Kwam Kant met z’n Opus Posthumum dichter bij Spinoza’s Opera Posthuma?

»Der transzendentale Idealism ist der Spinozism in dem Inbegriff seiner eigenen Vorstellung das Object zu setzen«.
                                                [Kant, opus postumum: AAXXI, 99] 
 

In diverse papers – en naar ik aanneem ook in haar recente boek Kant and Spinozism (zie dit blog) – heeft Beth Lord erop gewezen dat Kant in teksten waaraan hij tot het eind van zijn leven werkte en die als Opus Posthumum (OP) zijn uitgegeven, meer met Spinoza is bezig geweest. Overigens zonder dat er ook maar enige aanwijzing is dat hij teksten van Spinoza zelf las. Hij volstond met het beeld dat hij via anderen (Jacobi, Herder) van Spinoza kreeg.
In die OP komt na Newton de naam van Spinoza het meest voor. Newton mede omdat Kant veel werk maakte van het ether-begrip, als datgene dat als materiële drager van al de ruimte-tijdelijke verschijnselen overeen zou kunnen komen met Spinoza’s Substantie. Over wat Kant’s ether nu precies zou kunnen zijn wordt nog gedebatteerd, ik laat het hier rusten, maar uit wat Lord erover schrijft wordt duidelijk dat die mogelijke gelijkstelling ether-substantie toch eigenlijk nergens op slaat.

In haar artikel “Acting with a Good Reason: Kant and Spinoza on Ethics" laat Lord zien dat een werkelijke ‘verzoening’ van Kant's transcendentale filosofie met Spinoza’s immanente filosofie er toch echt niet in zat. Wel zou Kant op praktisch niveau (dus zeker niet theoretisch) Spinoza minder zijn gaan verwerpen. Interessant is in dat artikel te lezen hoe Kant vóór zijn kritische werken op praktisch niveau, zich baserend op de ‘moral feeling’ van Shaftesbury en Hutcheson en later Rousseau, op Spinoza gelijkende ethische aanwijzingen gaf. “Alleen” ontkende hij dat deugd aan kennis gekoppeld was, maar wel aan gevoel/aanvoelen. Ik vrees dan dat dat ondanks de ogenschijnlijke overeenstemming in sommige frasen, toch geen echte overeenkomst met Spinoza kan betreffen en dat het ‘morele gevoel’ meer richting een ‘geweten van normatieve regels’ ging, waardoor de overstap naar de kritische fase, waarin niet meer het natuurlijke morele gevoel, maar de (verplichtende) eisen van de rede de sturing dienden te geven, toch minder groot lijkt. Dat betrof trouwens een andere vorm van (normerende) rede, dan het door kennis geleide leven onder de regels van de rede van Spinoza. Lord toont aan dat het ogenschijnlijke opschuiven van Kant in de richting van Spinoza, waarbij hij nogal enigmatisch spreekt over “Spinoza’s transcendentale idealisme” bepaald niet als een in het kamp van het Kantiaanse trekken van Spinoza betreft.  Het betreft dan een Spinozisme dat is “stripped of its claims to transcendent kwowledge.” “Transcendent” dan in de zin zoals Kant het ziet: het subjectieve (het concept zonder reëel object) voorgesteld als het objectieve. Voor Kant is Spinoza's filosofie namelijk transcendent doordat het als objectief bestaand aanneemt dat wat alleen subjectief (in mijn geest gedacht) bestaat, n.l. God als oneindige existentie. Daarmee overschrijdt Spinoza de door Kant aangegeven grenzen van het verstand – via de transcendentalia waarmee en vanwaaruit wij de wereld waarnemen en fenomenen creëren.  

In een ander artikel, "Against the fanaticism of forces: Kant’s critique of Herder’s Spinozism.", laat Lord zien dat Kant in de OP net als in de 3e Kritiek (van het Oordelen) niet Spinoza rechtstreeks verwerpt, maar zoals hij door Herder was herzien en gehersenspoeld tot een “teleologisch Spinozisme”, wat alleen al een contradictio in terminis is. Via zijn ether-begrip en het daarmee samenhangende determinisme lijkt Kant volgens sommigen op te schuiven richting het Spinozisme. Maar Beth Lord toont in dit artikel, m.i. overtuigend, aan dat Kant juist helemaal niet zijn transcendentale filosofie wil verzoenen met Spinozisme, maar dat hij juist de pogingen van Herder en Schelling daartoe volledig verwerpt.

Kant blijft de wereld en (de Kantiaanse) God als totaal gescheiden van elkaar zien: God als transcendent en intentioneel, de wereld als apart staand effect en de mens als het wezen daartussen dat zowel behoort tot de gedetermineerde natuurlijke wereld, als een - op geloof in God gebaseerd - moreel vrij wezen is (dat God nooit zal kunnen kénnen, maar daarvoor is juist het geloof).

Als Kant Spinoza noemt is dat niet Spinoza zelf, maar zoals hij via Jacobi, Herder en Schelling (en Maimon) tot hem gekomen is. Spinoza zelf heeft hij – hoogst waarschijnlijk - nooit direct bestudeerd. En als hij Spinoza noemt is dat nooit om hem in te lijven (hoewel sommigen dat in de OP zo lijken te lezen), maar altijd om hem te verwerpen.

Haar artikelen maken mij bepaald geïnteresseerd in haar nieuwe boek Kant and Spinozism (zie dit blog), maar ik vermoed dat ik mijn  blog van 6 nov. 2009 over Kant, "Immanuel Kant (1724 - 1804) en zijn grondige afkeer van Spinoza," niet zal hoeven te herzien.