaler het hier niet goed begrepen had. Maar als zij van mening is dat "irrelevante God" zou passen in wat Spinoza in het 14e hoofdstuk van de TTP voor de geest stond, dan geeft ze wat mij betreft aan niet echt te hebben opgepakt wat Spinoza daar onder vera religio verstaat. Wie zou zich door een ‘irrelevante God’ gehoorzaamheid laten afdwingen?
Merkwaardige toevoeging.
Nogmaals, wel grappig dat ik juist die passage eruit pikte en dat jij dat dus zelf ook al had gedaan.

De these die James verdedigt, werd door Spinoza aan het slot van 1/app aan de orde gesteld: de transcendentie van de (religieuze) verbeelding richting verlichting. Primair door wetenschap (mathesis), maar daarnaast, zegt hij, zijn er andere oorzaken (aliae causae) die zulks bewerkstelligen. Welke die andere oorzaken zijn die ons de religieuze verbeelding doen overstijgen, is vaak punt van discussie geweest. De vraag worst beantwoord door een hoogst interessante marginale aantekening in de Leidse OP: par variam exprientiam (door gevaeieerde ervaringen) en door te ontdekken (beseffen) dat het verhaal van de godsdienstige verbeelding innerlijk tegenstrijdig is en ook nog verschilt van andere gelijksoortige godsdienstige verhalen (mijn verwoording). Dan ontstaat aarzeling, twijfel. En de verscheidenheid dwingt tot vergelijking. En de vergelijking levert ... Zo komen we tot de 'communes notiones', die de ratio constitueren. - De betreffende marginale noot is afkomstig van een intimus van Spinoza, die hem om opheldering moet hebben gevraagd. Onbegrijpelijk dat Spinoza experts als James nog steeds onkundig zijn omtrent die aantekeningen en daar geen gebruik van maken.

Wat is volgens jou, Wim, de these die James verdedigt? Of, waar is bij jou 't sociale in de epistemologie?