J.H. Carp (1893 - 1979) hoofdlijnen van zijn Spinozisme

Nadat ik eerst een aanleiding en inleiding en vervolgens de belangrijkste biografische feiten betreffende Johan Herman Carp bracht, tracht ik in dit blog enige hoofdlijnen van zijn Spinozisme te schetsen, waar nodig inclusief enige kritiek. In een volgend en laatste blog kom ik dan op de moeilijkste kwestie: in zijn nationaal-socialisme zat hij fout, maar hoe fout is eventueel zijn Spinozisme?

Carp legt in diverse publicaties sterk het accent op het subjectieve van elke denkrichting. Die ‘subjectieve noodwendigheid’ vindt haar basis in het metafysische verlangen, de metafysische behoefte om de wereld en de mens daarin, te leren kennen. Daarin neemt de mens – vanuit zijn subjectiviteit - een plaats, een standpunt in. De subjectiviteit van de filosofische lezer (die b.v. Spinoza gaat lezen) vormt het beginpunt, terwijl het object, d.w.z. de inhoud van de tekst, niet als ‘een gegeven’ beschouwd mag worden. Carp ziet het spinozisme niet als een gesloten wijsgerig stelsel, maar als een bepaalde denkrichting of beschouwingswijze, waarvan de ‘eeuwige ideeën’ naar gelang tijd en plaats in nieuwe termen moeten worden aangegeven. Dit vraagt van een uitlegger een bewustworden en geheel zich eigen maken van het gedachtegoed. Maar voor zover het gaat om uitleggen (en niet alleen zelf filosoferen) moeten de relaties tussen (de logica van) de begrippen van de oorspronkelijke denker gehandhaafd blijven. Het cognitief denken is: deduceren, bewijzen, maar het vertrekpunt is niet te bewijzen. “In de definities is het spinozisme emotioneel”. De kwestie is: hoe boven het beleven-zonder-meer uit te gaan, opdat redelijke bezinning kan aanvangen?

Net als in Spinozisme als wereldbeschouwing, benadrukt hij ook in Spinoza (in de reeks “Uren met…” op p. 28) zoals telkens weer, dat de persoonlijkheid van de uitlegger en de tijdgeest hun stempel drukken op de interpretatie. In dat laatste boek, Spinoza, geeft Carp diverse concluderende typeringen van het spinozisme. Dat kent: een ‘dynamisch immanente God’, geen scheiding God – wereld, maar ook geen identiteit God – wereld; de wereld is niet het totaal andere dan God (n.l. de wereld der zonde); spinozisme is ‘een heiliging der wereld als eeuwige openbaring’; kent geen ‘breuk in het Zijn, maar eenheid van alle zijn; is geen pantheïsme of opgaan van God in de wereld, wel een verbondenheid van God en wereld; is eeuwige (geen eenmalige) schepping, ofwel eeuwige wereldwording in God; tegenover de volstrekte oneindigheid Gods is geen afgrenzing der wereld mogelijk; werkelijkheid is oneindigheid. Allemaal niks mis mee.

Volgens Carp is het spinozisme aldus samen te vatten (en hier vat ik de samenvatting van Krop samen - zie voor de verwijzing naar diens artikelen het vorige blog):

[1] metafysisch uitgangspunt: het besef dat de werkelijkheid een oneindige eenheid vormt die als eeuwig tegenover de empirisch waarneembare veranderlijke werkelijkheid staat (en die ‘transrationeel’ is d.w.z. elk begrip voorbij).

[2] methodisch beginsel: de werkelijkheid (= God = natuur = Aleenheid) ontwikkelt zich op noodzakelijke wijze. Ware kennis van de dingen is slechts mogelijk, indien ze in hun verband tot de goddelijke Aleenheid wordt begrepen. Het door Spinoza in zijn geometrische methode uitgewerkte stelsel toont deze monistische eenheid en samenhang.

[3] De gods-idee drukt het immanente wezensverband uit van al wat is. God staat niet tegenover de wereld die hij in een verleden geschapen zou hebben, nee God (het dynamisch beginsel) schept voortdurend. Alleen voor zover hij zich in de eindige werkelijkheid uitdrukt is God te kennen (in het uitgebreide en in het denken). In z’n eeuwigheid en oneindige attributen is hij onkenbaar en alleen mystiek-intuïtief te beleven – zonder begripsmatig inzicht.

[4] ’s mensen bestemming of de ethiek: ook over de mens kan men alleen tot ware kennis komen als men hem vanuit het ‘voortbrengend principe der Aleenheid’ leert kennen. De levensleer denkt vanuit de mens. Hier is teleologie – is sprake van bestemming, n.l. in de gelukzaligheid als hij zich van zijn bijzonderheid bevrijdt.

Vóór deze samenvatting citeerde ik enkele typeringen uit zijn Spinoza. Maar vervolgens lees je ook teveel op Hegels idealistische benadering geschoeide zinnen als: “Is het absoluut bewustzijn de eenheid van subject en object van bewustzijn en mitsdien al-eenheid of volstrekte oneindigheid, in zijn relativeeringt tot absoluut zelfbewustzijn denkt het Absolute zichzelf in de onderscheiding van subject en object en stelt zich daarmede voor redelijk inzicht als wereldgrond, welke de werelwording als een proces van werkzaamheid van het absoluut zelfbewustzijn doet begrijpen.” (p. 12)

Dit gaat zo nog een tijdje door en – behalve dat het taalgebruik erg (Duits) ingewikkeld wordt – is duidelijk dat een nogal Hegelse leesbril is opgezet, die te weinig spinozistisch geslepen is.

Nadat Carp vervolgens laat zien dat zijns inziens dit wat hij schetste terug te vinden is in de ‘hoofdmomenten der systematiek van de Spinozistische wereldleer’en ‘zelfs de terminologie verwantschap vertoont’, enige bladzijden later stelt hij dan: “In de ‘infinita attributa’ denkt God zichzelf in zijn oneindige eigenheid; het is de Spinozistische formulering van de gedachte der onderscheiding van absoluut subject en absoluut object, uitmakende het absoluut zelfbewustzijn. Hierbij is het absolute denken (het attribuut genaamd ‘absoluta cogitatio’) de subjectsgedachte, de oneindige ‘overige’ attributen (‘infinita alia attributa’) de objectsgedachte: God kent zichzelf in zijn oneindige wezenskenmerken, dat wil zeggen in zijn wezen. (p. 15)

Kortom, hij wil per se het subject-object-denken tot in het denken over God inbrengen en toch een Spinozistische gedachtengang beweren te volgen. Hij is zelfs bereid om Spinoza woorden in de mond te leggen: ‘infinita alia attributa’, zo is tegenwoordig snel na te vogelen komt in de Gebhardt-editie niet voor. Maar ja, in die tijd had men nog niet het gemak van computers…

Wat je Carp hier ziet doen: hij formuleert zijn inzichten (die hij van hier en daar, van deze en gene heeft, ook een beetje van Spinoza) en probeert dit vervolgens geheel in Spinoza terug te vinden. Dat geeft – zoals hierboven – enige, en soms veel, vervorming. Spinoza zou zich er nauwelijks in herkennen.

Zo ook gebeurt dat bijvoorbeeld heel sterk in zijn paragraaf “De gemeenschapsidee” (par. E) in Het Spinozisme als wereldbeschouwing. Daarin formuleert hij een van elders stammende rechts- en staats-opvatting en gaat die dan bij Spinoza terugzoeken. [Eerder dan Spinozist was hij immers staatsrechtsgeleerde]. In de beide politieke traktaten treft hij dan een ‘mechanische, naturalistische en individualistische gemeenschapsgedachte’, berustend in de natuurlijke strevingen der individuen. De staat, overheid vooral, wordt zo vooral een ‘machtsmechanisme’ ten dienste van die individuen. Hij geeft het allemaal tamelijk voortreffelijk weer, maar je proeft hoe hij als staatsrechtjurist er moeite mee heeft.

In de Ethica ziet hij dan een ‘organisch verband’, voortvloeiend uit ‘’s mensen metaphysisch wezen’. Dat is de gemeenschapsidee welke alleen uit ‘s mensen wezen begrepen wordt en niet uit de lichamelijke inwerkingen van buiten. “Het is de Spinozistische Erosgedachte die het wezensverband van den mensch in supra-individueele eenheid met zijns gelijken in een organische gemeenschapsidee tot uitdrukking brengt.”(p. 130) Volgt een hele beschouwing over Plato’s Eros.

Je proeft hoe Carp de mens als ‘metaphysisch wezen’ opvat als redelijk i.t.t. het lichamelijke, alsof Spinoza tóch de Aristotelische animal rationale zou hebben overgenomen en dat streven naar redelijkheid als grondslag voor de voorstelling van een Spinozistische gemeenschap, gebaseerd op een immanent wezensverband tussen de individuen. In zijn Spinozisme schuift hij de TTP en de TP opzij. Met deze idealistische, Platoonse, optimistische accentlegging maakt hij van zijn Spinozisme een dualisme, waarbij de geest, het betere deel van de mens, zich van het lichamelijke losmaakt.

Die paragraaf eindigt dan ook verbluffend: “Niet in de beschouwingen, welke Spinoza bepaaldelijk gewijd heeft aan de politieke gemeenschap, den staat, vindt de gedachte van het immanente gezagsbeginsel haar grond, maar in het wezen van het Spinozisme zelf als wereld- en levensleer, gevormd naar het principe van immanentie.”(p. 136)
Kortom, Carp weet soms beter dan Spinoza wat Spinozisme is!

Maar dan komt een in mijn ogen schitterende paragraaf F: Rationalisme, Intuïtie en Mystiek als grondslagen van het Spinozisme. Datgene wat hij in zijn toespraak bij de 25-ste verjaardag van de Vereniging Het Spinozahuis schetste, geeft hij hier nog eens een rijpere en a.h.w. meer doorleefde en doordachte vorm door.

Zoals hij de relatie tussen intuïtie en rationeel redeneren uitlegt is werkelijk subliem. Hij gebruikt wel mystiek en heeft het wel over Unio Mystica, maar dat is toch weinig zweverig. Het valt in mijn ogen allemaal erg mee. Zijn toelichting in deze zeer rijpe, en daardoor ook zeer leesbare, tekst helpt in mijn ervaring werkelijk om wat Spinoza doet in Ethica I beter te begrijpen.

Het voert me te ver om deze paragraaf samen te vatten. Ik verwijs ieder naar die tekst zelf. Ik volsta met één samenvattende alinea:

“Het Spinozisme is derhalve noch rationalisme, noch als mystiek aan te duiden: niet als rationalisme, omdat de beschouwingswijze haar laatsten grond vindt in de mystieke visie, niet als mystiek, omdat de beschouwingswijze in rationeelen vorm ontwikkeld en op het verkrijgen van rationeel inzicht gericht is. Het Spinozisme is gerationaliseerde mystiek.” (p. 172) Het lezen van die paragraaf is nodig om dit te kunnen volgen. Ik genoot van die tekst - en raad die ieder ter lezing aan.

Aanvulling 11 maart 2010

In haar paragraaf 225 “De zogenaamde dynamische interpretatie van het spinozisme” schrijft C. Louise Thijssen-Schoute in: Nederlands cartesianisme, bezorgd en van aanvullende bibliografie voorzien door Th. Verbeek, Hes uitgevers, Utrecht, 1989 (oorspr. 1954), op blz. 374 (het is haar enige tekst over Carp; ik laat haar voetnoten hier weg – ze citeert Carp’s Uren met Spinoza).

Door de school van Gebhardt en Carp werd het spinozisme ook “dynamisch” opgevat, waarbij verband gezocht wordt met de beweeglijkheid van de barok en zeer onetymologisch de term “dynamisch” gebruikt werd als een tegenstelling tot “rationalistisch”en als synoniem met “religieus-mystisch”; deze “religieus-mystische interpretatie  van het Spinozisme” voor de enig juiste methode houdend, sprak Carp van:

De wedergeboorte van het Spinozisme als dynamische beschouwingswijze, waarin religie en redelijk inzicht tot harmonische verbinding zijn gekomen,

Die zich stelde:

Tegenover het standpunt, dat Spinoza’s leer een rationalistisch systeem zou zijn.

Indien men het voorstel van Stuart Chase ieder holle of onverantwoordelijk gebruikte term te vervangen door het zinloze “blab”op de geschriften van Carp wilde toepassen, zeker zou men veel te doen vinden! En zeker is het aan te bevelen, dat filosofen en psychologen, die zich heden van de term “dynamisch” bedienen, van te voren verklaren, wat zij eronder verstaan. 

Thijssen-Schoute is zeer negatief over Carp, wat misschien samenhangt met het feit dat de Tweede Wereldoorlog, waarin Carp een veroordelenswaardige rol speelde, nog geen tien jaar afgelopen was.

 

Carps bibliografie over Spinoza (uit Poortman)

Spinoza en Marx. in: De tijdspiegel Jaarg. (1921)

Psychologische beschouwingen in verband met het wezen van het Spinozisme [Lezing, gehouden ter gelegenheid van de 25ste jaarvergadering van de Vereeniging „Het Spinozahuis" te Leiden]. In: Tijdschrift voor Wijsbegeerte Jaarg. XVI (1922) p. 280 t/m 301 [hier als pdf]

Über das Emotionale und Rationale im Spinozismus. In: Chronicon Spinozanum Jaarg. 02 (1922)

Der Gemeinschaftsgedanke im Spinozismus. In: Chronicon Spinozanum Jaarg. 03 (1923)

Het licht op den kandelaar. In: Chronicon Spinozanum Jaarg. 04 (1926)

Die metaphysische Grundlage der Spinozanischen Politik. In: Chronicon Spinozanum Jaarg. 04 (1926)

Wezen en waarde van het Spinozisme. In: Chronicon Spinozanum Jaarg. 05 (1927)

Het Spinozisme als wereldbeschouwing: inleiding tot de leer van Benedictus de Spinoza. Arnhem: Van Loghum Slaterus, 1931 [cf bespreking door Dr. J.D. Bierens de Haan in De Gids 1932 bij DBNL]

Spinoza en Goethe. Den Haag. Van Stockum, 1932. [cf daarover dit blog]

De Spinozistische gemeenschapsgedachte. In Septimana Spinozana. Hagae Comitis, 1933.

Een belangrijk boek over Spinoza (over boek Stanislaus von Dunin Borkowski). Barchem-bladen Jaarg. 10 (1934/35) 

Carl Gebhardt en het Spinozisme. In: Algemeen Nederlandsch Tijdschrift voor Wijsbegeerte en Psychologie Jaarg. 28 (1934/35) p. 227 t/m 238

De democratische gedachte in het licht van het religieus monisme. In: Barchem-bladen Jaarg. 10 (1934/35)

God, wereld, leven: gedachten van Benedictus de Spinoza. (samen met J.D. Bierens de Haan). Den Haag: Albani, 1935

Spinozistische en Hegelsche beschouwingswijze. In: Feestbundel aangeboden aan Dr. J.D. Bierens de Haan door vrienden, vereerders en leerlingen ter gelegenheid van zijn 70sten verjaardag 14 October 1936. Assen, 1936.
Tevens in: Spinozistisch bulletin Jaarg. 01 (1938/1939)

Een posthuum Spinozaboek. In: Het kouter Jaarg. (1936)

Van despotie tot vrijheid : voordrachten over de ontwikkeling der gezagsidee als probleem van wereld- en levensbeschouwing (rede). Assen : Van Gorcum, 1937

Het Spinozisme tegenover den geestelijken nood van onzen tijd. In: Spinozistisch bulletin Jaarg. 01 (1938)

Spinoza's zegel "Caute". In: Spinozistisch bulletin Jaarg. 01 (1938)

Spinoza-Masaniello. In: Spinozistisch bulletin Jaarg. 02 (1939) [cf dit blog]

De Spinozistische vrijheidsgedachte. In: Leven en werken Jaarg. (1939) Spinoza. Baarn. Hollandia , 1940 (reeks: Uren met groote denkers)