Paul Hazard (1878-1944) en de gevaren van het spinozistische vrije denken

Onlangs tikte ik bij de Slegte het door Frans de Haan vertaalde boek van Paul Hazard op de kop, De crisis in het Europese denken. Europa op de drempel van de Verlichting, 1680-1715. [Amsterdam, 1990].

Kennisneming van dat beroemde boek van de Franse historicus Paul Hazard, La Crise de la conscience Européenne (1680-1715), verschenen in 1935, is nog steeds zeer de moeite waard.

Voor Hazard die literatuurwetenschapper en literatuurhistoricus was, werd dit een uitstapje naar de ideeëngeschiedenis, waarin overigens toch ook veel literatuur behandeld werd. Hazard deed geen eigen archiefonderzoek; zijn bronnen zijn vooral boeken en tijdschriften.

De opkomende Verlichting was een beweging die de bestaande maatschappij op allerlei terreinen bekritiseerde en probeerde haar te vernieuwen. Hazard bespreekt vooral de moeizame omgang van de traditionelen met die nieuwe, vrije denkbeelden.

“Een nieuwe geest van onderzoek ontplooide zich als beweging van het moderne denken.” Maar dan ontstaat, ruim voor afloop van de 17e eeuw een diepgaande crisis – een ideeënstrijd. En dat, zo blijkt door heel het boek heen, komt door Spinoza. Hazard zag de periode 1680-1715 als overgangsjaren naar de Verlichting, een periode waarin, nee waarvóór feitelijk al alle verlichte ideeën ontstonden. Volgens hem waren ‘vrijwel alle denkbeelden die tegen 1760 of zelfs omstreeks 1789 revolutionair leken, omstreeks 1680 al geformuleerd.’ (p.25, en p. 399 ) “De stoutmoedigheden van de Aufklärung, van het tijdperk van de Verlichting, komen bleek en gering voor in vergelijking met de agressieve stoutmoedigheden van de Tractatus theologico-politicus en de duizelingwekkende stoutmoedigheden van de Ethica.” (blz. 399) Men zoekt verspreiding van het vrijdenken, uitbreiding naar de massa. “Het maatschappelijk contract, het delegeren van de macht, het recht van de burgers in verzet te komen tegen de vorst – omstreeks 1760 allemaal al een oud verhaal. Al driekwart eeuw en langer werd er in het openbaar over gediscussieerd.” (p. 400)

Hazard houdt zich, om die verschuivingen in het denken te kunnen duiden, praktisch alleen bezig met de ideeën  en negeert de economische, politieke en sociale geschiedschrijving, want: ‘Als we het ontstaan van ideeën bestuderen, (…) dan komen we tot de diepe overtuiging dat de intellectuele en de morele krachten en niet de materiële krachten het leven leiden en bepalen.’ (blz 27) Zo weten we aan welke kant hij staat. Maar het zijn toch niet alleen ideeën: de invloed van reizen naar verre onbekende volken, de rol van het Calvinisme, van Nederlandse boekdrukkers en –handelaren, culturele veranderingen als de opkomst van de tijdschriften, van toneel en opera; en - mondjesmaat, maar ook - bespreekt hij iets van de natuurwetenschappen.

Het boek bestaat uit vier delen. Deel één behandelt 'de grote psychologische veranderingen' aan het einde van de zeventiende eeuw aan de hand van de verre reizen, de kritiek op de klassieke geschiedschrijving, de heterodoxie en het denken van Pierre Bayle. In deel twee staat de breuk met de traditionele geloofsovertuigingen en en de kerkelijke autoriteit centraal. Naar aanleiding hiervan schreef ik al een blog over Bossuet over wie in dit deel uitvoerige informatie wordt verschaft. Deel drie gaat over ‘de pogingen tot reconstructie’ (na al die destructie). Daarin bespreekt hij Lockes filosofie, het deïsme, de wetenschappelijke revolutie en de opkomst van een nieuw mensbeeld. In deel vier ten slotte, 'Fantasie en gevoel', bespreekt Hazard de veranderingen in de kunst en de vurige reactie van geloof en kerken op de Verlichting.

De locatie van de Verlichting was voor Hazard overwegend Frankrijk, maar ook Engeland en Holland leverden bijdragen. (Margaret Jacob zou hem later prijzen om zijn vroege thematisering van de rol van de Nederlandse Republiek, die hij volgens haar overigens wel onderschatte).

Van de denkers en intellectuelen die Hazard de revue laat passeren krijgt Bayle de meeste aandacht - uitvoerig en vaak komt Bayle aan de orde. En: “In Bayles denken dwaalt de geest van Spinoza rond. Vaak heeft Bayle Spinoza's naam genoemd. Herhaaldelijk heeft hij, als hij weer eens een oude ketterij opdolf, aangegeven hoe sterk deze op het spinozisme leek." (p. 144). Bayle vormt voor Hazard de belichaming van de ‘crise de la conscience’, voor de veroorzaking waarvan hij op sleutelpassages, verweven door heel het boek heen Spinoza verantwoordelijk houdt. Verder komen in beeld: Richard Simons bijbelkritiek voor wie Spinoza volgens Hazard (en Simon zelf) niet veel meer dan een voorloper was; verder Leibniz, Locke, en Shaftesbury. Mooie alinea’s wijdt hij aan de interesse van Shaftesbury in Spinoza. (p. 274) Als de grootste politieke filosofen noemt Hazard Locke, Grotius en Pufendorf. Newton wordt ook een beetje besproken.

Door zijn regelmatige teruggrijpen op eerderen, zoals Spinoza die al in 1677 was overleden, Pufendorf die de meeste van zijn boeken al ver vóór 1680 schreef, en Grotius die in 1645 overleed, geeft Hazard eigenlijk aan dat de crisisperiode die hij koos in sterke mate een reactie was op denkbeelden die al vele jaren tevoren waren ontstaan, maar pas geleidelijk aan hun doorwerking kregen. Hetgeen ook gold voor de invloed van Leviathan uit 1651 van Thomas Hobbes.

“Omstreeks de tijd waarover we spreken voelden de gelovigen zich bedreigd door het werk van vrijdenkers. Tal van apologeten signaleerden het groeiende gevaar.” (p. 377) Alle gelovigen verzetten zich tegen de ontbindende krachten die hun geloof bedreigen. (p. 216) Over een van de voorgangers van dat verzet, Bossuet, schreef ik onlangs al een blog.

Hazard schrijft over het deïsme en de natuurgodsdienst, over de strijd om het idee van het natuurrecht. En dan ineens komt er weer zo’n zinnetje: “We hebben gezien met hoeveel weerzin men Spinoza’s denken ontving.” (p. 238)

Eigenlijk kun je stellen dat Hazard in zijn boek van 1935 in hoofdlijnen iets heeft beweerd als wat Jonathan Israel 65 jaar later veel krachtiger, met meer bewijsmateriaal en met positievere evaluatie zal doen door de periode waarnaar ook Hazard verwijst als de ‘Radicale Verlichting’ te typeren. Ik denk dat Hazard, gezien dit boek, het daarmee wel eens zou zijn geweest.

Maar, voor mij staat minder vast dat Hazard als een voorvechter kan worden gezien van de Verlichtingswaarden die in de loop van de jaren dertig van de twintigste eeuw in Europa steeds meer onder druk kwamen te staan, zoals Kees-Jan van Klaveren beweert in een interessante studie, waarin hij enige boeken over de Verlichting bespreekt. Overigens vergist Van Klaveren zich dat Hazard zou menen de Europese Verlichting te beschrijven. De ondertitel van de Nederlandse vertaling luidt heel treffend: Europa op de drempel van de Verlichting. En ook uit citaten die ik hiervoor gaf, blijkt heel duidelijk dat Hazard echt wel wist dat de ‘officiële’ Verlichting nog ging komen. Maar hij geeft op zijn manier aan dat de inhoud van de ideeën van die Verlichting dan eigenlijk al gemunt waren.

Hazard vereenzelvigt zich naar mijn indruk toch wel enigszins met degenen die in crisis verkeerden. Hij zegt het niet scherp en voluit, maar eigenlijk vindt hij net als Leo Strauss die in diezelfde tijd schrijft en meent: dat Spinoza nogal wat kapot heeft gemaakt.

Hazard probeert wel objectief en neutraal wetenschappelijk te zijn; en hij ís buitengewoon erudiet. Maar je proeft enig traditionalisme en conservatisme. Hij is duidelijk ambivalent en staat niet echt en overtuigend aan de kant van de vernieuwers. Dat vrije denken was toch niet echt zijn cup of tea.

 

Kees-Jan van Klaveren: Het maakbare verleden. Verlichtingshistoriografie van Cassirer tot Israel in moreel
perspectief
  anders hier

Reacties

Locke als fabrikant van een 'reconstructie' na de Spinozistische 'destructie', daar heb ik het moeilijk mee. Hazard is bovendien een meester in gelijkschakeling van totaal verschillende filosofische grootmeesters. Maar hij was wel een van de eersten die een lawine van onderzoekingen en geschriften over de verlichting op gang bracht.

Hazard werd ons begin jaren 60 van de vorige eeuw aangeraden door Van den Berg in Leiden.

Voor zijn tijd een goed boek, maar helaas bijna louter Ideengeschiedenis en louter ideeen maken nu eebmaal geen geschiedenis