Hoe 'waarachtig' goddelijk-natuurlijk is de mens bij Spinoza?

Weer eens surfend en speurend op internet naar teksten over Spinoza kwam ik op de website van de Radboud Universiteit Nijmegen de volgende tekst tegen - zonder enige aanduiding van auteur of bij welke colleges dit gebruikt werd.

Ik neem die korte tekst hier op daar er een vraag in voorkomt die ik mijzelf ook vaak heb gesteld:  Behoort het, gezien deze verklaring, dan niet tot de menselijke natuur dat ze door affecten geleid wordt? En is het dan nog wel mogelijk een filosofie een staat en een godsdienst te ontwikkelen die in overeenstemming is met de ‘waarachtige’ menselijke natuur. Deze tegenspraak in zijn denken (tussen de ware menselijke natuur en het feitelijke gedrag van mensen) tracht Spinoza later in zijn Tractatus politicus op te lossen.

Spinoza: een naturalistische theokratie 

Spinoza (1632-1677) werd in Amsterdam geboren als zoon van een Joodse koopman en groeide op in de gesloten Joodse gemeenschap. De beslissende gebeurtenis in zijn leven vindt plaats in 1656: hij wordt, vanwege zijn onorthodoxe opvattingen, uit de Joodse gemeenschap gestoten. Hem wordt aangeraden ook Amsterdam te verlaten en hij komt via Rijnsburg en Voorburg in Den Haag te wonen. Spinoza is aanvankelijk een volgeling van Descartes, maar vanaf zijn Verhandeling over de verbetering van het verstand (ong.1662) gaat hij een eigen weg: de ware filosofie vertrekt volgens hem vanuit het godsbegrip en leidt uit dit begrip alles af wat we over natuur en mens kunnen weten. Dat heeft Spinoza uitgewerkt in de Ethica, posthuum gepubliceerd. Spinoza’s godsbegrip brengt hem ook nog eens in conflict met de heersende godsdienst in het Holland van de zeventiende eeuw: het calvinisme. Daarom besluit Spinoza zijn filosofie te verdedigen tegen de beschuldiging van theologen en predikanten dat hij een atheïst zou zijn, en een pleidooi uit te werken voor vrijheid van meningsuiting Het resultaat is de Tractatus theologico-politicus die in 1670 verschijnt, maar in 1674 verboden wordt. Aan het eind van zijn leven verdiept Spinoza zich opnieuw in de politieke filosofie: in de Tractatus politicus verdedigt hij de mogelijkheid van een rationeel geordende staat.

     God is voor Spinoza het absolute uitgangspunt van alle denken: uit het begrip van God kan alles worden afgeleid wat er van de werkelijkheid gekend kan worden. God kan men zich echter niet voorstellen, zoals in de meeste godsdiensten gebeurt, als een wetgever die bevelen geeft waaraan wij ons te houden hebben (goddelijke wetten), of als een ‘gesel’ die de mensen straft voor hun zonden. God is voor Spinoza de Natuur zelf, en de enige wetten die gelden zijn de natuurwetten - voor Spinoza: eeuwige waarheden Dat geldt ook voor mensen: zij kunnen zich niet anders gedragen dan volgens (de wetten van) hun natuur. De wetten in een staat zijn menselijke wetten, dat wil zeggen wetten die mensen zichzelf of anderen voorschrijven en die dus noodzakelijk met de menselijke natuur in overeenstemming moeten zijn. Wetten die aan deze voorwaarden niet voldoen, zijn niet houdbaar: men kan mensen niet (doorlopend) dwingen tegen hun eigen natuur in te gaan. 

     Spinoza komt hiermee in strijd met de gangbare opvattingen in zijn tijd. Hij ontkent dat de godsdienst het recht toekomt uit te maken wat voor de mens goed of kwaad is: dit recht komt alleen aan de overheid toe. Hij ontkent echter tegelijk dat de overheid het recht heeft wetten uit te vaardigen die tegen de menselijke natuur ingaan, dat wil zeggen ingaan tegen de menselijke drang tot zelfbehoud. De menselijke natuur beantwoordt uiteindelijk slechts aan de goddelijke wet: de drang om inzicht te verwerven in de natuur teneinde daadwerkelijk in het bestaan te kunnen volharden. De filosofie, door Spinoza opgevat als theoretisch natuuronderzoek, is in overeenstemming met het goddelijk gebod, het belang van de staat en het hoogste goed van de mens. 

     Hoe dan te verklaren dat feitelijk de meeste mensen, de staat en de godsdienstige autoriteiten zich tegen de (deze) filosofie keren? Dit tracht Spinoza te verklaren door zijn affectenleer. De affecten verhinderen het inzicht van de mens in zijn eigen natuur. Affecten definieert Spinoza namelijk als die gemoedsbewegingen die hun oorzaak vinden buiten ons zelf: de affectieve mens laat zich meeslepen door iets anders dan zijn eigen natuur en bijgevolg miskent hij zijn eigen natuur. Deze miskenning heeft echter ook tot gevolg dat de mens de gehele natuur vanuit een misleidend standpunt bekijkt: de natuur en zelfs God worden gezien, zoals de mensen zichzelf zien. Dit is het bijgeloof. Een tweede gevolg ligt in de politieke sfeer: zolang mensen zich laten leiden door oorzaken buiten zichzelf, kan er ook nooit een einde komen aan het gevaar van een tiranniek bewind. Tirannie is het gevolg van het feit dat mensen nog niet volwassen genoeg zijn, om hun lot in eigen handen te nemen. Daarom laten zij de leiding van de staat over aan een of meer politieke leiders - tot hun eigen schade meestal. De enige remedie is een mens die geheel en al uit zichzelf handelt, een vrij mens. Hoe deze (intellectuele) vrijheid te bereiken is, heeft Spinoza in zijn Ethica uiteengezet. 

     Behoort het, gezien deze verklaring, dan niet tot de menselijke natuur dat ze door affecten geleid wordt? En is het dan nog wel mogelijk een filosofie een staat en een godsdienst te ontwikkelen die in overeenstemming is met de ‘waarachtige’ menselijke natuur. Deze tegenspraak in zijn denken (tussen de ware menselijke natuur en het feitelijke gedrag van mensen) tracht Spinoza later in zijn Tractatus politicus op te lossen. Uitgaande van wat de mens werkelijk is, kan een staat die in overeenstemming moet zijn met de menselijke natuur,  slechts een instelling zijn die geheel onafhankelijk van de mens werkt. De staat moet zo zijn ingericht dat de menselijke affecten elkaar in evenwicht houden, zo dat niemand méér macht dan een ander kan verwerven. De wetten moeten zo zijn ingericht dat niemand een ander kan schaden en ieder binnen zijn eigen ruimte vrij is.

 

Reacties

Stan, de vraag die je uit het korte stukje tekst oppikt, wordt door Spinoza in een nog korter stukje tekst adekwaat beantwoord, nl. 4/37s2, waarin o.m. deze frase: 'volgens deze wetmatigheid (hac lege) kan er een staat ontstaan'. Overigens is de TP geenszins bedoeld om de gestelde vraag op te lossen, zoals in het stukje wordt beweerd. Maar ja, er staat zo veel meer onzin in, dat het niet serieus kan worden genomen. Als het stukje een symptoom is van het filosofie-onderwijs aan de Radboud, dan is het daarmee niet best gesteld.

Het bezwaar van deze tekst is dat Spinoza’s godsidee er onnodig wordt bijgehaald, omdat het immers gaat over het spanningveld tussen individu en staat;

We lezen; “De ware filosofie vertrekt volgens hem (Spinoza) vanuit het godsbegrip en leidt uit dit begrip alles af wat we over natuur en mens kunnen weten”

Volgens mij is dit onjuist, want de ware filosofie van Spinoza vertrekt volgens mij vanuit zijn vraag, hoe mensen gelukkig kunnen worden. Al zijn werk is de beantwoording van die vraag.

Het steeds maar herhalen van de ‘goddelijke wet’ is dus in het kader van dit artikel volledig overbodig, maar het lijkt alsof de schrijver zichzelf en de lezer wil overtuigen van de waarheid van zijn woorden, zoals in; “De menselijke natuur beantwoordt uiteindelijk slechts aan de goddelijke wet: de drang om inzicht te verwerven in de natuur teneinde daadwerkelijk in het bestaan te kunnen volharden.”
Volstaan had kunnen worden met de ‘natuurlijke wet’, omdat het in de natuurlijke aard van de mens ligt om zijn verstand te gebruiken en om inzicht te krijgen etc.

Dan staat er; “De filosofie, door Spinoza opgevat als theoretisch natuuronderzoek, is in overeenstemming met het goddelijk gebod, het belang van de staat en het hoogste goed van de mens.”

Volstaan had kunnen worden met ‘… is in overeenstemming met de natuur wetten,…’

Dan lezen we; “Hoe dan te verklaren dat feitelijk de meeste mensen, de staat en de godsdienstige autoriteiten zich tegen de (deze) filosofie keren? Dit tracht Spinoza te verklaren door zijn affectenleer.”

Dat mag zo zijn, maar dit verklaart hij zeker ook met zijn leer van de verbetering van het verstand en met zijn leer van de drie kennissoorten en met zijn leer van de onjuiste- en juiste ideeën. Dat mensen zich tegen deze filosofie keren is dus omdat ze onwetend zijn en daarom overgeleverd zijn aan emoties. Als ze dus inzicht hebben in etc. dan zullen ze zich niet tegen deze filosofie keren.
Spinoza help ons om met ons verstand beter inzicht te krijgen in de werking van onze emoties, zodat we juiste ideeën krijgen over onszelf de ander en de wereld.

De schrijver blijft maar negatief hameren; “De affecten verhinderen het inzicht van de mens in zijn eigen natuur.”

Waarom schrijft hij niet; Hoe meer inzicht in etc. hoe minder affecten het inzicht dus verhinderen.

De vraag die Stan interessant vond is; “Behoort het, gezien deze verklaring, dan niet tot de menselijke natuur dat ze door affecten geleid wordt? En is het dan nog wel mogelijk een filosofie een staat en een godsdienst te ontwikkelen die in overeenstemming is met de ‘waarachtige’ menselijke natuur.”

Deze vraag had even goed anders gesteld kunnen worden; ‘Hoort het dan niet bij de menselijke aard dat die door het verstand geleid wordt?’ Natuurlijk hoort dat bij de menselijke aard (of natuur), want het hoort bij de aard van de mens dat hij zichzelf in stand wil houden enn gelukkig wil worden en om dat te doen is er voor de mens niets dat beter is dan zijn verstand goed te gebruiken.

De tweede vraag, ‘En is het dan nog wel mogelijk een filosofie een staat en een godsdienst te ontwikkelen die in overeenstemming is met de ‘waarachtige’ menselijke natuur.”, wordt daarmee onzinnig en is bijna beantwoord, want een mens die zijn verstand goed gebruikt kan een filosofie en een staat ontwikkelen.
Verder is in een staat, waarin iedereen volledig geleid wordt door de ratio ‘ godsdienst’ natuurlijk helemaal niet aanwezig. Dus hoe rationeler een staat en zijn burgers is hoe minder religie. Want het doel van de staat (democratie) is het vermijden van irrationele verlangens.
Er is dus geen tegenspraak in Spinoza’s denken, omdat het doel van de staat (democratie) dus is om godsdienst tegen te gaan en mensen zoveel mogelijk onder leiding van de rede te brengen.

Verder; “De staat moet zo zijn ingericht dat de menselijke affecten elkaar in evenwicht houden, zo dat niemand méér macht dan een ander kan verwerven. De wetten moeten zo zijn ingericht dat niemand een ander kan schaden en ieder binnen zijn eigen ruimte vrij is.”

Is het niet veel juister, positiever en veel meer stimulerend om te schrijven; de staat moet zo ingericht zijn dat mensen zich zoveel mogelijk rationeel gaan gedragen en bijdragen aan hun eigenbelang door samen te werken, en zo bij te dragen aan het welzijn in de samenleving?

Hieronder nog enkele toepasselijke Spinoza aforismen;

Het welzijn van het volk is de hoogste wet.

Het doel van de staat is vrijheid.
(tekst op de basis van het nieuwe Spinoza monument in Amsterdam)

Een sterke overheid leidt tot deugdzame en loyale burgers.

Losbandigheid en halsstarrigheid van burgers is te wijten aan een zwak gezag.

Als je alles met wetten wilt vastleggen of verbieden, dan zul je meer overtredingen oproepen dan corrigeren.

Wat je niet kunt verbieden, moet je toestaan, ook al heeft dat soms kwalijke gevolgen.

Een volk zal zich nooit verenigen om zichzelf te onderdrukken

Het doel van democratie is het vermijden van irrationele verlangens.

Het doel van democratie is mensen zoveel mogelijk onder controle van het verstand te brengen.

Het doel van democratie is dat mensen in vrede en harmonie kunnen leven.

De ware vroomheid is de toegewijdheid aan het algemene welzijn.

Spinoza

Bedankt Wim,
Inderdaad is het door jou genoemde tweede scholium bij stelling 37 van het 4e deel v.d. Ethica, dat nog eens het verband legt tussen alle daarin vermelde stellingen, de plaats waar juist de niet-tegenspraak blijkt tussen het enerzijds volstrekt natuurlijk zijn (voldoen aan de natuurwetten waaraan de mens onderhevig is juist ook wat zijn gepassioneerdheid betreft) en anderzijds de noodzakelijkheid voor het behoud van het bestaan van het ofwel verstandig zelf besluiten tot onderwerpen aan de staat (van de wijze) of het via beloning of straf (van de gepassioneerd blijvende menigte) gereguleerd worden door de staat, zoals dat in de TTP verder wordt uitgewerkt.
Ik heb dat scholium nog eens een paar maal goed gelezen.
Ik vergeet soms (denk ik, met anderen, zie het overgenomen artikeltje) dat Spinoza nooit de natuurlijkheid van de gepassioneerde aandoeningen ontkent als hij die in zijn aansporing tot verbetering van het verstand confronteert met zijn overdrijvingen en ongezonde ontsporingen.
Stom, er is helemaal geen tegenspraak tussen de aard van de menselijke natuur en het feitelijk (vaak stomme) menselijke gedrag.
Mensen kunnen zich als kleine visjes door grote laten opeten, ofwel - beter - samen (als staat) zorgen dat ze zich tegen die grote verweren.