Hoe men volgens Klevers Spinoza-interpretatie vanzelf wijs zou worden

Vandaag kan ik tot mijn grote genoegen de internetpublicatie aankondigen van het artikel van Wim Klever dat al diverse malen in een blog genoemd werd of waarnaar nog vaker door de auteur in reacties op een blog verwezen werd. Vanaf vandaag is hier op benedictusdespinoza.nl eindelijk het artikel te vinden: Hoe men wijs wordt. Een gespannen doch vruchtbare relatie tussen Spinoza en Bouwmeester in het licht van een nieuw document.
Het verscheen in: De zeventiende eeuw. Cultuur in de Nederlanden in interdisciplinair perspectief. Uitg. Verloren, jrg. 21 (2005) nr 2, p. 335 – 353

Klever liet mij weten: Mijn artikel "Hoe men wijs wordt" vind ik een van mijn beste producten van het laatste decennium. Ik zou graag willen dat het wijder verspreid werd. Soms heb ik in een reactie op blogs op gezinspeeld (soms ook tegen jouw heug en meug) dat de kenner van Spinoza's werk niet of nauwelijks geprivilegieerd is wat betreft de weg naar het geluk; wel geniet hij misschien meer dan anderen van wetenschappelijke kennis (dat is overigens heel wat)."

Ik vind het een zeer intrigerend en uitdagend artikel. Aan het eind van dit blog zal ik nog wat vraagtekens plaatsen. Eerst haal ik mijn impressie tevoorschijn die ik eerder van dit artikel gaf in het blog van 26 juni 2009, Ibn Tufayl [5] en Spinoza [1].

Deze keer behandel ik, zoals ik al eerder aankondigde, het intrigerende artikel van Wim Klever Hoe men wijs wordt. Een gespannen doch vruchtbare relatie tussen Spinoza en Bouwmeester in het licht van een nieuw document. In grote lijnen komt het op het volgende neer: Johannes Bouwmeester had aan Spinoza de vraag voorgelegd die we in brief 37 door Spinoza als volgt omschreven vinden:

Bestaat er een of andere methode of kan er een methode bestaan zodanig, dat wij daarmee zonder te struikelen en zonder tegenzin vooruit kunnen komen in de kennis van de meest verheven dingen? Of is het zo dat onze zielen, evenals onze lichamen, aan toevallige invloeden onderworpen zijn en dat onze gedachten meer door de fortuin dan door menselijke kunstvaardigheid worden geregisseerd?” (Vertaling Klever)

In de eerste twee delen van de Ethica, die al onder de Amsterdamse vrienden rondgaan, had Spinoza aangegeven dat men dient te vertrekken bij de goddelijke natuur die ontologisch en cognitief aan alles vooraf gaat. Bouwmeester ging het uiteraard om de vraag: maar hoe kom je aan die verheven, die godsidee? Is daar een methode, een weg naartoe?

Volgens Klever maakte Spinoza zich er in zijn antwoord in brief 37 eigenlijk met een Jantje van Leiden vanaf doordat hij nogmaals ernaar verwees: “De ware methode […] bestaat uitsluitend in de kennis van het zuivere verstand en van zijn natuur en wetten.” Men moet zich richten “naar de norm van de gegeven ware idee.”

Van een eventuele opgang daarheen (naar de verheven adequate dus ware ideeën) vanuit de ficties en onware ideeën die in ons bewustzijn opkomen door de dagelijkse ontmoetingen met de uitwendige dingen, die aandoeningen (reacties) in ons lichaam opwekken, welke gepaard gaan met inadequate ideeën… van een ontwikkeling naar een hogere graad van wijsheid die Spinoza notabene al in de Tractatus de intellectus emendatione had geschetst, lijkt hier in de Ethica geen sprake meer. Daar poneert Spinoza in 2/47 dat “de menselijke ziel adequate kennis heeft van het eeuwige en oneindige wezen Gods.” Hoe die kennis daar komt? Ingeboren?

Maar dan, we zijn inmiddels vijf jaar verder, in 1671, vertaalt Bouwmeester Het Leeven van Hai Ebn Yokdan. Dat boekje van Ibn Tufayl ligt geheel in de lijn van Bouwmeester, zoals blijkt uit de ondertitel “Waar in getoond wordt, hoe iemand buiten eenige ommegang met Menschen, ofte onderwyzinge, kan komen tot de kennisse van zich zelven, en van God.” Dat blijkt ook nog eens uit en wordt versterkt door de inleiding van de vertaler - iets dat Klever niet bespreekt. […]

En nu komt waar het Klever in zijn genoemde artikel om gaat. Ik sla daarbij over dat hij bij Stolte-Hallmann heeft ontdekt dat er nóg een tekst bij de vrienden in Amsterdam de ronde deed, waarin werd aangetoond dat men zonder logica, metafysica etc. tot kennis van de Schepper en van de mens komt, “sondern solche bloβ durch das eigene Nachdencken auch von einen gemeinen Mann könnte begriffen werden.” Hij komt tot de aanname dat dit een tekst van Van den Enden zou kunnen zijn.

Door de presentatie van zijn materiaal suggereert Klever dat Spinoza mede door kennisneming van het boekje van Ibn Tufayl en misschien de tekst van Van den Enden, geleidelijkaan heeft ingezien dat het nuttig is de voortkoming van de – ook verheven – ideeën uit de ervaringen te beschrijven (zelfs te bewijzen!). In het vijfde deel van de Ethica blijkt Spinoza namelijk van dezelfde mening als Bouwmeester en bewijst hij hoe we tot onze verheven ideeën komen, een weg “die eigenlijk ook zijn eigen diepste gedachte vertolkt”, stelt Klever op blz. 350. [Hierop gaf Klever als commentaar: Ik heb geenszins beweerd dat Spinoza onder invloed van Ibn Tufay, of van Van den Enden is gekomen tot zijn empiristisch-deterministische kennistheorie, wel dat het waarschijnlijk is dat hij deze kennistheorie, waarover Bouwmeester reeds beschikte toen hij Spinoza met zijn vraag voor het blok zette, in dienst geest en onder zijn invloed verder heeft uitgewerkt en toegespitst in het vijfde deel van de Ethica. Daarin blijkt hij de kern van Bouwmeesters kritiek te hebben aanvaard en zelfs bewezen.]

De algemene begrippen, ofwel begrippen van de algemene eigenschappen der dingen, ofwel de eigenschappen die alle dingen gemeenschappelijk hebben, zijn begrippen die zich in ons vastleggen, nestelen, doordat die vaker in ons worden opgewekt. De aspecten die incidenteel of toevallig of ‘wonderbaarlijk’ zijn in de vele ervaringen met de uitwendige wereld worden niet voortdurend herbevestigd en verdwijnen daarom weer uit onze geest.

In tegenstelling tot de suggestie die hij in de eerste twee delen wekte alsof hij, net als Descartes, van aangeboren apriori-ideeën uitging waaruit vervolgens via logisch-mathematische deductie alle rest werd uitgewerkt, zou Spinoza in deel V laten zien hoe kennis a posteriori uit de waarnemingen en ervaringen door de geest wordt geordend en naar steeds hogere graden van algemene begrippen wordt opgebouwd - tot en met de meest verheven begrippen.

Klever benadrukt op vele plaatsen in zijn artikel het automatische, wetmatige karakter van het 'wijs worden'. Men hoeft er niets voor te doen – het gaat vanzelf. Iedereen wordt vanzelf wijs. [Klevers commentaar: Mijn typering van onze 'opgang' naar hogere kennis als zijnde 'automatisch' is misschien misleidend. Bedoeld is dat wij voor zover wij daarin zelf de hand hebben, dit een gevolg is van wat ons (onzes ondanks) van buitenaf overkomt, evenals dat voor de toevallen van ons lichaam en zijn ontwikkeling (of aftakeling) het geval is. Precies wat Bouwmeester bedoelde. Het is buitengewoon knap zoals Spinoza dit punt in deel 5 neurologisch bewijst.]

Daarop wil ik in een later stadium terugkomen. Het komt op mij over, alsof Spinoza daarmee een beetje voor gek wordt verklaard. Waarom je druk over dit alles maken ? Waarom beweren dat de weg naar ‘wijs worden’ moeilijk is als 't vanzelf gebeurt? [Klevers commentaar: het is bespottelijk dat ik Spinoza voor gek zou verklaren met mijn referentie naar wat hij zelf beweert. En waarom hij zich daarover druk maakt? Druk? Nou ja, hij is een wetenschapper, die precies wil achterhalen hoe het allemaal zit met onze lichamelijke en mentale ontwikkeling en veranderingen. Hij schrijft, net als Mandeville later, voor zijn eigen plezier en maakt zich geen illusies dat het de grote massa ooit zal interesseren. Hij schrijft ook niet voor iedereen. Hij schrijft geen morele handleiding, is geen aanhanger van de beweging voor wereldverbetering. Wel geeft hij een handleiding VOOR ONZE KENNIS van de weg naar het grootste geluk (zie inleiding Ethica 2), maar dat is wat anders dan een preek.]

                                                      ***

Tot zover de weergave van onze eerdere discussie. Ik blijf moeite hebben met het rijmen van dit zgn 'bewijzen' dat het 'wijs worden' ons zomaar overkomt - "reflecteren of nadenken over zijn ervaringen is niet verkeerd maar hoeft niet opzettelijk te worden nagestreefd" (p. 345). De overgang van de 2e naar de 3e kensoort overkomt ons gewoon. Zou Spinoza z'n eigen bewezen leer niet begrepen hebben als hij in het slotwoord van zijn Ethica schrijft: "Ook als de weg hierheen, zoals ik die heb aangetoond, nogal steil lijkt te zijn, zij is toch te vinden. Wat men zo zelden aantreft, moet voorwaar wel moeilijk zijn. Hoe immers zou men, indien het heil voor het grijpen lag en zonder veel inspanning verkregen kon worden, kunnen verklaren, dat het door bij iedereen verwaarloosd wordt? Alles toch wat schitterd en voortreffelijk is, is even moeilijk als zeldzaam." Vert. Klever in zijn Ethicom uit 1996, die met zijn commentaar eindigt "dat men niet te gemakkelijk moet denken over de inspanningen, die gevraagd worden voor het verkrijgen van het hoogste goed." Is zijn artikel Hoe men wijs wordt uit 2003 bedoeld als weerlegging van dit laatste? 

Reacties

De vraag blijft na lezing van het goedgeschreven, bestudeerde, boeiende en zeer informatieve artikel van Klever, hoe komt het dat zoveel mensen ondanks wat hier beweerd wordt, toch niet ‘wijs’ worden.

En hoe komt het dat sommigen al heel vroeg wijs zijn en anderen nooit?

Daar heeft Spinoza allerlei oorzaken voor genoemd, maar als we dit in de praktijk willen vertalen, want wat heft filosofie anders voor zin?, dan betekent het dat;

De staat het opheffen van de belemmeringen voor het ‘wijs’ worden als prioriteit zou moeten stellen.

Het doel van de staat is dus, het bevorderen van de wijsheid.

Dan komt de vrijheid, het algemeen welzijn en de bevordering van het individuele geluk vanzelf.

Wijsheid is veel juiste ideeën en veel inzicht in de wetten van de oneindige en eeuwige natuur en de eindeloze reeks van oorzaken en gevolgen die daar volgens die wetmatigheid uit voortkomen.

Het doel van de staat is dus ook het bestrijden van onjuiste ideeën.

Stan, uiteraard verwacchtte ik je 'objectie' tegen mijn reconstructie van Spinoza's positie in de lijn van Bouwmeester. Je hebt goed gezien, dat die in zekere zin ook een correctie inhoudt op wat ik in ETHICOM schreef naar aanleiding van Spinoza's finale scholium, waarin wordt gesproken over de zeldzaamheid van de hoogste kennis en de steile weg daarheen. Dat lijkt niet allleen maar is ook in strijd met de vele proposities die ik in mijn artikel heb geprofileerd. Hier zegt Spinoza als het ware: doe je best, alleen dan kom je op het hoogste kennisniveau. Deze moraliserende taal vind je ook elders in deel 5, namelijk in het scholium bij 5/10, dat praktische levenslessen aanbiedt en wemelt van 'gerundivi' (wat je moet doen). Hierbij kun je eveneens vragen: wat voor zin heeft dat, geachte Spinoza, om ons zo voor te houden wat we allemaal MOETEN doen, als ons handelen toch gedetermineerd is, zodat wij het noodzakelijkerwijs doen (of niet doen)? Er zit dus een SPANNING in Spinoza's tekst, die niet valt weg te moffelen. Die tekst is niet perfekt. Ik heb mij gehouden aan zijn streng wetenschappelijke argumentatie in de proposities en hun bewijzen.
Aan Haije Bouwman wil ik antwoorden, ten eerste, dat wij van buitenaf niet kunnen weten of en in hoeverre andere mensen wijs zijn. Dat is iets dat je niet kunt zien. Er kan een tegenstelling zijn tussen uiterlijk en innerlijk. Vergelijk wat Spinoza zegt over de godloochenaar (2/47s). Wij geven wel eens verkeerde namen aan dingen! Ten tweede sluit Spinoza natuurlijk niet uit dat er fase-verschil is in de wijsheid van de een en van de ander. Omdat wij niet alleemaal dezelfde ervaringen hebben noch hetzelfde aantal, is er verschil in ontwikkeling mogelijk. Vast staat evenwel dat alle mensen volgens Spinoza ooit beschikken over de intuitieve kennis, de volmaakte wijsheid, waarin zij voelen en ervaren dat zij, dat alles, eeuwig is. Ten derde: het doel van de staat is niet het bevorderen van de wijsheid maar van de vrijheid. Maar dit is een andere kwestie.

Spinoza stelt de vraag;
"Hoe immers zou men, indien het heil voor het grijpen lag en zonder veel inspanning verkregen kon worden, kunnen verklaren, dat het door bij iedereen verwaarloosd wordt?"

(heil zou ik hertalen ingeluk, alleen al omdat het een religieuze term is waarbij altijd wordt geacht aan iets dat gegeven wordt door de grote genade van de grote schepper etc.)

Dit is natuurlijk quasie naief van Spinoza, omdat hij in zijn bijbelkritiek en in de beschrijving en analyse van de emoties hier zelf uitgebreid antwoord heeft gegeven. Zijn hele filosofie is gericht op het beantwoorden van de deze vraag.

Het antwoord is natuurlijk omdat mensen vanaf hun prilste jeugd volgestopt worden met verbeeldingen, onjuiste ideeen en daar tot aan hun laatste snik in blijven geloven. Ondanks, en dat wordt bedoeld met 'automatisch wijs worden' dat zij vanaf de jaren van bewustzijn elke seconde van hun leven geconfronteerd worden met de waarheid van het leven en van de natuur die functioneeert volgens de eeuwige en oneindige wetten.
Dit betekent dat mensen blijkbaar in staat zijnzichzelf hun hele leven desondanks voor de gek te houden. En dat bewerkstelligen, daar zijn alle religies op gericht en de islam blinkt daar natuurlijk in uit, zoals Spinoza ook al was opgevallen.
De georganiseerde religie zorgt er juist voor dat mensen zich verzetten tegen wijsheid en hun eigen waanzin bejubelen.

Wim Klever noemt ‘(2/47s)’ in zijn zeer gewaardeerde reactie. Ik neem aan dat bedoeld wordt Ethica, deel 2, stelling 47.

Hieronder de hertaling van deze stelling, waarbij ‘God’ vervangen is door de Natuur, zodat de tekst beter begrijpelijk wordt. ‘God’ is voor Spinoza immers gelijk aan De Natuur, en daarmee wordt het probleem van het ‘automatisch wijs worden’ opgelost.

“47.
Het verstand van de mens heeft juiste kennis over de eeuwige en oneindige essentie van De Natuur.

Het verstand van de mens heeft ideeën, waardoor het zichzelf en zijn eigen lichaam, en de externe objecten als werkelijk bestaand ziet. Daarom heeft het juiste kennis van de eeuwige en oneindige essentie van De Natuur.

We begrijpen hierdoor dat iedereen bekend is met de oneindige essentie van De Natuur en zijn eeuwigheid. Omdat alles in De Natuur is en uit De Natuur moet worden begrepen, volgt daaruit dat we uit deze kennis veel verschillende dingen kunnen afleiden die we juist kennen, en dat we daardoor de derde soort van kennis kunnen vormen, waarover ik in een opmerking bij stelling 40 van dit deel heb gesproken, en over de superioriteit en nut waarvan ik het in het vijfde deel zal hebben.

Maar dat mensen niet een even heldere kennis van De Natuur hebben als van algemeen erkende begrippen, is een gevolg van dat je je De Natuur niet als beeld kunt voorstellen, zoals bij objecten, maar dat je het woord "De Natuur" toch verbindt aan verbeeldingen over dingen die je gewend bent te zien. Dat is voor mensen nauwelijks te vermijden, omdat ze voortdurend beïnvloed worden door externe objecten.

De meeste vergissingen komen er alleen maar op neer dat we de dingen niet de juiste naam geven. Want als iemand zegt dat de lijnen, uit het middelpunt van een cirkel die naar de omtrek getrokken worden, ongelijk van lengte zijn, dan begrijpt hij, op dit moment tenminste, zeker iets anders onder een cirkel dan wiskundigen.

Op dezelfde manier hebben mensen, die zich bij het rekenen vergissen, andere getallen in hun verstand dan op het papier. Als je dus naar hun verstand kijkt, dan vergissen ze zich inderdaad niet. Toch lijken ze zich te vergissen, omdat we denken dat ze in hun verstand dezelfde getallen hebben als op het papier. Als dat niet zo was, dan zouden we ook helemaal niet denken dat ze zich vergissen.

Ook niet als ik dacht dat de man, die ik onlangs hoorde uitroepen dat zijn erf op zijn buurmans kip gevlogen was, zich vergiste. Omdat ik duidelijk genoeg begreep wat hij bedoelde.

De meeste meningsverschillen ontstaan namelijk doordat mensen òf hun eigen gedachten niet juist uitdrukken, òf de bedoelingen van anderen verkeerd uitleggen.

Want terwijl zij elkaar grotendeels tegenspreken, denken ze in werkelijkheid, òf beiden hetzelfde, òf allebei over iets anders, zodat de vergissingen en ongerijmdheden die ze bij elkaar denken te zien, helemaal niet bestaan.”

Elk mens heeft een verstand dat juiste kennis heeft over de eeuwige en oneindige essentie van De Natuur. We leven immers allemaal in dezelfde Natuur.

Het probleem is alleen dat het bewustzijn daarvan en het besef van de waarde daarvan zoveel ontbreekt.

Daarom, als het doel van de staat vrijheid is, dan is het doel van het onderwijs dat de staat geeft wijsheid.