Johan Frederik Hennert (1733 – 1813) hervormde het Spinozisme omzeep
Hennert over Spinoza: "Had hij zich door de ondervinding en het gemeen verstand laaten leiden, ach! welke voortreffelijke werken had men niet van dien schranderen man moogen verwagten." *)
Utrechtse professor in filosofie en wiskunde die zich ook met Spinoza’s filosofie heeft bezig gehouden. Hennert werd geboren in Berlijn. Zijn ouders wilden het liefst dat hij rechten studeerde, maar hij voelde meer voor wiskunde en krijgskunde. Hij had les van Euler en ontwikkelde affiniteit voor Franse filosofen als La Mettrie en Voltaire.
Hennert stelde zich ten doel de filosofie te populariseren. Daartoe schreef hij onder de titel Uitgeleezene Verhandelingen zes delen, waarvan het eerste verscheen in 1780 en het laatste in 1795. Daarin nam hij vertalingen op van de Handelingen van de Berlijnse Koninklijke Academie van Wetenschappen. maar ook eigen essays en commentaren.
Van Leibniz en Wolff moest Hennert niets hebben. In 1755 trok hij naar Frankrijk om er meer wiskunde te leren. In Nederland startte hij als privaatdocent aan de Universiteit van Leiden. In 1764 werd hij professor wiskunde en astronomie in Utrecht. Wiskunde was zijn eigenlijke professie. Als filosoof beschouwde hij zichzelf als amateur. Beide scheidde hij van elkaar, volgens Krop, hoewel de inaugurale rede die hij in 1765 in het Latijn gaf en die in het Nederlands werd uitgebracht door het letterminnend genootschap Unitis Conatibus Scientiæ excultæ nectuntur, als onderwerp opgaf “Betogende de noodzakelykheid, om de Beoeffening der Wiskunste, met eene goede opvoedinge gepaart te doen gaan” en behoorlijk wat wijsbegeerte bevatte [cf hier]. Hij publiceerde veel over wiskunde en technische onderwerpen. Over filosofie schreef hij een Latijns handboek voor zijn filosofieonderwijs. Hij vertaalde James Beattie’s Elements of moral sciences (1790) tot Grondbeginzelen der Zedelyke Wetenschappen (1794) en schreef een essay Dissertatio de sensu morali in de prijsvraag van het Stolpiaansch Legaat.
Daar hij de grenzen van de zintuigen en van het verstand onderkende werd hij (o.a. door Nieuwenhuis) kritisch filosoof genoemd, maar anders dan Kant, daar wijst Krop op, hanteerde hij een elegante en nauwkeurige stijl. Ook werd hij als empirist en common sense-filosoof gezien, maar hij was en bleef wetenschapper. Hij geneerde zich echter niet om door gewone mensen begrepen te worden. Een Verlichter dus – een die zich ook serieus met Spinoza verstond.
In "Benedictus Spinoza: bibliografie door Dr. A. van der Linde." [’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1871] lezen we onder nummer
80. Ph. J. P. de Jariges: Onderzoek van het Leerstelzel van Spinoza en de tegenwerpingen van Bayle hier tegen , door den Heere de Jariges , uit het Fransch der Memoires de Academie des sciences de Berlin . . . vertaalt door J. van Eyk , van Amsterdam, Student in de Theologie. (Uitgeleezene Verhandelingen over de wysgeerte en fraaje letteren, getrokken uit de werken der koninglyke akademie der wetenschappen te Berlyn, en uit het Fransch vertaald. Eerste deel. Met Byvoegzels vermeerdert door Joh. Fred. Hennert, Hoogleeraar in de Wysgeerte en Wiskunde &c. Te Utrecht. By A. van Paddenberg, en J. M. van Vloten. 1780. 8vo. pp. 41 — 175.) Hennert schreef bij de nederlandsche vertaling uitvoerige noten en drie zelfstandige verhandelingen:Over den aart der Wysgeerte van Spinoza. pp. 1 — 38. Derde verhandeling over de Wysgeerte van Spinoza. pp. 176 — 281. Het Spinozismus, vergeleeken met de gevoelens van Malebranche, Berkeley en der Kaballistische Wysgeeren. pp. 282 — 326. [van archive.org] |
Dit vormde dus het eerste deel van Uitgeleezene Verhandelingen. Het bevatte twee essays die de edelman, Wolffiaan en begunsteling van Frederik de Grote De Jariges (1706 – 1770) in 1745 en 1746 had geschreven. Hennert voegde er een eigen dissertatie over de aard van Spinoza’s filosofie aan toe, alsmede een flinke reeks verklarende noten en nog enige essays (zie bovenstaande box).
Hennert baseerde zich in sterke mate op Moses Mendelssohn (1729 – 1786) die als eerste een andere kijk op Spinoza bracht en hem een belangrijke plaats toekende in de geschiedenis van de filosofie als overgangsfiguur tussen Descartes en Leibniz. Mendelssohn was van mening dat Leibniz zijn leer over de harmonia praestabilita van Spinoza had. Hennert bouwde hierop voort, alsook op diens opvatting dat Spinoza’s filosofie absurd was m.b.t. de zichtbare wereld, maar niet wat betreft het beeld van het universum vóór z’n fysieke creatie. Hennert beschouwde Spinoza’s filosofie als een ware, ook wat betreft de godsdienst, alleen een incomplete. Deze diende derhalve verbeterd, ‘hervormd’, te worden. Net als Mendelssohn verwierp ook Hennert de beschuldiging van atheïsme door Bayle aan het adres van Spinoza. Atheïsme bestond volgens hem in de 17e eeuw nog helemaal niet; die kwam pas op met Tolland, D’Holbach en Hume. Spinoza ontkende immers Gods bestaan in het geheel niet, noch stelde hij de wereld gelijk aan God. Ook verwierp Hennert de in de 18e eeuw ontstane historiografische gewoonte om filosofen vast te pinnen op enige uitspraken. Dit belemmerde het zicht op hun hele filosofie, die we als een geheel systeem moeten zien te vatten. Dat trachtte Hennert dus te doen om aldus achter Spinoza’s betekenis voor de ontwikkeling van de filosofie te komen.
Volgens Jonathan Israel, die nog meedeelt dat Hennert Oranjegezind was, vond hij vooral Spinoza’s analyse van de hartstochten en leer van de associatie, kortom zijn op empirische methodologie gebaseerde psychologie van hogen kwaliteit. Zijn filosofische ideeën drongen nu door tot de ‘Hollandse koffiehuiscultuur’ maar in verlaagde en oppervlakkige vorm. Hij achtte zich gedwongen daarop invloed uit te oefenen en de invloed van de materialistische D’Holbach terug te dringen en ieder ervan te overtuigen dat Spinoza “geen groove Materialist [is] die alle gebeurtenissen van mechanische oorzaken, gelyk een uurwerk of ander werktuig afleidt; maar hy neemt het Goddelyk verstand aan, voor den oorsprong van de waereld.”
Volgens Hennert ontkende Spinoza het bestaan van een wereld buiten God en verklaarde hij het universum in termen van Gods verstand. Daarom achtte hij Spinoza’s wereld een verbeelde wereld en dat vat hij samen onder ‘idealisme’ – een term van Christiaan Wolff, toegepast door de theoloog Jacobus Carpovius op de geschiedenis van de filosofie, die hij als een voortdurende strijd beschrijft tussen materialisten en idealisten (die het bestaan van werkelijke lichamen ontkennen). Hennert achtte dit een merkwaardige positie die nogal indruist tegen de common sense. Hij zag het terugkomen in alle speculatieve filosofie en elke filosoof heeft wel iets speculatiefs – filosofie is immers een kwestie van het verstand dat niet gebonden is aan de beelden van de ervaren externe dingen, maar die overstijgt. Hennert geloofde dus dat kennis niet beperkt is tot de empirische wereld. Ook het empirisme beschouwde hij als een vorm van idealisme, met name dat van Hume, die z.i. het onafhankelijk bestaan van de materiële wereld ontkende. De Schotse filosoof Thomas Reid was de eerste die op ’t idealistische van Descartes en opvolgers wees. Jacobi nam deze gedachte over en noemde alle filosofie die niet van het geloof uitging, maar van de “spekulatieve Vernunft” idealisme. Zo zag Hennert dus Spinoza ook.
En Spinoza is niet zomaar een idealist, maar de ultieme top ervan - de apex – zonder voorganger. Hij ontkende niet alleen het bestaan van het universum, maar van de eindige lichamen en ‘geesten’. Dat was vanwege zijn extreme, consistente consequentialisme. Daarom, wegens deze onverbiddelijke fatalistische uitkomst, verwierp Jacobi het geloof in de rede en achtte het (religieuze) geloof – in een salto mortale – onvermijdelijk.
Hennert maakte onderscheid tussen twee soorten metafysica: ontologie, gebaseerd op abstractie, en ‘ware, eenvoudige’ metafysica, gebaseerd op common sense en ervaring. Deels zag hij Spinozisme als ontologie, waarmee tegenfeitelijke conclusies worden bereikt wat betreft Gods relatie tot het universum. Spinoza’s metafysica leidt tot fatalisme namelijk dat menselijke handelingen net zo gedetermineerd zijn als lichamelijke bewegingen. Hennert kritiseert Spinoza’s rigoureuze verwerping van teleologie [“niemand is mij bekend, die het stuk der eindoorzaken sterker bestreden heeft dan Spinoza”], mensen creëren echter wel een moreel universum van oordelen en smaken. Er is fysieke en er is morele noodzaak en vrijheid. Dat laatste leidt niet tot fatalisme.
Als belangrijkste deel van Spinoza’s filosofie ziet Hennert namelijk zijn leer over de wil en de vrijheid van de geest. Hij is het eens met Spinoza’s verwerping van de traditionele lever over de wil als een vrije keuze en over de scheiding van wil en verstand bij God. Maar bij Spinoza leidt dat tot necessitarisme. Om hier aan te ontkomen volgt Hennert Leibniz’ idee van vele mogelijke werelden (hoe Hennert het lukt alleen dit idee van de mogelijke werelden en niet tegelijk de aparte wil mee te pakken is mij niet duidelijk, SV]. Spinoza was volgens Hennert niet in staat het onderscheid te maken tussen mogelijke werelden en de reëel bestaande wereld, die echter alle in Gods verstand zouden bestaan, terwijl volgens Spinoza dat alleen met de feitelijke wereld het geval was. Die naturalistische opvatting leidt tot fatalisme, de leer dat ook de menselijke handelingen net als de fysieke dingen gedetermineerd zijn. Maar tussen fatalisme en de leer van de morele vrijheid zag Hennert slechts een theoretisch verschil bestaan, terwijl het wat hem betreft praktisch de oplossing betekende. Of je met deze ‘hervorming’ het Spinozisme niet om zeep hebt geholpen? Het zal Hennert een zorg zijn. Hem ging het uiteindelijk vooral om theologie, volgens Krop.
Bronnen
*) In Uitgeleezene Verhandelingen I Voorreede van den uitgever. Gevonden in C. Louise Thijssen-Schoute, Nederlands Cartesianisme, Hes, Utrecht, 1989 (orspr. 1954), p. 454
Auteurspagina bij de DBNL
Biografie bij het Inst. voor Ned. Gedschiedenis
Henri Krop: “A Dutch Spinozismusstreit: the new view of Spinoza at the end of the eighteenth century.” In: LIAS 32 (2005), 1, p. 185 – 211.
Jonathan Israel: In strijd met Spinoza. Het failliet van de Nederlandse Verlichting (1670-1800). Bert Bakker, 2007. Vertaling van ‘Failed Enlightenment’: Spinoza’s Legacy and the Netherlands (1670-1800). NIAS, Wassenaar, 2007.
Bespreking van de Uitgeleezene Verhandelingen over de Wysgeerte en Fraaie Letteren, getrokken uit de Werken der Koninglyke Akademie der Weetenschappen te Berlyn, en uit het Fransch vertaald. Eerste Deel. Met byvoegzels vermeerdert, door J. Fr. Hennert. Hoogl. in de Wysgeerte en Wiskunde en Lid van verscheiden geleerde Maatschappyen. Te Utrecht, by A.v. Paddenburg en J.v. Vloten, 1780. Behalven de Voorrede 420 bladz. in gr. octavo.
In: Vaderlandsche Letteroefeningen. A. van der Kroe en Yntema en Tieboel, Amsterdam 1780 [bij DBNL]