Kosmische ADHD
Gisteren had in het Spinozalyseum in Amsterdam de tweede voorjaarsbijeenkomst over de Ethica van Spinoza plaats. Dit jaar is daarbij een opzet gekozen waardoor ook mensen die pas begonnen zijn met lezen van Spinoza’s teksten, goed aan hun trekken kunnen komen. Daartoe is ervoor gekozen om niet het strakke, geometrische deel met definities, axioma’s, stellingen en bewijzen als vertrekpunt te nemen, maar de toelichtingen, uitwijdingen in de corrolaria, scholia en appendices – de meer essayistisch geschreven stukken. Of zoals Steenbakkers het typeerde: de meer ‘intimiderende’ tekstdelen van de Ethica werden even gelaten voor wat ze waren.
Deze aanpak heeft zijn uitwerking in ieder geval al gehad in het veel grotere aantal deelnemers dan vorige keren. De provisorische aula werd met ca 120 deelnemers geheel gevuld.
Prof. dr. Piet Steenbakkers gaf weer een gedegen toelichting, zoals we intussen van hem gewend zijn. Hij typeerde het verschil in de resp. tekstonderdelen van de Ethica als de in synthetische stijl gegeven definities, axioma’s, stellingen en bewijzen waarmee het systeem wordt opgebouwd, tegenover de analytische stijl, waarin vanuit zekere gegevenheden wordt teruggezocht naar de fundamentele waarheden die eraan ten grondslag liggen.
De Ethica-gedeelten die nu aan de orde zijn, zijn meer in de analytische stijl geschreven. Spinoza was, door deze benutting van beide stijlen te zien als zowel de auteur, als de commentator. Die corrolaria, scholia en appendices vormen zo een tweede laag in de Ethica, waarin Spinoza als het ware zijn afterthoughts gaf.
Ik geef van Steenbakkers alleen nog de indeling van deel II die hij langsliep:
[1] t/m st. 14, dus inclusief de ‘fysische excursie’ tussen de stellingen 13 en 14.
[2] st. 14 t/m 36 over de verbeelding: het alledaagse functioneren van de menselijke geest; met st. 32-36 als een soort overgang;
[3] st. 37 t/m 47 over de tweede kennissoort: de rede;
[4] st. 48 t/m slot: de aanval op de (vrije) wil.
Ik voel me niet geroepen en in staat de lezing samen te vatten. En ik moet toegeven: dat je erop kunt vertrouwen dat achteraf de tekst zal worden toegezonden, maakt je toch wat luier in het maken van aantekeningen. Ik pak uit dat vervolg nog slechts dit op: dat bij Spinoza met perceptio, waarnemen, bedoeld wordt: het aangedaan worden van de geest; terwijl met conceptio een handeling van de geest bedoeld wordt.
Nog een grappige opmerking vind ik wel leuk hier door te geven. De Dei actuosa essentia (Gods werkende geest, vertaalt Henri Krop), waarvan sprake is in IIEp2s, vertaalde Steenbakkers als: het actieve, energieke wezen, hetgeen bij de spreker het beeld opriep van een soort kosmische ADHD!
* * *
Een voordeel van de dit jaar gekozen aanpak is ook dat de groepen voor de nabespreking worden opgedeeld in beginners en gevorderden. In de ‘gevorderden’-groep waarin ik was ingedeeld, haalden we een aantal interessante moeilijke gedeelten uit het tweede deel van de Ethica. We bespraken
a. Spinoza’s notie “méér of minder werkelijkheid hebben”; b. Stelling 10 en toelichting; c. de notiones communes. En passant zij nog genoteerd dat zelfs ‘beginnende gevorderden’ het liefst voorbijgaan aan een notoir moeilijke passage als IIEp8 en s.
Ik ga in dit blog alleen nog nader in op a: de notie van ‘meer of minder werkelijkheid hebben’. Voor Spinoza is het een vanzelfsprekend feit (een notio communis?) dat dingen (en ook ideeën) meer of minder werkelijkheid kunnen hebben en dan meer of minder voortreffelijkheid bezitten.
Dit is voor Spinoza a.h.w. een vanzelfsprekendheid, iets dat ons tegenwoordig als wat merkwaardig voorkomt. Dat deze denkfiguur voor hem een soort van axioma is, blijkt ook uit stelling 9 van het eerste deel. Daar staat: “Hoe meer werkelijkheid of zijn een ding heeft, hoe meer attributen komen eraan toe.” Hij bewijst dat vervolgens niet, maar zegt eenvoudig: dit volgt uit definitie 4. Laat dat nou net de (gezien de vele discussies en pogingen tot uitleg) notoir enigmatische definitie van attribuut zijn.
Spinoza brengt het daar wel als een stelling, maar hij gaat praktisch van een axioma uit: dingen kunnen meer of minder werkelijkheid hebben. Dit heeft hij van Descartes die eveneens ‘graden van realiteit’ onderscheidde. Ik vermoed dat dit teruggaat op de graden van zijn van Plotinus.
Spinoza identificeert werkelijkheid en volmaaktheid. In IIEdef6 schrijft hij: “Onder ‘werkelijkheid’ en ‘volmaaktheid’ versta ik hetzelfde”. En zo schrijft hij in IVEpraef dat hij "onder volmaaktheid de werkelijkheid verstaat d.w.z. het wezen van een zaak voor zover dat op een bepaalde wijze bestaat en werkt."
Die voor ons nu wat vreemde denkfiguur is voor Spinoza uiterst belangrijk. Enerzijds gebruikt hij hem om ermee op de oneindigheid aan attributen van God te komen (de absolute en oneindige werkelijkheid). Anderzijds gebruikt hij hem voor zijn ethiek in letterlijke zin, zoals in VEp40: “Naarmate iets volmaakter is, is het werkzamer en ondergaat het minder. Omgekeerd, hoe meer iets werkt, hoe volmaakter het is.”
Geen wonder dus dat God die zoveel (ja, oneindige) werkelijkheid en zo grote (oneindige) volmaaktheid is en zo’n (oneindig) grote werkzame en energieke macht uitoefent, dat de actuosa essentia daarvan inderdaad wel als een soort van kosmische ADHD overkomt.
ADHD: Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder, oftewel aandachtstekort/hyperactiviteitstoornis. Er zit inderdaad in de natuur niet alleen maar wetmatigheid en orde, maar ook chaos en stoornis.