Hoe negatief was Willem Goeree's Spinozabeeld?
Ook het boek van Willem Goeree, De kerklyke en wereldlyke historiën, Amsterdam, Gerardus en Jacobus Borstius, 1705 wordt getoond op de Spinoza-tentoonstelling Libertas Philosophandi in de Bibliotheca Philosophica Hermetica (catalogusnr 55). In de toelichting wordt op blz 276 en ook eerder (bij catalogusnr 53 op blz 275) vooral meegedeeld dat Goeree benadrukte dat Spinoza tot atheïsme vervallen was – dat hij een ongodist was. Maar op de slechts twee bladzijden die getoond werden, viel mij op dat hij eigenlijk helemaal niet zo’n negatief beeld van Spinoza schetst.
Met veel zorg is de gravure uit de Opera posthuma nageëtst, die aldus in spiegelbeeld verschijnt. Vervolgens neemt hij wel enige afstand van het gedichtje dat er door de aanhangers bij was geschreven, maar hij geeft het dan toch maar mooi in z’n geheel weer (met enige eigen spelwijzen). Maar het sterks viel mij op dat hij aanraadt dat men Spinoza beter eerst goed leest en probeert te begrijpen, alvorens men iets over hem beweert, hetgeen zo vaak niet gebeurde. Willem Goeree was een radicaal schrijver, die waarschijnlijk méér met Spinoza ophad, dan hij wellicht heeft durven laten merken. Een strategie in intolerante tijden was wel vaker: een beetje meegaan met het geven van wat aanmerkingen, maar intussen wel een en ander van zijn leer doorgeven. Enfin, men zou meer in zo’n boekje moeten kunnen lezen om deze indruk te kunnen bevestigen of verwerpen.
De gravure in het boek van Goeree kon ik uiteraard niet 'overschrijven', maar die heb ik van hier. De bijbehorende tekst schreef ik wel over:
"En zeker, die zig een weynig op de Troni-schouwing verstaat, en hier op s’Mans Afbeeldzel let, moet bekennen, dat’er behalve de aangebooren sweem van een Jood, niets duydelyker in door-straald, dan ’t geen Goedaardigheyd, Zedigheyd en een ingetogen Geest te kennen geeft: waar in wy nogtans elx oordeel vry laten; en deswegen niet breed willen ophalen, wat agting zommige voor Spinozaas Wysbegeerte en hoog-verligt Verstand betoond hebben; veel min ons Zegel hangen aan de Lofspraake die zyn Begunstigers in deze Veerzen hebben onder zyn Troni-Beeld gesteld:
Dit is de schaduw van Spinozaas zienlyk Beeld,
Daar ’t gladde koper geen zieraad meer aan kon geven;
Maar zyn gezegend Breyn, zoo ryk hem meegedeeld,
Doed in zijn Schriften hem aanschouwen naar het Leven.
Wie ooyt begeerte tot de Wijsheid heeft gehadt
Hier was die zuyver en op ’t snedigste gevat.
Aldus klinkt de Taal der Liefhebbers van Spinozaas Wysbegeerte; maar wy voor ons deel, meenen ruym zoo veel te voldoen, als we over ’t bygevoegd Afbeeldsel vermanen:
Zie hier Spinozaâs Troni-Beeld;
Waar in de Jood naar ’t leven speeld;
En in ’t gelaat, een zedig wezen:
Maar die zyn Schriften komd te lezen;
Vind in s’Mans Grond, (hoe schoon vernist,)
’t Afdrukzel van een Ongodist.
Of liever dus verkort:
K’wil ’t Zedig wezen van Spinoza niet betwisten;
Hij was een Wysgeer: in Geloof, nog Jood nog Kristen.
De rest zyner gevoelens, moet men uyt zyne Boeken halen; en ‘er niet eer veel van na-praten, voor dat men ze in den grond onderzogt heeft; ’t geen misschien weynige nog ter deugde gedaan hebben. Vervolgens hebben zommige al te voorbarig, Spinoza voor een overgroote Weet-niet en een Menich van een Bot en ongemeen dom Verstand aangemerkt; en zulx onder andere hier uyt meent te gissen, Dat hy niet heeft konnen begrypen, dat de Geesten of Geestelyke Wezens, nader als de ligchamelyke, aan Godt gelyk zyn? Maar ’t is onzes agtens, zeer bot en plomp van de zulke aangemerkt; nadien het veel-eer zeer dryft, dom en bot van hem had geweest, zoo hy ’t immers gemeend had te verstaan; dewyl zulx vlak tegen zyn Beschryving van Godt zou aangeloopen hebben: als die geenerley Substantie of Zelftandigeyd buyten d’uytgestrektheyd van Godt erkend; die in oneyndige Wyzingen der Schepzelen bestaat. En dat derhalven de uytgestrekte Zelfstandigheid van Godt, een van Gods oneyndige toeeygeningen is; buyten welke geen Wezentheyd of Zelfstandigheyd, gesteld nog begrepen kan worden."
Spinoza werd vaak erg snel en met vooral een kritisch potloodje in de hand (zoals Leibniz ooit toegaf) gelezen. Zo is over de Engelse theoloog en filosoof Henry More (1614–1687), op wiens oordeel Carlos Gilly zich afgelopen vrijdag zo sterk baseerde (zie hier), in de Stanford Encyclopedia of Philosophy het volgende te lezen: "More wrote two short attacks on Spinoza, one against the Tractatus theologico-politicus (1670), which More read in 1677, and one against the “two pillars” of Spinoza's atheism, the necessary existence of substance and that there is only one substance. However, he seems to have written them both hurriedly as he was preparing the Latin translations of his works for inclusion in the second and third volumes of his Opera omnia in 1679 (volume 1 had already appeared in 1675). Indeed, he told Anne Conway that he “could not forbeare” from confuting Spinoza while he was still in the process of reading him. Both of these critiques of Spinoza, were included at the end of volume two and there is little evidence that they made any impression." [hier]