Hoe er over Spinoza maar van alles beweerd wordt

Vandaag heeft dagblad Trouw een artikel over Job Cohen, getiteld: Als binden van Cohen maar niet gaat knellen [zie hier]. 

 

Daarin lezen we:

"Daarnaast zit ook bij Cohen zelf enige argwaan over religie. „Zelf heb ik niets met geloof”, zegt hij aan het begin van ’Binden’. Spinoza is een van zijn geestelijke helden, en die moest toch weinig hebben van de godsdienstvrijheid. De overheid duldt geen concurrent naast zich en wil ultieme loyaliteit. Religieuze structuren betekenen een gevaar voor maatschappelijke orde. Maar durven we te tolereren dat in maatschappelijke verbanden als kerk, gezin en school echt anders gedacht wordt dan de meerderheid wil?"

Of Cohen dit nu verzint of de journalist is niet duidelijk, maar onzin is het wel.

 

Reacties

Ondanks dat Cohen Spinoza als "een van zijn geestelijke helden" beschouwt, denk ik toch dat de opvatting die jij 'onzin' noemt eerder van de goed georienteerde journalist afkomstig is dan van Cohen. Die opvatting is namelijk juist. Ik leg uit in welke zin. 'Godsdienstvrijheid' betekent historisch : dat de staat geen godsdienst kan opleggen of voorschrijven (zoals in de Middeleeuwen tot de Franse revolutie gebruikelijk was en ook daarna nog). 'Vrijheid' is in dit verband vrijheid VAN. 'Godsdienstvrijheid' zoals het thans doorgaans wordt opgevat, houdt in, dat eenieder en elk bevolkingsdeel het RECHT zou hebben om de CULTUS (uiterlijkheid!) te bedrijven die hem lief is en zoals of in de mate die hem lief is. Dit type godsdienstvrijheid wordt door Spinoza ten stelligste verworpen. Zie TTP 19, "waarin wordt aangetoond dat het RECHT BETREFFENDE HEILIGE DINGEN (de cultus!) totaal (omnino) in handen van de overheid is en dat de uitwendige godsdienst aan het staatsbelang moet worden geaccommodeerd, willen wij God op de juiste wijze gehoorzamen". Volgens Spinoza heeft de overheid dus het volste recht en zelfs de plicht om bij alle wensen en praktijken van christenen of moslems de cohesie (pax) van de staat in het oog te houden. Te grote kerkgebouwen (die het publieke leven te zeer beheersen of een soort centrum van opstand kunnen vormen) en te zeer afwijkend of uitdagend gedrag (met een onoirbare politieke bedoeling zoals de boerka) zal de overheid op die grond dienen te verbieden, precies zoals zij ook een gevaarlijke voetbalwedstrijd of onoirbare praktijke van de Hells Angels verbiedt. De nationale overheid bepaalt de grens, niet een of andere 'kerk' of godsdienstige autoriteit (in binnen- of buitenland) die dat graag zou willen en telkens opnieuw in de geschiedenis het recht daartoe opeist. Hoe in een geloofsgemeenschap GEDACHT wordt, is helemaal niet terzake. De vereiste 'ultieme loyaliteit' betreft leven en gedrag van betrokkenen voor zover voor overheidsdienaren zichtbaar. Daartoe behoort echter weer wel wat er in een school in feite gebeurt: het onderwijsproces maakt deel uit van de cultus.

Ik wist wel dat ik er eigenlijk meer over moest zeggen, maar ik kreeg dit korte blogje, nadat ik dat het Trouw-artikeltje gesignaleerd had, er nog precies uit voor ik de rest van de dag naar een bijeenkomst moest.
De bewering “Spinoza moest weinig hebben van de godsdienstvrijheid” kun je niet volhouden en verspreid een verkeerd beeld van wat Spinoza meende.
Godsdienstvrijheid heeft meerdere betekenissen:

[1] Godsdienstvrijheid als vrijheid van mensen om zelf hun godsdienst te kiezen (een recht dat in het verlengde staat van het recht om zelf te mogen denken en geloven wat je wilt. Dat bespreekt Spinoza heel uitdrukkelijk. Spinoza was voor vrijheid van mensen om te denken en te geloven wat ze willen. En voor hem is dus uiteraard vanzelfsprekend dat er diverse denominaties van godsdienst zijn (een belangrijk aspect van godsdienstvrijheid in deze zin) – in het verlengde dus van wat mensen denken en geloven. Ook al spreekt hij zich daar voor zover ik weet niet over uit, maar hij zou het dus niet eens zijn met het beginsel van “cuius regio eius religio”.

[2] Godsdienstvrijheid opgevat als de vrijheid van een (instituut) godsdienst om maar in alle vrijheid te doen wat ze wil, daar was Spinoza op tegen. In het handelen (de cultus) heeft men zich te houden aan de wetten van de staat. Jij, Wim, geeft daarvan een goed overzicht. Maar het gaat verder: de bedienaren van de godsdienst, priesters en dominees, gaan wat Spinoza betreft, ook niet over het denken van de gelovigen. Hij beperkt het recht van de bedienaren van de godsdienst om denk- en gewetensdwang uit te oefenen over de volgelingen van enig geloof.

[3] Ik zou hier nog een derde betekenis aan willen toevoegen: vrijheid van godsdienst als de vrijheid om helemaal van godsdienst (cultus) af te zien, wat niet per se hetzelfde is als irreligieus zijn.
[4] Niet godsdienstig (godsdienstvrij) én irreligieus zijn is misschien een vierde vorm – te vinden in het verstokte dogmatische en volstrekt aspirituele atheïsme van een Dawkins.

Dat Spinoza weinig moest hebben van godsdienstvrijheid en zou vinden dat religieuze structuren een gevaar betekenen voor de maatschappelijke orde, is niet een helemaal juiste weergave van Spinoza.

Toch godsdienstvrijheid bij Spinoza? Hier lopen onze wegen uiteen, Stan. Spinoza's 'godsdienst'(vera religio) is in feite niks anders dan de 'pietas erga patriam', de actieve vaderlandsliefde en loyaliteit. Hoe wij die godsdienst hebben te cultiveren, wordt ons door de wetten duidelijk gemaakt. Een verstandige overheid laat DAARBINNEN overvloedige ruimte voor allerlei particuliere plichtplegingen en religieuze expressies, mits .... etc. Godsdienst (realisering van rechtvaardigheid en naastenliefde volgens de bijbel) kan alleen geschieden langs politieke weg en anders niet. Ik wil het haierbij laten omdat ik mij nu ga ontspannen in Zeeland. Alleen wil ik nogmaals verwijzen naar mijn DECINITIE VAN HET CHR5ISTENDOM, een boek dat nog steeds ten onrechte veronachtzaamd wordt.

Wim, ga je lekker ontspannen in Zeeland, maar misschien zie je ooit nog eens deze reactie.
Spinoza in het voorwoord van zijn TTP (vertaling Akkerman): "Ons is nu dus het zeldzame geluk ten deel gevallen, dat wij leven in een staat waarin eenieder de onbeperkte vrijheid is toegestaan om te oordelen en God te vereren zoals het hem goeddunkt, en waarin niets als kostbaarder en dierbaarder wordt beschouwd dan de vrijheid."
Vrijheid van denken, naast vrijheid van godsdienst (vrijheid om God te vereren).
Maar die godsdienst kan alleen maar in vrijheid worden beleefd, als de macht van de godsdienstige leiders wordt teruggedrongen, in ieder geval wat betreft hun bijgelovige uitleg van die godsdienst. Maar dat geldt ook voor regenten, die Spinoza in de Tractatus Politicus voor wat de 'vaderlandse godsdienst' betreft in de plaats laat komen van de traditionele predikanten. Citaat (vertaling Klever): "Wij hebben in de Tractatus Theologico-Politicus in voldoende mate onze opvatting van de godsdienst (religio) gegeven. Toch zijn er enkele zaken buiten beschouwing gebleven die daar niet op hun plaats waren. Dat betreft allereerst de stelling dat alle regenten dezelfde godsdienst moeten aanhangen, en wel de meest eenvoudige en meest algemene die ik in de genoemde Tractatus heb beschreven. Men moet er immers voor zorgen dat de regenten onderling niet in sekten verdeeld raken, zodat de een deze en de ander gene partij begunstigt, maar tevens dat zij niet in de ban van bijgeloof geraken waardoor zij zullen proberen DE ONDERDANEN DE VRIJHEID TE ONTNEMEN OM TE ZEGGEN WAT ZIJ MENEN. Ten tweede moeten grote samenkomsten verboden worden, niettegenstaande de vrijheid van ieder om zijn mening ui te spreken. HET BOUWEN VAN KERKEN MOET AAN IEDER DIE EEN ANDERE GODSDIENST AANHANGT NAAR EIGEN GOEDDUNKEN WORDEN TOEGESTAAN, mits ze van geringe en beperkte omvang zijn en enigszins van elkaar verwijderd liggen. Het is echter zeer belangrijk dat de aan de vaderlandse godsdienst gewijde kerken groot en weelderig zijn en dat bij de plechtigheden alleen regenten en senatoren dienst mogen dien. Alleen regenten zijn dus bevoegd om te dopen, huwelijken in te zegenen en hun hand op te leggen. Alleen zij gelden als een soort hogepriesters en alleen zij zijn de bewakers en uitleggers van de vaderlandse godsdienst. Uit het volk moet de regering enkelen kiezen om te preken en het beheer te voeren over de kerkelijke fondsen en de dagelijkse zaken; zij zijn dan de plaatsvervangers van de regeringsraad en dienen van alles wat ze doen verantwoording af te leggen." (Hoofdletters door mij toegevoegd)
Ja, Spinoza zag dus ruimte voor godsdiensten die naast elkaar bestaan; zag godsdienstvrijheid als uiting van de meningsvrijheid van mensen. Spinoza was niet alleen maar filosoof (van o.a. de vera religio), maar kon ook heel pragmatisch zijn.

Bedankt, Stan, voor het presenteren van het lange TP-citaat, dat inderdaad verhelderend werkt. Tegen de achtergrond van wat ik hierboven zei, maakt het duidelijk dat er twee (drie) soorten 'godsdienst' zijn: 1) de godsdienst, zoals de Roomse of Islamitische praktijken, waarvoor een weldenkende overheid alle ruimte, maar binnen wettelijke perken, verschaft. Die bedoelen wij gewoonlijk als wij 'godsdienstvrijheid' bepleiten en die wil Spinoza zeker niet verbieden. Die is mede (maar niet hoofdzakelijk) geimpliceerd in zijn pleidooi voor vrijheid van meningsuiting. 2 De 'ware godsdienst' als inzet voor recht, gelijkheid, solidariteit met misdeelden etc., zoals bedoeld door profeten als Jesaja. Die valt samen met de door de rede geboden staatsdienst of waarachtig burgerschap. En 3) de beleving van onze eenheid met de natuur, die het hoogste goed is en die met innerlijke godsdienst zou kunnen noemen. - Op welk niveau Cohen zich met zijn uitspraak bevindt, laat ik aan anderen over, die beter geinformeerd zijn.