Schopenhauer's Spinoza
In het verslag op dit weblog van 31 juli 2009 van de 10e Spinoza-zomerweek die de Vereniging Het Spinozahuis voor de 3e maal in het Woodbrookershuis te Barchem hield, schreef ik dat een van de deelnemers voorstelde om met een groepje een project te beginnen 'Spinoza in Schopenhauer'; toe te spitsen op het gebruik en de betekenis van het Spinozistische conatus-begrip bij Schopenhauer. “Er toonden genoeg deelnemers belangstelling, waaronder blogger, zodat we hierover t.z.t. meer zullen kunnen vernemen,” schreef ik toen. De initiatiefnemer zou eerst nog wat moeten voorbereiden en dan met voorstellen voor de aanpak van de studie komen.
Het lijkt zo vanzelfsprekend: Schopenhauer (1788 – 1860) de filosoof van “De Wereld als Wil en Voorstelling”, die ook flink studie heeft gemaakt van het werk van Spinoza, zal dus wel een forse link hebben gelegd tussen het conatus-begrip van Spinoza en zijn eigen ‘wereld als wil’-opvatting.
Dat lijkt voor Spinozisten zo vanzelfsprekend... Dat verwachten ze. Maar is het ook waar?
Tot heden hebben we nog niets vernomen van de initiatiefnemer. Misschien is hij eerst nog altijd zelf aan het zoeken in Schopenhauers werk naar sprekende conatus-plaatsen? Dan kan hij lang speuren, want die zijn er niet.
Ik kwam een fraaie tekst tegen van Piet Steenbakkers die hij zes jaar geleden bijdroeg aan een gedenkboek voor de 65-ste verjaardag van de Duitse Spinozageleerde Manfred Walther. 1
De titel van Steenbakkers bijdrage aan dat boek luidt: ‘Quandoque delirat bonus Spinoza: Schopenhauers Kritik an Spinoza.’ 2 Daarin geeft hij een duidelijk overzicht van Schopenhauers ambivalente houding tegenover Spinoza. Vooral op jongere leeftijd kon hij heel positief en zelfs lyrisch zijn over Spinoza. Het is duidelijk dat hij dan Spinoza hoog heeft zitten en zich met hem identificeert. Zelfs maakte hij een berekening dat uit de sterfdag van Spinoza en zijn eigen geboortedag zou kunnen blijken dat hij een reïncarnatie van Spinoza was. Hoe ver kan vereenzelviging gaan.
De Wil zoals Schopenhauer die ging zien, betrof een sterke onveroorzaakte vitale drang of verder onverklaarbare kracht die ten grondslag lag aan alles – aan de hele wereld; achter al onze voorstellingen van die wereld zat de Wil als allesverklarende en zich doorzettende kracht. Dat was een heel ander soort wil dan die hij bij Spinoza zag: uit Spinoza’s werk diepte hij de wil als oordeelsvermogen op: het ergens voor of tegen zijn, zoals hij die van Descartes en eigenlijk van de stoïcijnen had. En dat nu, de voluntas of wilsuiting, was maar een slap aftreksel van de aan alles ten grondslag liggende fundamentele wils-oerkracht zoals Schopenhauer die zag.Toen hij eenmaal zijn filosofie goed in z’n hoofd had zitten, ging hij nog eens alle belangrijke filosofen herlezen om na te gaan in hoeverre er sporen van zijn opvatting in aangetroffen konden worden, ideeën die als ondersteunende bewijsplaatsen voor zijn theorie gezien zouden kunnen worden. Dan vindt hij hier of daar wel getuigen voor zijn leer, maar toch heeft hij vooral kritiek: niemand heeft gezien wat hij heeft gezien. Hij is heel uniek met zijn leer.
Zo zag hij aanvankelijk wel enige overeenkomst tussen Spinoza’s Substantie en zijn Wil als grond van de wereld. De Wil is te zien als de natura naturans en de Voorstelling als de natura naturata. Later benadrukte hij vooral het verschil. Ook Spinoza’s attributenleer stelde hij wat bij. Zo las hij het attribuut uitgebreidheid als materie, maar ook was voor hem de substantie gelijk aan materie. Al dat gevergelijk gebeurt eigenlijk een beetje kunstmatig en oppervlakkig.
Opmerkelijk is dan, en daar wijst Steenbakkers nadrukkelijk op, dat hij, Schopenhauer, niet aan komt zetten met de Spinozistische conatus in suo esse perseverandi (de drang/begeerte van elk ding om z’n zijn voort te zetten). Alsof hij daar overheen las. Terwijl daarin toch een veel passender overeenkomst te zien zou zijn met zijn visie.
Zo is ook bij Samuel Rappaport in zijn dissertatie uit 1899, SPINOZA UND SCHOPENHAUER, te lezen:
“Andrerseits dagegen glaubt Schopenhauer den Grundgedanken seiner Philosophie: der Wille sei das innere Wesen aller Dinge, neben anderen auch bei Spinoza angedeutet gefunden zu haben. So sagt er: „Wollte man hingegen dergleichen zufällige Aussprüche als Prioritäten gegen mich geltend machen; so hätte man viel weiter ausholen, und z. B. anführen können, dass Spinoza sagt: Cupiditas est ipsa unius cuiusque natura, seu essentia (Eth. P. TTT, prop. 57) und vorher: Hic conatus, cum ad mentem solam refertur, Voluntas apellatur; sed cum ad mentem et corpus refertur, vocatur appetitus, qui proinde nihil aliud est, quam ipsa hominis essentia P. III, p. 9 schol. und schliessüch P. III, Defin. explic.” IV, 160.
Allein es ist klar, dass der Wille bei Schopenhauer eine ganz andere Bedeutung hat als bei Spinoza. Während bei Spinoza der Wille nur ein Produkt der cerebralen Beschaffenheit der Tierwelt, und beim Menschen speziell ausgebildet ist, bildet er bei Schopenhauer, das alleine eigentliche innere Wesen des Universums." 3
En Steenbakkers komt dan met de bijna dieptepsychologische en interessante suggestie dat Schopenhauer die conatus veronachtzaamde om aldus de volledige eer op te strijken voor de door hem als enige gedane ontdekking van het belang van de alles omvattende wereldwil. Hij wilde 100% uniek zijn en deed daarom alsof hij het belang van die conatus niet opgemerkt had.
Intussen kwam ik deze intrigerende tekst tegen van dr. Jenny Bunker, lecturer in Philosophy in Southampton University over haar thesis, ‘Schopenhauer’s Spinozism’: “to interpret Schopenhauer as a misguided Kantian is to miss much that is of interest in his philosophy. While acknowledging Kant’s influence on Schopenhauer, I aim to show first, that central elements of the latter’s philosophy (for instance his monism and his emphasis on the willing as much as the knowing self) are much more plausibly in a Spinozist tradition and second, that reading Schopenhauer as a Spinozist helps us to make sense of certain tenets of his thought which otherwise remain puzzling.” [hier]
Die tekst zou ik graag lezen, maar is nog nergens te vinden.
Noten
1 Czelinski, M., e.a. (Ed.), Transformation der Metaphysik in die Modern. Zur Gegenwärtigkeit der theoretischen und praktischen Philosophie Spinozas, Würzburg: Königshausen und Neumann, 2003 [zie books.google.nl]
2 Steenbakkers, P. ‘Quandoque delirat bonus Spinoza: Schopenhauers Kritik an Spinoza’. in Czelinski, M., e.a. (Ed.), Transformation der Metaphysik in die Modern. Zur Gegenwärtigkeit der theoretischen und praktischen Philosophie Spinozas, Manfred Walther zum 65. Geburtstag. Würzburg: Königshausen und Neumann, 2003, S. 219-2383 Samuel Rappaport, SPINOZA UND SCHOPENHAUER, Der Vereinigten Friedrichs-Universität Halle-Wittenberg, Halle a/s,1899, S. 72 [bij Archive.org]