Spinoza en de werkelijkheid [2] en Meister Eckhart

Voor ik overga op een volgend blog over Spinoza, blijf ik nog even op mijn omweg via Meester Eckhart. Eckhart is behoorlijk in de belangstelling en krijgt wel wat publicaties. De meest recente is tevens de eerste grote Engelstalige inleiding: Jeremiah Hacket (Ed.), A Companion to Meister Eckhart [Brill, Leiden, 2012]. Tien jaar geleden verscheen een heel aardige inleiding van publicist en vertaler Ton van der Stap, De weg van Eckhart [Meinema/Pelcmans, Zoetermeer/ Kapellen, 2003], waaruit bleek dat hij zich erg goed had verdiept in de werken van meester Eckhart. Ik neem hier enige van zijn toelichtingen over, waaruit een spreken over God uit naar voren komt, die soms aardig wat weg heeft van die van Spinoza een aantal eeuwen later.

Ik neem, gezien mijn thema van deze blogs, die teksten waarin Van der Stap de relatie tussen God en de werkelijkheid, zoals Eckhart die ziet, verwoord. Jammer vind ik het alleen dat hij in de teksten die hij uit Eckharts werk citeert en uitlegt, er geen heeft waarin Eckhart zelf de term 'Wercelicheit' gebruikt en dat hij ook niet de informatie geeft over het munten door Eckhart van die term. Verder zijn Van der Staps toelichtingen goed bruikbaar. Hij begint zijn Inleiding aldus:

“De man die de geschiedenis is ingegaan onder de naam Meester Eckhart spreekt voortdurend en haast uitsluitend over God en de ziel. Hij doet dat op een manier die voor hedendaagse oren weinig toegankelijk is, maar tegelijk nog altijd mensen intrigeert. Woorden als 'God' of 'de ziel' behoren voor velen tot de wereld van de pseudowetenschappelijke beeldspraak, met behulp waarvan wij betekenis proberen te geven aan psychologische of maatschappelijke problemen, kortom ze dienen om zin te geven aan ons leven, maar het is voor zeer velen niet duidelijk in hoeverre ze staan voor een reëel bestaande werkelijkheid, onafhankelijk van wat wij eventueel rond die begrippen denken of dromen. Eckhart is slechts te begrijpen als wij ervan uitgaan dat wat hij met 'God' en de 'ziel' bedoelt, zulke werkelijkheden zijn. Ze horen niet alleen maar thuis in een bepaald 'discours', ze zijn niet uitsluitend filosofische of psychologische begrippen en ook geen poëtische beelden, maar ze staan voor werkelijkheden buiten onze gedachten of fantasieën. Eigenlijk, het zij gelijk gezegd: als Eckhart spreekt over God en de ziel en de schepping, dan denkt hij aan de hele bestaande werkelijkheid als totaliteit, die deels tastbaar en zichtbaar, deels ook aan onze waarneming onttrokken, maar daarom niet minder reëel is. Dus onze werkelijkheid, waarin God even reëel is als onze ziel en de dingen om ons heen, ook al is hij dat op een geheel eigen en vooralsnog onnaspeurlijke wijze.

Gegeven de tijd waarin Eckhart leefde en schreef, eind dertiende, begin veertiende eeuw, zal het duidelijk zijn dat begrippen als geschiedenis of psyche, in de zin van aan een individu gebonden en voor elk individu verschillende feiten en de belevingen daarvan, voor Eckhart een andere betekenis hebben dan voor ons. Dat wil niet zeggen dat hij niet in het persoonlijke avontuur van de mens en zijn of haar God geïnteresseerd is. Hij is dat juist in hoge mate. Hij kent de 'ziel' van mensen op zijn manier even goed als wij na Freud en eeuwenlang psychologisch onderzoek, ook al hanteert hij natuurlijk andere begrippen dan wij om te verhelderen wat hij over de mens wil zeggen. Wat is God, wat is de ziel, en hoe verhouden beide zich tot elkaar - het houdt hem onophoudelijk bezig. Maar op zijn zoektocht naar een antwoord op die vragen kan hij geen andere weg bewandelen dan die van een beschrijving die het individuele te boven gaat. Het gaat hem om iets van algemeen menselijke gelding. Hij is geïnteresseerd in metafysiek.

In die metafysiek is voor Eckhart de hele bestaande werkelijkheid een proces. Dus niet een vaststaande, door God eenmaal ontworpen constructie waarin alles een door hem bepaalde plaats heeft, maar een dynamiek. Geen dynamiek die hoe dan ook in termen van hedendaagse natuurwetenschap te vatten zou zijn, want van onze natuurwetenschap weet Eckhart natuurlijk niets. Maar wel een dynamiek die voor hem heel concreet is. Het gaat altijd over onze hele werkelijkheid; over deze aarde, de sterren, de zon en de maan, de 'engelen', de dieren en de planten en de mens. En over wat die mens in zijn alledaagse leven meemaakt. Hij wil ons helpen in die werkelijkheid inzicht te krijgen, in de hoop dat wij daardoor in die werkelijkheid een onderdak vinden, thuis raken. 'Het heil' ontvangen, 'zalig worden', heette dat ooit. Hij wil tot ons heil uitleggen hoe de werkelijkheid in elkaar zit. En dat tot in het oneindige, in allerlei toonaarden, maar altijd even enthousiast. Dat roept twee vragen op. Hangt ons heil af van weten? [p. 7-8]

[…]


 Detail van het Meister Eckhart Portal van de Erfurter Predigerkirche

De schepping komt uit God voort en keert naar God terug en blijft in eeuwigheid in God. De werkelijkheid is een proces, een eeuwig zich uitstorten van God en een eeuwig weer met de hele schepping terugkeren van God in zichzelf. God 'wordt en ontwordt'. Dat is het laatste, wat er over de werkelijkheid te zeggen valt. Het is het eeuwig kloppende hart van de hele werkelijkheid. Men kan ook zeggen: de hele werkelijkheid is niets anders dan een eeuwig goddelijk in- en uitademen van zichzelf.

Eckhart geeft ons in zijn preken en traktaten eigenlijk in de eerste plaats een leer over het zijn, een ontologie; een leer over de werkelijkheid, zoals die is in God. Die 'wetenschap', dat inzicht, is voor Eckhart een gelukkig makende levensvervulling. Daarin bestaat 'onze zaligheid', zegt hij in de termen van zijn tijd. Het gaat er dus om, de weg te ontdekken die voert naar dat inzicht. Hij wil ons uitleggen waar die weg loopt, en waartoe ze leidt. [p. 23]

Spreekt hij over God, dan spreekt hij dus over onze hele werkelijkheid zoals die naar zijn overtuiging is. Wij kunnen dat niet concreet genoeg opvatten. God en wij zijn hemelsbreed verschillend, maar zijn beiden even werkelijk. De werkelijkheid is een proces waarin God uit- en inademt. Eckhart spreekt niet in beelden. Voor hem is God de werkelijkheid van de werkelijkheid. ‘God is het voortbrengende, geboren wordende, ademende en geademd wordende levensproces zelf,' zegt een boeddhistische Eckhart-kenner, Shizuteru Ueda.

Spreken over God is altijd behelpen. Bij alles wat Eckhart over God wil zeggen staat voorop: God is een absoluut mysterie. En tot dat mysterie kunnen wij alleen maar naderen als wij alle wetenschap over God radicaal opgeven. Pas dan zouden wij iets van hem kunnen gaan ervaren. Dan pas komt de ruimte waarin hij is, vrij. Want die ruimte is zijn hele zijn zelf. Of, voor wie er niet van schrikt: hét zijn zelf. [p. 24]

“[E]r is maar één werkelijkheid, en die is ‘Gods zijn’, waarin alles bestaat.”[p. 55]

Eckhart noemt het soms ‘grond’. “In die grond is er maar één werkelijkheid: Gods wezen, en dat is het wezen van alles.” [p. 55].

“Er bestaat voor hem geen werkelijkheid achter de onze, geen zogenaamde ‘ware’ werkelijkheid die slechts voor ingewijden toegankelijk zou zijn.” [p. 61]

Tot slot nog één wat langere tekst die ik opneem in de vorm van een scan.

Godheid ander woord voor realiteit 
Ook Jan Oegema in zijn hoofdstuk "Er kriebelt een vliegje op de hand van de Meister" in het boek Jaap Goedegebuure en Oek de Jong (Red.), "Eckhart nu" [Augustus, Amsterdam 2010] schrijft: "Als alle leven worden is, als alle worden voorkomt uit het ene zijn, dan ligt in dat ene zijn álles besloten, ook het nare, verdrietige en gewelddadige. Zodra je dat durft erkennen verschuiven de panelen. Dan wordt godheid een ander woord voor realiteit [...]" (p. 75)