Spinoza's bewustzijnstheorie [2]

In het vorige blog liet ik zien waar Sangiacomo aangrijpt op de aanzet die Steven Nadler gaf. In zijn artikel gaat hij mee met de richting van Nadler, n.l. dat we de grond voor een goede aan Spinoza toe te schrijven bewustzijnstheorie, moeten zoeken in de complexiteit van het lichaam. Maar in zijn artikel gaat Sangiacomo betogen dat er op twee sporen moet worden gezeten daar bewustzijn namelijk alleen van adequate kennis kan afhangen of er het gevolg van kan zijn. Het ene spoor is dus dat van de lichamelijke complexiteit (vooral de werking van het brein), het tweede spoor is dat van het (asdequate) kennen.

De grote vraag is bij "embodied mind research' waar grijp je feiten en toestanden van de brains aan om naar die 'weerspiegeling' van het mentale te zoeken?

Sangiacomo zoekt het in de notiones communes die voor elk type lichamelijke complexiteit van een eigen aard zullen zijn. Dat lijkt mij een vruchtbare richting om verder te speuren. En er zal vast een stevige betrekking tussen bewustzijn en adequate=ware kennis bestaan.

Maar om nu Spinoza een bewustzijnstheorie toe te dichten waarbij hij bewustzijn helemaal zou gelijkstellen met adequate kennis, ziet voorbij aan diverse manieren waarop Spinoza bewustzijn gebruikt... Aldus luidde mijn aanvankelijke bezwaar tegen Sangiacomo's benadering om bewustzijn gelijk te stellen met ofwel geheel in het verlengde te zien van Spinoza's leer over adequate kennis. Ik ging ervan uit dat dat onvoldoende aansloot bij Spinoza's gebruik van de term bewustzijn.

Het probleem is dat Spinoza de term bewustzijn, conscientia en conscire, bewust zijn, meerdere keren gebruikt, maar nergens een definitie geeft van wat hij daaronder verstaat. Wel geeft hij een duidelijke indicatie over hoe bewustzijn in de mens ontstaat. In het bewijs van 3/30 schrijft hij: Welnu, aangezien een mens van zichzelf bewust wordt door hartstochten die hem tot handelen aanzetten (volgens stel 19 en 23 van dl 2)... etc.; hij geeft dus duidelijk aan waar we zijn bewustzijnstheorie kunnen vinden. Maar in 3/9 lezen we dat de geest zowel heldere en onderscheiden (=adequate) ideeën als verwarde ideeën heeft en in beide gevallen streeft naar voortzetting van zijn zijn en zich van dit streven bewust is.

En noemt Spinoza de eerste (niet adequate) kennissoort niet óók kennis? In de verbeelding zitten wel adequate kenniselementen, alleen weten we op dat niveau nog niet welke aspecten of sporen dat zijn.

Als je dichter bij Spinoza's eigen gebruik van bewustzijn blijft, kun je hem ook een theorie van vals bewustzijn laten ontwikkelen. In zijn bestrijding van de claim van een vrije wil gebruikt hij meermalen de frase dat we wel ons bewust zijn van onze wilsbesluiten en van wat we begeren [appetitus sunt conscii], maar onbewust zijn van, niet op de hoogte zijn van de oorzaken van die aandriften. En daaraan voorafgaande had hij al gesteld: "dat iedereen geneigd is te zoeken naar wat hem voordeel biedt, en zich daarvan bewust is" [et quod omnes appetitum habent suum utile quaerendi, cujus rei sunt conscii]. (b.v. in 1/Appendix). Dit komt terug in het derde deel waarin in stelling 9 begeerte een aandrift is met het bewustzijn ervan, hetgeen in de eerste van de lijst definities van de affecten wordt toegelicht. Sangiacomo gaat daarop in en geeft daar een draai aan in zijn interpretatie van Spinoza's bewustzijnstheorie. Maar hij gaat eraan voorbij dat Spinoza ons bewust ziet zijn van dingen die we juist niet adequaat kennen (alleen weten we dat niet).

De passage, "suarum actionum sint conscii et ignari causarum" is bijna een mantra; we komen hem tegen in het scholium bij 2/33 en in 3/2, waar hij luidt: "quia suarum actionum sunt conscii et causarum, a quibus determinantur, ignari." Cupiditas est appetitus cum ejusdem conscientia [3/9s]. En in de Praefatio van het vijfde deel noteert hij er zelfs bij: 'zoals ik al dikwijls heb gezegd', ut jam saepe dixi: Sunt namque suarum quidem actionum et appetituum conscii, sed ignari causarum, a quibus ad aliquid appetendum determinantur.

Dit dient uiteraard in een ware bewustzijnstheorie à la Spinoza verdisconteerd te worden; en zoals Sangiacomo daarmee omgaat, overtuigde mij - in eerste instantie - niet. Ik bleef hiermee worstelen en bleef maar zoeken hoe het toch kon dat Sangiacomo hieraan voorbij ging?

Tot ik zag dat hij er niet aan voorbij ging, maar er een heel vernuftige verklaring voor bood die paste in zijn lezing waarin bij Spinoza pas van bewustzijn sprake is in geval van werkelijk adequate ideeën en niet bij inadequate ideeën. [wordt vervolgd]

Hier intussen deze cartoon van The Philosopher's Brain [van hier]

 

Reacties

Er zal nog wel meer komen over Spinoza's bewustzijnstheorie, maar blog 2 in deze serie ontlokt mij alvast de volgende reactie.
Allerbeste heren Spinoza, Sangiacomo, Verdult en alle anderen die het gedachtegoed (altijd goede gedachten?) van Spinoza zijn toegedaan, wat zijn jullie knap!
Knap in het spel der voorstellingen - dat net als het schaakspel niet verder reikt dan het bord waarop het zich afspeelt. Een paardensprong voorbij de rand is een sprong in de afgrond, een koninklijke zet naar een DENKbeeldig 65e veld voert naar een diepte waarvan de waarheid niet is te peilen.
Is het werkelijk waar dat (het) bewustzijn (van de mens) een afgeleide zou zijn van het lichaam of de geest (brein)? Zou de vraag niet veeleer moeten luiden: is het bewustzijn in de mens (en in alle creatuur), of is het andersom, is de mens (en alle creatuur) in bewustzijn?
Alle, ook de meest verheven gedachten, ideeën, voorstellingen zijn niet veel meer dan opflakkeringen in iets groters, waar het denken niet bij kan en dat die opflakkeringen - voorbijgaande manifestaties - waarneemt. Dit waarnemende - voorbij alle aandoening, onvergankelijk als de ruimte waarin de wind suizelt - dat zichzelf NIET kan waarnemen, zoals onze ogen zichzelf niet kunnen zien, maar simpelweg IS, is bewustzijn of gewaarzijn.
Daar is Spinoza, lijkt het, niet aan toegekomen omdat ook hij - onbetwijfelbaar groot denker - niet over de hindernis van z'n eigen denken kon springen.
Het brengt een citaat in m'n herinnering uit Kodizill zu meinem geistigen Lehrwerk door Bô Yin Râ (1876-1944):

"Ik zou alleen heel graag af en toe in dit ijzige gebied in gezelschap willen verkeren van een van de filosofen – van de antieken tot de modernsten – uit wier gedachtespeculaties elke voorstelling van de eeuwige geest tot op de dag van vandaag wordt gevoed. Wat zouden deze alleszins achtenswaardige lieden, wier namen voor een ieder die het verstand verheerlijkt onaantastbaar zijn – hetgeen door de onfeilbaarheid van de gevolgtrekkingen van hun denken wordt bevestigd – ten overstaan van de WERKELIJKHEID sidderen en ineenkrimpen, juist OMDAT het niet met hun eerlijkheid zou stroken voortaan nog staande te houden, wat zij vóór zulk een belevenis altijd ten volle overtuigd voor het theoretisch meest betrouwbare inzicht hielden! Het zijn werkelijk heel verschillende dingen, of men genoegen neemt met een ‘eeuwige geest’ die slechts het product is van lichamelijke hersencellen en van een prikkeling die deze stimuleert, of de onvoorstelbaar overweldigende WERKELIJKE eeuwige geest in zijn almacht aan het werk ziet, zoals deze zich weer manifesteert in de door hem aangenomen gestalte, die zichzelf als het ware in ‘vrijloop’ onvermijdelijk te gronde zou richten wanneer zij zich niet hernieuwd, gevoed door een nu opnieuw van geestkracht vervulde fluïde substantie van de planeet aarde, met haar oorsprong zou kunnen verenigen.

De almacht van de werkelijkheid van de eeuwige geest laat zich in geen enkele door mensen van deze aarde opgestelde definitie vatten. De ‘geest’ die zich laat uitdenken en door gedachten bepalen, bestaat slechts in de hoofden die hem hebben uitgedacht en in die welke het uitgedachte proberen ná te denken. Ook al is al het aardse – inclusief de ‘vorst der duisternis’, van wie Jezus sprak – enkel een zeer ver van de geest af staande fysische projectie van reflexwerkingen van werkelijke stralingen van geestelijke kracht, toch zijn er in de stoffelijke wereld sporen te vinden die leiden naar de werkelijkheid van de eeuwige geest. Men vindt ze overal waar onzichtbare maar immense zuivere natuurkrachten, louter doordat ze in verschijning treden, al de wonderbaarlijkste processen en omzettingen binnen de concrete vormenwereld van de natuur teweegbrengen. Op overeenkomstige – zij het geenszins identieke – wijze als dit in-verschijning-treden moet men zich een voorstelling maken van de instroming van de werkelijke eeuwige, substantiële goddelijke geest, als men zich als aards mens uit een duizenden jaren oude dwaling van het denken uiteindelijk wil verheffen tot het tastend voorvoelen van het werkelijke, dat – omgezet in een vorm die begrijpelijk en herkenbaar voor hem is – in de mens van deze aarde beleefd kan worden!"
(Kober Verlag, 1969, blz. 47/48; eigen vertaling uit het Duits)

Beste Rob, je verrast me telkens weer, met je zo totaal andere interesse voor dimensies buiten de (mijn) werkelijkheid waar ik geen zintuig voor heb. Een mooi beeld, zo'n 65e veld, maar ik zie het als een verwijzing naar onwerkelijkheid, naar buiten het 'kader van de werkelijkheid', maar wat jij dan weer ziet als een 'onpeilbare diepte' van alles.
Ik heb het niet zo op overtuigingen die voorrang willen geven aan een "geestelijk Zijn” waartegenover onze wereld (slechts) een materieel “verschijnen” zou zijn o.i.d. En die zienswijze hoort bij Bô Yin Râ naar ik heb begrepen.
Ik houd mij het liefst afzijdig en zeer verre van al die geesten uit Oost en West, die beweren een nieuw licht omtrent God of die 'diepste werkelijkheid' ontvangen te hebben, dus van alle 'moderne' occultisten en mystici als daar zijn: graaf Keyserling, Stefan George, Bô Yin Râ, dr Rudolf Steiner, Krishnamurti, Skri Meher Baba, George Jeffreys, dr Frank Buchman, P. D. Ouspensky en Gurdjieff en nog zovelen meer.
Ik ga dus niet in op de lange inhoud van je reactie, waaruit ik nog slechts één passage wil corrigeren. Hier is nergens beweerd dat "(het) bewustzijn (van de mens) een afgeleide zou zijn van het lichaam of de geest (brein)." a) 'Geest', het mentale, wordt hier nooit gelijkgesteld met brein (hetgeen een fundamentele categoriefout is) en b) "een afgeleide van het lichaam" wordt 'geest' of het mentale ook niet genoemd - door mij niet, maar ook door Nadler en Sangiacomo niet (hoewel de laatste een enkele onzorgvuldige typering lijkt te geven, waarop ik nog kom) en zeker Spinoza niet: het geestelijke kan het lichamelijke en het lichamelijke het geestelijke niet beïnvloeden, noch kan het een uit het ander voortkomen of veroorzaakt worden.

Het artikel van Sangiacomo had ik al wat langer in huis (ook toen weer dank zij jouw blog, geweldig is dat). Aan mijn potloodstrepen kan ik zien tot hoever ik het indertijd heb gelezen. Dat is tot p. 86 (5½ pagina). Want daar gaat Sangiacomo gruwelijk in de fout. Hij schrijft:

'Indeed, Spinoza states that the mind's idea can follow IN GOD. However, arguing that a certain idea follows IN God means that this idea must be ADEQUATE’

Dit is een volstrekt verkeerde interpretatie van 'follow in God'. Spinoza maakt in 2/20 een onderscheid tussen de idee zoals ze volgt in God (in Deo sequitur) en de idee zoals ze gerelateerd is aan / zich verhoudt tot God (ad Deum refertur), ofwel, zoals ik het noem in een artikel dat nog ergens ‘hangt’, tussen een idee naar haar oorzaak en een idee naar haar natuur of wezen. De idee zoals ze 'volgt in God' is de idee zoals ze volgt in de eindeloze causale reeks van individuele dingen. Niet geloven?

'Deze idee of kennis van de menselijke geest, als zij zich in God bevindt, volgt niet uit God voor zover hij oneindig is, maar voor zover hij wordt aangedaan door een ander idee van een individueel ding' (2/20d).

Dus hoezo adequaat, want 'in God'? Bovendien heeft het ‘volgen in God’ betrekking op het formele zijn van een idee (Bartuschat). Dan is er sowieso al geen sprake van adequaat of niet-adequaat, want dan gaat het alleen om de idee in haar hoedanigheid als modus.
Daarmee valt de hele basis onder het betoog van Sangiacomo weg, vandaar dat ik daar indertijd gestopt ben met lezen.

Wordt waarschijnlijk weer een vinnig dispuut op deze website. Ik zie -zoals Stan in eerste instantie-dat je bewustzijn enkel in relatie kunt brengen met adequate ideeën, maar ik ben benieuwd.

Ad Henk: interessante maar voor mij nieuwe stelling die je opbouwt. Ik zie het -waarschijnlijk wat te simplifiërend- zo: alle ideeën zijn in God, maar in zoverre dit idee ook volledig in de menselijke Geest is (die uiteraard ook zelf in God is), is het een adequaat idee in de menselijke Geest. Als dit idee slechts gedeeltelijk ook in de menselijke Geest is, dan is het in de menselijke Geest een inadequaat idee.

Stan, je blog staat zelfs een uur verder dan het zomeruur....

@Mark, aan die klok kan ik niets wijzigen, die hoort bij de provider (en die zich weinig meer aan dit programma gelegen laat liggen). Wat je volgens jezelf "simplifiërend" schrijft, klopt m.i.

@Henk, precies op die plaats waar jij gestopt bent, had ik aanvankelijk ook het idee dat hij in de fout ging, maar ik heb doorgelezen en bleef het 'bestuderen', waarna ik meende te zien wat hij goed had gezien. Ik ben benieuwd of ik je kan overtuigen.
Zoals je weet heb ik in mijn serie over "de geest bij Spinoza" ook veel belang gehecht aan het onderscheid waarop jij wijst en het verbaasde me dat ik er in de artikelen van Nadler en Sangiacomo niets over las. Maar zij hebben die distinctie blijkbaar niet nodig.

@Stan
1) Dat hele verhaal van Sangiacomo over de rol van adequate ideeën en bewustzijn is toch gebaseerd op die uitgangsstelling dat ideeën die 'volgen in God' adequate ideeën zijn omdat ze 'in God' zijn? Ik mag hopen dat ik duidelijk heb gemaakt dat dat GROTE ONZIN is. Daarmee komt de rest van het verhaal toch in de lucht te hangen?
2) Zolang de Anglo-Amerikaanse Spinoza scholars niet (willen) onderkennen dat Spinoza daadwerkelijk binnen de menselijke geest een differentiatie aanbrengt, tussen de menselijke geest naar zijn oorzaak en naar zijn wezen, tussen het formele en het objectieve zijn van de menselijke geest (zoals Bartuschat doet), zolang zal er uit hun koker geen bevredigende lezing komen van Spinoza's theorie van de menselijke geest en het bewustzijn.
@Mark. En hoe zit het dan met je zintuiglijke ervaringen? Daarvan ben je je toch bewust en zijn dat ook adequate ideeën?

@Henk, ik zie dat ik in mijn eerste reactie hierboven een fout heb getikt: ik bedoelde dat ik het NIET eens ben met de stellinvg dat bewustzijn alleen op adequate ideeën zou slaan (tenzij Stan me kan overtuigen, ik ben benieuwd). Tot nu toe ben ik het dus met je eens Henk.

Mijn opmerking over het Anglo-Amerikaanse scholarship lijkt misschien een beetje boud. Maar ik geef een voorbeeld.

In 2/19d zegt Spinoza keihard en expliciet dat de menselijke geest GEEN bewuste kennis heeft van de processen die zich afspelen in de pancreas. Nergens in de Anglo-Amerikaanse literatuur is daarvoor een verklaring te vinden. Wat zegt men? Niets, men negeert het. Waarom? Omdat een verklaring alleen mogelijk is als men recht doet aan de differentiatie die Spinoza aanbrengt binnen de menselijke geest (het formele vs. het objectieve zijn, de menselijke geest naar zijn oorzaak vs. de menselijke geest naar zijn wezen/natuur)

Ik had tussen de haakjes als derde nog kunnen toevoegen: de geest zoals hij volgt in God vs. de geest zoals gerelateerd aan God (ad Deum refertur).

Henk, het wordt inderdaad hoog tijd dat je artikel hierover eindelijk eens door een goed, in Anglo-Amerikaanse kringen gelezen, tijdschrift geaccepteerd wordt.
Overigens heeft Spinoza het, zoals je weet in 2/19d NIET over de pancreas (die is er door Della Rocca bij verzonnen). Ik zeg dit daar je er "expliciet" bij gebruikte, maar het orgaan zit er impliciet in.