Montesquieu (1689 - 1755) en Spinoza

In 1748 verscheen het bijna encyclopedische levenswerk van Charles-Louis de Secondat, baron de la Brede et de Montesquieu: De l’Esprit des lois (Over de geest van de wetten) dat direct grote invloed had en behield op het denken over recht en politiek. Hij had er zijn ervaring als bestuurder en politicus (hij was president van het parlement van Bordeaux) en als reiziger door Europa en veel lees- en denkwerk in verwerkt. Hij onderscheidde drie staatsvormen: de republiek, de monarchie en de despotie. Hij toont aan dat er geen universeel goede bestuursvorm en wetgeving bestaat, hoogstens de basisregel m.b.t. de ‘geest’ ervan, namelijk dat ze passen bij de omstandigheden en de mentaliteit van het betreffende land en zijn bevolking. Elk volk heeft z’n eigen staatsinrichting en wetten nodig. Montesquieu bepleit dan ook aanpassing van wetten aan fysieke en sociale factoren (klimaat, staatsvorm, welvaart, bevolkingsdichtheid, religie).

Voor het eerst sinds 1787 verscheen enige jaren terug een integrale Nederlandse vertaling: Charles de Montesquieu: Over de geest van de wetten. Vertaling en nawoord Jeanne Holierhoek. Boom, Amsterdam, 2006.

Als grootgrondbezitter en wijnbouwer, president van het Parlement van Bordeaux en lid van de Académie Française behoorde Montesquieu tot de elite van het Ancien Régime. Derhalve moest hij niets hebben van een radicale maatschappelijke omwenteling. Montesquieu behoorde dan ook tot wat Jonathan Israel in zijn Radical Enlightenment en Enlightenment Contested als de Gematigde Verlichting typeert. 

Juist deze De l’Esprit des lois neemt Israel in zijn inleiding tot de Radicale Verlichting – hij noemt het ‘dat monument van de Gematigde Verlichting’ (p. 26) - als ‘klassiek voorbeeld’ ervan hoe de ‘traditionalisten’ trachtten de afstand tussen de Gematigden en de Radicalen te verkleinen door, zoals de jezuïeten deden, het boek scherp aan de kaak te stellen als ‘Spinosiste et déiste’, daar het normen en wetten als natuurlijke menselijke bedenksels beschouwde. Ook de ‘Lettres Persanes’ (1721) zouden vol Spinozistische morele ideeën hebben gezeten.

Montesquieu voelde zich gedwongen om zich te verdedigen. Hij deed dat met een boekje dat in 1750 in Genève uitkwam: Défense de l’Esprit des lois, waarin hij de beschuldiging als contradictoir bestempelde: Spinozisme was immers onverenigbaar met deïsme! Hij onderstreepte zijn christelijke geloof en hij verzekerde met stelligheid dat “il n’y a donc point de Spinozisme dans L’esprit des lois.” Hierna iets meer uit deze verdediging.
De jezuïeten stelden voor het boek te verbieden en in 1751 zette de Inquisitie het op de Index van verboden boeken.

Dat Montesquieu, net als Boulainvilliers aan wie hij schatplichtig was, lange tijd van Spinozisme werd beschuldigd was niet zo verwonderlijk, daar bij hem de ‘orde der natuur’ (en niet een hogere macht) het vormende beginsel was dat aan alle menselijke instellingen, morele systemen en wetten ten grondslag lag. Centraal in zijn theorie stond de ‘esprit général, een mix van gangbaar natuurrecht en een ‘algemene wil’. Zo zette hij de gedachtegang voort die begonnen was bij Spinoza en verder ontwikkeld was door Boulainvilliers en Fontenelle, namelijk dat het historisch proces wordt voortgedreven door de menselijke aard en niet werd verordend door een goddelijke Schepper. Hij combineerde deze gedachte met de diverse specifieke esprits en diverse bepalende oorzaken (als geografie, klimaat, godsdienst, handel, adeldom etc.) die het ontstaan van lokale varianten verklaren. Met dit theoretische apparaat ageerde hij tegen despotisme, onrechtvaardige oorlogen, slavernij en godsdienstige onverdraagzaamheid. Maar tegelijk distantieerde hij zich van al te radicale opvattingen en legde hij zich in de praktijk snel neer bij gewoonten, traditie, hiërarchie en theologie, zodat hij eerder conservatief dan radicaal bleek te zijns. Hij stond een soort van sociaal determinisme voor zonder dat hij dit over de hele linie toepaste.

Met zijn meesterwerk bracht Montesquieu de debatten over een gematigde monarchie door heel Europa op gang. Het leek uiterst geschikt om het conventionele denken over politiek en samenleving en religie achter zich te laten en hét antwoord op de uitdagingen van de radicalen. Vooral de idee van de "trias politica", de scheiding der machten, had veel invloed. Montesquieu was een van degenen die sympathiek stonden tegenover de regeling die na 1688 in Engeland een evenwicht vestigde tussen kroon en parlement en die als voorbeeld werd gezien voor Europa als een politieke instelling die vrijheid en algemeen welzijn garandeerde.

Door zijn ethische relativisme, pessimisme en scepticisme hanteerde hij geen absolute standaard van gerechtigheid en vrijheid, waardoor er uiteindelijk weinig druk in de richting van een maatschappelijke omwenteling uit voort kwam. Montesquieu hééft invloed ondergaan van Spinoza (waarschijnlijk via Boulainvilliers, maar mogelijk heeft hij hem ook zelf gelezen) en er ís enige invloed van Spinoza in zijn werk bespeurbaar, maar die ontkende hij. Montesquieu heeft zich uiteindelijk van Spinoza gedistantieerd, zowel in zijn mondeling verweer als - vooral - in zijn uiteindelijk onradicale keuzen. [Zie hier hoe het kennelijk ook mogelijk is te betogen dat Montesquieu, ondanks zijn felle aanval op Hobbes, misschien toch veel van Hobbes in zijn werk heeft verwerkt.] 

   

Meer uit de Défense de l’Esprit des lois

Hierna neem ik een gedeelte over uit de inleiding die de Engelse vertaler, Thomas Nugent, aan het boek in 1752 meegaf en waarin hij een samenvatting gaf van Montesquieu’s verdediging tegen de verdachtmaking van Spinozisme.

“[…] But notwithstanding the deserved applause which has been so liberally bestowed on the author, there have been some who have not only endeavoured to blast his laurels, but have treated him with all that scurrility which bigotry and superstition are apt, on every occasion, to throw out against truth, reason and good sense. These M. de Montesquieu has himself answered, in a separate treatise intitled, A Defense of the Spirit of Laws, from whence we have thought proper to extract, for the sake of such as have not seen that treatise, the principal of those objections, and the substance of what has been given in reply: Only first observing, that this defense is divided into three parts, in the first of which he answers the general reproaches that have been thrown out against him; in the second he replies to particular reproaches; and in the third, he gives some reflections on the manner in which his work has been criticized. The author first complains of his being charged both with espousing the doctrines of Spinoza, and with being a Deist, two opinions directly contradictory to each other. To the former of these he answers, by placing in one view the several passages in the Spirit of Laws directly levelled against the doctrines of Spinoza; and then he replies to the objections that have been made to those passages, upon which this injurious charge is founded.

The critic asserts that our author stumbles at his first setting out, and is offended at his saying, that Laws in their most extensive signification, are the necessary relations derived from the nature of things. To this he replies, that the critic had heard it said that Spinoza had maintained that the world was governed by a blind and necessary principle; and from hence on seeing the word necessary, he concludes that this must be Spinozism; tho’ what is most surprising, this article is directly levelled at the dangerous principles maintained by Spinoza: That he had Hobbes’s system in his eye, a system, which, as it makes all the virtues and vices depend on the establishment of human laws, and as it would prove that men were born in a state of war, and that the first law of nature is a war of all against all, overturns, like Spinoza, all religion, and all morality. Hence he laid down this position, that there were laws of justice and equity before the establishment of positive laws: hence also he has proved that all beings had laws; that even before their creation they had possible laws; and that God himself had laws, that is, the laws which he himself had made.

He has shewn[1]  that nothing can be more false than the assertion that men were born in a state of war; and he has made it appear that wars did not commence till after the establishment of society. His principles are here extremely clear; from whence it follows, that as he has attacked Hobbes’s errors, he has consequently those of Spinoza; and he has been so little understood, that they have taken for the opinions of Spinoza, those very objections which were made against Spinozism.

Again, the author has said that the creation which appears to be an arbitrary act, supposes laws as invariable as the fatality of the Atheists. From these words the critic concludes that the author admits the fatality of the Atheists.

To this he answers, that he had just before destroyed this fatality, by representing it as the greatest absurdity to suppose that a blind fatality was capable of producing intelligent beings. Besides, in the passage here censured, he can only be made to say what he really does say: he does not speak of causes, nor does he compare causes; but he speaks of effects and compares effects. The whole article, what goes before and what follows, make it evident, that there is nothing here intended but the laws of motion, which, according to the author, had been established by God: these laws are invariable; this he as asserted, and all natural philosophy has asserted the same thing; they are invariable because God has been pleased to make them so, and because he has pleased to preserve the world. When the author therefore says that the creation which appears to be an arbitrary act, supposes laws as invariable as the fatality of the Atheists, he cannot be understood to say that the creation was a necessary act like the fatality of the Atheists.

Having vindicated himself from the charge of Spinozism, he proceeds to the other accusation, and from a multitude of passages collected together proves that he has not only acknowledged the truth of revealed religion; but that he is in love with Christianity, and endeavours to make it appear amiable in the eyes of others. He then enquires into what his adversaries have said to prove the contrary, observing that the proofs ought to bear some proportion to the accusation; that this accusation is not of a frivolous nature, and that the proofs therefore ought not to be frivolous. [... etc]

[cf hier de Engelse tekst in PDF van Montesquieu THE SPIRIT OF LAWS
of hier alleen de introductie van Thomas Nugent]


[1] 2. Book i. Chap. 1.

 

Reacties

wat is nou precies zijn standpunt tegevover de godsdienst?

Religie speelt een klein, maar wel belangrijk rolletje in de "De l’Esprit des lois". Montesquieu is kennelijk een deïst. In Boek 1 is God de maker van de natuur en haar wetten; daarna kon hij uit beeld verdwijnen, want hij heeft geen enkele nader toelichtende of voorzienige rol. Voor Montesquieu zijn godsdiensten nuttig vanwege de civiele samenleving die ze produceren en niet vanwege hun bijdrage aan kennis van waarheid of onwaarheid. (§ 24.1). Daarin komt hij aardig overeen met Spinoza.
Montesquieu ziet een verband tussen de verschillende godsdiensten en hun verschillende omgevingen en overheden. Zo is volgens hem het protestantisme het meest geschikt voor republieken, het katholicisme voor monarchieën en de islam voor despotisme. Hiermee hield Spinoza zich niet bezig.
Volgens Montesquieu moeten burgerlijke wetten vooral niet gebaseerd worden op godsdienstige principes. Godsdienst is gericht op de vervolmaking van individuen, burgerlijke wetten zijn gericht op het welzijn van de samenleving. En daar moeten godsdiensten zich niet mee bemoeien. God kan z’n eigen wetten (religieuze normen) wel afdwingen, daar heeft hij de staat of andere helpers niet voor nodig. Wie meent dat namens God wel te moeten doen, maakt zich schuldig aan fanatisme en onderdrukking van anderen. (§ 26.9) Je mag mensen proberen te overtuigen dat ze beter een andere godsdienst kunnen aanhangen, maar je moet niet dwingen; pogingen daartoe zijn onmenselijk en improductief.

Had nog niet gereageerd, Stan, op je voortreffelijke schets MONTESQUIEU EN SPINOZA en Nugent's samenvatting van Montesquieu's DEFENSE; alsook je reactie op Jorane. Intrigerende kwestie, waar ook Israël in DEMOCRATIC ENLIGHTENMENT weer vele hoogst interessante pagin's aan wijdt.Zo juist las ik de meest recente publicatie hierover van L. Bianchi: MOVIMENTO GENERALE DELLA MATERIAAL ... IN MONTESQUIEU (in "la centralita del dubbio"). Hij beweert dAt MONTESQUIEU in wezen tot de radicale vleugel behoort en dAt zulks, ondanks zijn poging om zich van het omineuze etiquette 'Spinozist' te ontdoen, allerwege doorschemert in L'ESPRIT DES LOIS