Johannes Henricus Scholten (1811 – 1885) gefascineerd door Spinoza maar geen Spinozist

Deze Nederlands hervormde theoloog, hoogleraar te Franeker en te Leiden, was een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het vroege modernisme in Nederland, leermeester van Kuyper, Bavinck en Meijer. Hij introduceerde de ‘moderne theologie’ en – volgens Huib Hubbeling – een “Calvinistisch Spinozisme’ in Nederland. Over of dat laatste wat betekent moeten we het zo dadelijk maar eens hebben.

Over J.H. Scholtens belangstelling voor Spinoza wilde ik al langere tijd eens een blog maken. Zijn naam in verband met Spinoza was ik wel vaker tegengekomen, bijvoorbeeld in de boeiende biografie die Olf Praamstra schreef over Busken Huet [Een biografie, 2007]. Busken Huet studeerde bij Scholten [cf dit blog].

Aanleiding is de “Nabeschouwing” die J.D. Bierens de Haan meegaf aan het boekje “God – Wereld – Leven” dat in 1934 werd uitgegeven door de Societas Spinozana en dat ik in de bibliotheek in Barchem aantrof; J.H. Carp schreef erin een werkelijk belachelijke introductie op het Spinozisme. Ik had al een blog over de ets van Spinoza door Heinrich Gottselig die dit boekje sierde.

In die nabeschouwing [die ik gefotografeerd heb en hier op benedictusdespinoza.nl plaatste] schetste Bierens de Haan een tweedeling in het Nederlands Spinozisme die terug zou gaan op de publicaties in de 1850-iger jaren toen Allard Pierson over Scholtens monisme schreef (met daarin veel aandacht voor het Spinozisme; zie hier bij DBNL) en Johannes van Vlodrop zijn biografie over Spinoza. Misschien is in deze nabeschouwing wel de basis gelegd voor de bijna-mythe over de mystieke benadering van Spinoza (in de kring van de Societas Spinozana) versus de rationalistische benadering (in de kring van de Ver. Het Spinozahuis), zoals die ook door Ferd. Sassen wordt geschetst in zijn Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland tot het einde der negentiende eeuw (1959).

Enfin, nu ging ik dan eens zoeken naar meer materiaal over Scholten en Spinoza. Ik vond dat Siebe Thissen in De Spinozisten. Wijsgerige beweging in Nederland (1850-1907) iets over Scholten had, maar hij baseerde zich voornamelijk op Huib Hubbeling die over Scholten schreef in het Ned. Theologisch Tijdschrift (1961, van vóór hij zich met Spinoza bezig hield) en in BZZLLETIN (1984). In het laatste tijdschrift typeerde hij Scholten’s theologie als ‘Calvinistisch Spinozisme’. En dat laatste – overigens nogal warrige - stuk is zodanig dat voor mij duidelijk werd dat Scholten wel zich met Spinoza heeft bezig gehouden, misschien wat met hem flirtte, maar uiteindelijk helemaal geen Spinozist was. Daarvoor waren de verschillen té groot. Scholten was en bleef theoloog.

Hij studeerde theologie en letteren, werd predikant, daarna hoogleraar in Franeker en werd in 1843 benoemd tot hoogleraar in de theologie in Leiden. Hij was zowel bezig met teruggrijpen op het oude (de orthodoxie van Calvijn en Zwingli) als verwerken van het nieuwe, waarvoor hij grijpt naar Lessing en via deze naar Spinoza. Dit zou dan leiden tot volgens Hubbeling een ‘Calvinistisch Spinozisme’. Maar Scholtens God wordt nooit de Spinozistische God. Zijn God heeft wil, zelfbewustheid en is aanspreekbaar als persoon – een soeverein persoon. Hij bestreed het Pantheïsme van Spinoza. Zijn predestinatie heeft niets met Spinoza’s necessitarisme: er is immers geen doel, dus ook geen voorbestemming. Ik zeg het H. Bavinck na: “Natuurlijk is er bij schijn van overeenkomst tusschen dit determinisme en de leer der praedestinatie een principieel onderscheid.” [H. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek II, Kampen (J.H. Bos) 1897, p. 342]. Bij Scholten werken ziel en lichaam i.t.t. bij Spinoza wel op elkaar in: de geest kan bij hem het lichaam sturen. Scholten neemt van Lessing de idee over van God als opvoeder van de mensheid, waar eveneens geen greintje Spinoza in te ontwaren is. Hij wil met behulp van Spinoza de kloof tussen geloven en weten overbruggen, maar volgens Pierson is hij huiverig dat de moderne kerkganger “kan geloven op godsdienstig gebied wat hij goed vindt.” Zo Spinozistisch is Scholten dus niet; hij geeft telkens een té eigenzinnige uitleg van Spinoza van wie hij dus vrij ver afdwaalt. Maar raakvlakken zijn er steeds wel, bijvoorbeeld ontkent ook Scholten de vrije wil en schrijft:

‘Het indeterminisme is gewoon tegen het determinisme in te brengen, dat het den mensch tot zorgeloosheid leidt ten aanzien der bekeering. Dit bezwaar [...] drukt op het ethisch determinisme niet. De ethische determinist, in wien de zedelijke bewustheid ontwaakt, is niet zorgeloos, want, uit kracht van zijne zedelijke natuur, kan hij evenmin onverschillig blijven omtrent het goede en zijne hoogere belangen, als een hongerige determinist omtrent de spijs, die hem wordt voorgezet.’ (De vrije wil, p. 245.)

Hij heeft echter nooit een aparte monografie aan Spinoza gewijd. Wellicht dat daarom in meerdere teksten over Scholten de naam van Spinoza niet voorkomt – niet in A. Kuenen, “Levensbericht J.H. Scholten” [in: Jaarboek, 1885, Amsterdam, pp. 85-141] niet in D. S. Gorter, De theologie van Pr. J. H. Scholten getoetst, ten opzigte van haar wijbegeerte, openbaringsbegrip, grond en inhoud des geloofs [Wolters, Groningen, 1858 cf books.google.nl]

Beïnvloed door Spinoza moet hij wel geweest zijn: hij gaf voorrang aan de ratio, had niets met wonderen, moest niets hebben van enig supranaturalisme, hij maakte een onderscheid tussen de Bijbel en Gods woord, dat laatste vindt hij niet rechtstreeks in de Schrift, maar wel bij de gelovige; hij erkende geen Schriftgezag, de Bijbel was niet zijn norm; de H. Geest getuigde in de Schrift niet anders dan in de gelovige. Schriftgezag is ons niet de weg tot kennis der waarheid; in eigen geest moeten wij zoeken. En daarin “niet eene bovennatuurlijke stem, die ons de waarheid op eene of andere wijze influistert,” er is geen afzonderlijk orgaan voor het bovennatuurlijk maar een ‘natuurlijk vermogen, waardoor de waarheid Gods den mensch tot bewustzijn komt.’ Het gaat om “kennis, gnosis; en wel een kennen, niet van het verstand, dat zich enkel op het eindige richt, maar van de rede, die zich tot ‘het algemeene, eeuwige en oneindige’ verheft. Wij mogen Scholten dus een intellectualist noemen, een ‘apostel der rede’, beide kwalificaties door hem zelf als eeretitels aanvaard.” Ik gebruikte voor deze alinea K.H. Roessingh, De moderne theologie in Nederland. Hare voorbereiding en eerste periode [Erven B. van der Kamp, Groningen 1914, Hoofdstuk III. § 2. Scholten. Bij DBNL]

Kortom, wel beïnvloed door, maar geen volgeling van Spinoza dus. Maar met zijn eigen studie en enthousiasme heeft hij wel studenten aangestoken om Spinoza te gaan lezen. Onder hen bevond zich Willem Meijer, de latere Spinoza-onderzoeker die zoveel verdiensten voor het Spinozisme had onder andere door alle werken te vertalen.

Scholtens bevordering van de Spinozastudie werd door zijn leerlingen gewaardeerd en bij zijn 40-jarig jubileum als hoogleraar boden ze hem een Spinozamedaillon aan, vervaardigd door de beeldhouwer Eduard Colinet [zie daarover het volgende blog].

Scholten mag dan verdiensten voor de modernisering van de theologie hebben gehad, voor het Spinozisme is zijn verdienste - veel meer indirect – gelegen in het stimuleren van zijn studenten om zich met Spinoza bezig te houden. Het moge duidelijk zijn dat ik Hubbelings typering van Scholtens theologische benaderering als 'Calvinistisch Spinozisme’ als nogal onzin beschouw - een rookgordijn.

Ik ben benieuwd hoe Scholten uit het boek dat Henri Krop over Spinozisme in Nederland schrijft tevoorschijn zal komen.

Reacties

17 augustus was het 200 jaar geleden dat Johannes Henricus Scholten, de vader van de moderne theologie, werd geboren. Ik krijg niet de indruk dat dit werd of wordt gevierd.
Op 2 augustus 2011 had ik dit blog waarin ik vaststelde dat deze theoloog zeer gefascineerd was door Spinoza maar geen Spinozist werd. Vandaag, op 23 augustus 2011 heeft het Gereformeerd Dagblad een artikel van Pieter Rouwendal
over deze J. H. Scholten, "vader van de moderne theologie", waarin hij stelt: “Zijn godsbeeld ging meer lijken op dat van de filosoof Spinoza dan op dat van de gereformeerde theologen. De opkomende historisch-kritische methode, die vragen stelde bij de historische betrouwbaarheid van de over­geleverde Bijbelteksten, werd door Scholten aanvaard.” Dus door gereformeerde ogen bezien was Scholten méér Spinozist dan vanuit meer Spinozistische ogen te zien is.
Zie
http://www.refdag.nl/kerkplein/kerknieuws/j_h_scholten_vader_van_de_moderne_theologie_1_583832
zie ook
http://protestant.nl/geschiedenis/portrettengalerij/scholten-joannes-henricus