Spinoza's immanentiebegrip en eigen invulling van WYSIWYG
In het verlengde van eerdere discussies*) die op dit weblog werden gevoerd, ga ik hier in op een vraag die ik een tijdje terug via de e-mail ontving: “Gaat God helemaal op in het universum, m.a.w. bestaat er alleen een gemodificeerde God?”
Eerder had ik zelf nog niet de uitdrukking "gemodificeerde God" gebruikt, maar wel "God gezien als gevolg" (quatenus natura naturata), in een blog waarin ik – weer eens - benadrukte hoe je bij Spinoza steeds een soort wat ik zou willen noemen ‘perspectivisme’ tegenkomt – iets wat ik als het wezen van het Spinozisme beschouw. Bij hem kun je dingen nooit eenduidig of simpel benaderen; altijd kun je dingen van twee (of meer) kanten bezien.
Het antwoord op de vraag is dus: Ja en Nee: God gaat op in het universum, maar niet helemaal. Er bestaat alleen de gemodificeerde God, maar... Want zo eenduidig kun je niet over Spinoza's systeem praten. Dan zou je kunnen volstaan met gewoon over het universum te spreken. IN de gemodifeerde God is voortdurend de modificerende God actief. Gods essentie, zijn macht, gaat nooit op in de 'bereikte' resultaten, maar blijft essentia actuosa die een absolute potentia is. Het is een manier om op een krachtiger wijze over het universum of over de natuur te kunnen spreken en om te blijven beseffen welke fundamentele kracht daarin wordt uitgedrukt.
Net zoals de "oneindigheid aan attributen" een manier van benadrukken is dat God/de substantie wellicht niet helemaal opgaat in het universum zoals wij dat kennen via de twee enige attributen waarmee wij hem/de werkelijkheid kunnen kennen.
Ik ga dit nog eens opnieuw van voorafaan benaderen.Alles is voor Spinoza uiteindelijk één vorm van zijn. Dat wil zeggen: al wat is, inzoverre het IS, heeft een gemeenschappelijke grond. Dat wil anders uitgedrukt zeggen: er is iets gemeenschappelijks IN alles. Dat wat ‘verantwoordelijk’ is voor het zijn staat er niet buiten (is niet transcendent) en dat wat is, is niet een of andere emanente vorm die vanuit iets anders geëmaneerd is. Er is dus iets funderends in alles dat maakt dat alles in zeker opzicht iets identieks heeft en zo te zien als één is. Dat funderende, die grond, is de substantie. Voor Spinoza betekent iets zijn, een zijnde zijn: bestaan ‘in’ of ‘door’ iets anders; te weten de ene substantie. Anders gezegd: een modificatie zijn is een wijziging zijn van wat de substantie in wezen (in essentie) is. Niets kan zijn of begrepen worden buiten of los van die substantie. Het ene zijn, de ene werkelijkheid, is/zit immanent in z’n verschillende uitingen of manifestaties.
Hoe kan Spinoza dit Ene, deze eenheid van zijn, claimen? Hier komen we weer bij een fundamentele manier waarop Spinoza in zijn denken te werk gaat en waarop ik al vaak heb gewezen: namelijk iets vanuit verschillend gezichtspunt bekijken. Bijvoorbeeld: vanuit het singuliere dagelijkse/tijdelijke zijn van dingen of vanuit het standpunt van de eeuwigheid/ontijdelijkheid.
In dit geval laat hij zien dat de ene substantie ofwel bezien kan worden vanuit zijn essentie, vanuit wat het in zichzelf is ofwel vanuit het gezichtspunt van zijn bestaan (existentie); dus ofwel vanuit wat het in wezen in zichzelf is, ofwel vanuit wat het actueel, in de actualiteit, is. Deze twee gezichtspunten leveren niet twee volledig van elkaar gescheiden dingen op, maar zaken die slechts formeel gescheiden zijn.
‘Formeel gescheiden’ wil niet zeggen dat de onderscheiden dingen alleen maar in ons verstand zo bestaan, nee, want er zijn reële aanleidingen in de onderscheiden zaak die tot de onderscheiding aanleiding geven, maar die geven geen aanleiding tot het volledig reëel van elkaar gescheiden zijn. De essentie (‘de wezenheid’) en existentie (‘het bestaan’) zijn geen van elkaar verschillende dingen.
De essentie van de substantie is diens absolute, oneindige kracht (vermogen, potentia, energie) om te bestaan en om effecten voort te brengen. Op meerder plaatsen in de Ethica benadrukt Spinoza de vereenzelviging van de essentie en de macht van de substantie. In EIp34 nadat hij eerder bewezen heeft dat die ene substantie vereenzelvigd kan worden met wat in de filosofie vanouds God genoemd wordt, stelt hij: “God’s macht is zijn wezen.” (Dei potentia est ipsa ipsius essentia). Ook stelt hij: “Het vermogen van bestaan is een macht en hoe groter het wezen van een ding, des te groter is zijn bestaansmacht.”
God ‘is’ wat hij ‘doet’
Het daadwerkelijke, actuele bestaan van de substantie gebeurt in de talrijke concrete bestaanswijzen, de modi: de dingen die volgen uit de essentie (macht) van de substantie om op bepaalde wijzen te bestaan in dingen die almaar weer gevolgen hebben (niets kan zonder gevolg bestaan). Het wezen van de ene substantie geeft aanleiding tot een oneindigheid aan bestaanswijzen op een oneindig aantal manieren. De substantie bestaat niet als ‘iets’ dat als macht effecten (buiten zich) genereert, maar juist als die effecten. De substantie is en blijft in die effecten. Al wat bestaat drukt, in de mate van zijn vermogen, iets van de essentie van de substantie uit. Zodat je kunt zeggen: God (de substantie) ‘is’ wat hij ‘doet’. Anders gezegd: God is tegelijk de expressief zich uitdrukkende en handelende instantie én tegelijk datgene wat uitgedrukt is.
Die twee kanten van dezelfde zaak drukt Spinoza in dit geval uit in de woorden: natura naturans (voortbrengende natuur) en natura naturata (voortgebrachte natuur). Je kunt in de geest van Spinoza ook zeggen (hijzelf drukt zich zo niet uit): De modificerende God is tegelijk de gemodificeerde God. Je kunt wel en niet zeggen (je moet dus oppassen met zeggen) dat alleen de gemodificeerde God (de actuele werkelijkheid) bestaat, want die werkelijkheid (die gemodificeerde God) bestaat alleen maar ín en door de modificerende God. Die God of substantie is en blijft een onbeperkte productieve kracht die - alleen maar - in abstracte zin los beschouwd kan worden van de actuele concrete manifestaties, die op hun beurt ook niet los van die fundamentele bestaans- of achtergrond gezien en begrepen kunnen worden.
Dus de natura naturans drukt zichzelf uit in en bestaat alleen maar in de natura naturata. “God is de in zich blijvende en niet overgaande oorzaak van alle dingen.” (Deus est omnium rerum causa immanensl non verò transiens). (EIp18). Vandaar ook : “Het bestaan en het wezen van God zijn één en hetzelfde.” (Dei existentia, ejusque essentia unum et idem sunt). (EIp20). De mogelijkheid die we met ons verstand hebben om alles (ook de substantie) vanuit twee perspectieven te bezien, verdeelt dat alles, die substantie, niet in twee verschillende domeinen. De essentia en existentia, de natura naturans en de natura naturata zijn geen verschillende dingen. De eerste drukt zich, inblijvend, immanent uit in de tweede, en die bestaat immanent in de eerste. Het zijn twee kanten van één zaak.
En juist door het wezen van het ‘zijn’ als kracht of macht te zien, is in te zien dat het Ene zich uitdrukt in (en dus tegelijk ook is): het vele. Met ons verstand, in een filosofische analyse, kunnen we de werkelijkheid vanuit verschillende gezichtspunten bekijken, zien wat er oorzakelijk aan ten grondslag ligt, en wat er als gevolgen uit volgt, maar in werkelijkheid zijn die aspecten niet gescheiden. Vanuit het vermogensbegrip (potentia) kan Spinoza, en kunnen wij met hem, het wezen en het bestaan van de werkelijkheid formeel van elkaar scheiden zonder ze als daadwerkelijk gescheiden te weten. Zo begrijpen we met Spinoza dat het fundament (de natura naturans) identiek is met zijn manifestaties (natura naturata) – de modificerende God identiek is met de gemodificeerde God. De laatste is waarin de eerste zich uitdrukt. Alleen zo mogen wij onszelf en de dingen als “een stukje” van God zien, waarbij we meteen beseffen dat God niet verdeeld kan worden. Dat ‘stukje’ zijn we als wijziging van het totale, als modus, als uitingsvorm of expressie van het geheel.
Dat ‘zich uitdrukken’ of zich manifesteren van de ene substantie gebeurt op twee totaal verschillende manieren: a) in kern- of wezenseigenschappen (attributen) en b) in concrete modi. De substantie, die in wezen potentie is, drukt zich enerzijds uit (en laat zich met ons verstand inzien) in een oneindig aantal attributen, waarvan wij er twee kennen: uitgebreidheid en denken; en concretiseert zich in de oneindige modificaties, die tegelijk dus modificaties van die attributen zijn.
In dezelfde geest bepaalt Spinoza de essentie van de dingen ook als een vorm van potentie, welke hij de naam geeft: conatus – het vermogen en de drang om het bestaan voort te zetten. Dit terzijde.
Spinoza’s WYSIWYG
Voor Spinoza is What You See Is What You Get (Je krijgt wat je ziet) nooit iets ‘plats’. Je moet door de dingen heen kunnen kijken. Het klopt wel dat je God krijgt in de dingen die je ziet, maar dan moet je wel goed leren kijken.
Door met zijn perspectivisme de twee kanten én tegelijk de verbondenheid van dezelfde zaak te laten zien, kan Spinoza in EIIp45 – na enige tussenstappen - stellen: “Elk idee van een lichaam of van een actueel bestaand individueel ding omvat noodzakelijk het eeuwige en oneindige wezen van God.” En in EIIp47: De menselijk geest heeft adequate kennis van het eeuwige en oneindige wezen van God.”
Tot hier is het wel genoeg voor vandaag.
*) Eerdere discussies o.a. op de blogs
Nogmaals over natura naturans en natura naturata
Spinoza's Deus quatenus. Ofwel Spinoza's perspectivisme
Een helder diagram van Spinoza’s metafysica
Reacties
Dag Stan,
Ik heb je zeer uitvoerige blog nog niet echt bestudeerd, ik wilde dan ook pas op een later tijdstip reageren. Maar nu zit ik te lezen in het proeschrift van Hubbeling dat ik van jou te leen heb en het volgende lijkt me een relevnt citaat.
"He writes e.g. to Simon de Vries that experience does not teach us the attributes of God. Experience is not suitable for those things that we may know by their proper definition. But it is necessary for our knowledge of the existence of the (finite) modi (modes). Spinoza does not deny the great value of experience for the finding of facts. BUT IT DOES NOT GIVE US TRUE KNOWLEDGE WITH RESPECT TO GOD AND THE ETERNAL ESSENCES." (ik weet niet hoe ik hier moet cursiveren). De 'gemodificeerde' God is op het niveau van de modi en daar leren we God niet kennen. Later meer.
henk keizer 30-03-2010 @ 19:31
Stan, jij kunt heel goed in Maastricht een voortreffelijke 'Spinoza-cursus' aanbieden. In feite doe je het al op dit blog! En Henk: ervaring is perse inadequate en daarom onware kennis. Wel putten wij uit onze miljoenen ervaringen als GGD hun gemeenschappelijke kern, d.w.z. ons godsbegrip.
Wim Klever 31-03-2010 @ 12:17
Op het niveau van de dagelijkse ervaring speelt de verbeelding, de eerste kensoort, ons parten. We moeten het materiaal dus verwerken met de ratio en de ervaring nog eens aan een verder wetenschappelijk onderzoek onderwerpen. En soms helpt de intuïtie om de sprong van de ervaring van feiten, van het tijdelijke naar het eeuwige en goddelijke te maken - door in te zien.
Het was met het oog hierop dat ik in het blog schreef (onder WYSIWYG): "Het klopt wel dat je God krijgt in de dingen die je ziet, maar dan moet je wel goed leren kijken." Zomaar rechtstreeks en één-op-één zal het niet lukken.
Als je, zoals jij Henk, in je laatste zin doet kunt spreken van 'gemodificeerde God' ben je al voorbij de ervaring. Op het eerste gezicht zie je immers geen geen 'gemodificeerde God', maar een dier, een plant, een berg. Met gebruik van die termen zit je verstand de dingen al mede af te tasten...
Verder verwijs ik naar het blog over Thorbecke die in de jaren rond 1822 in Duitsland met dezelfde kwestie worstelde.
Stan Verdult 31-03-2010 @ 16:10
Stan, een mooi verhaal waar ik het voor het grootste deel mee eens ben. Op één punt (en een puntje) denk ik er anders over, maar misschien zijn het twee legitieme perspectieven.
1) (het puntje) Je zegt dat de substantie zich uitdrukt in de attributen. Maar ik denk: niet de substantie drukt zich uit in de attributen, maar het WEZEN van de substantie (de potentia). De attributen ZIJN de substantie, zij vormen de NATUUR van de substantie (E1p5). De verhouding van attributen en modi tot de substantie zijn niet te vergelijken.
2) Modi zijn uitdrukkingswijzen (affectiones) van de substantie. Je mag waarschijnlijk zeggen: de substantie manifesteert zich in de modi. Ook: een modus drukt op een 'welbepaalde' (certo et determinato) wijze het wezen van de substantie uit. Mag je nu zeggen dat modi (natura naturata) de substantie ZIJN vanuit een bepaald perspectief gezien? Ik denk dat geldt: de oerenergie in denken en uitgebreidheid (natura naturans, substantie, attributen) is werkzaam IN de modi, manifesteert zich in de modi, is IN de modi, Spinoza zegt ook dat de modi IN de substantie zijn, de substantie als de dragende grond van alles. Maar ik denk dat je niet kunt zeggen dat de modi de substantie ZIJN gezien vanuit een bepaald perspectief. Spinoza geeft maar één perspectief: de substantie (God) is de attributen (E1def6), niet meer en niet minder. Ik denk dat dit geen afbreuk doet aan de eenheid van schepper en geschapene die jij zo treffend beschrijft.
Tot slot, wat ik al eerder zei: onze zintuigen of imaginatio kennen 'de gemodificeerde God', het intellect kent God zoals hij is in zichzelf.
henk keizer 04-04-2010 @ 07:50
Henk,
[1] ik ben het eens met je laatste zin van je eerste punt: "De verhoudingen van attributen en modi tot de substantie zijn niet te vergelijken." Daarom schreef ik ook "Dat 'zich uitdrukken' of zich manifesteren van de ene substantie gebeurt op TWEE TOTAAL VERSCHILLENDE MANIEREN." Daar ben ik niet nader op ingegaan. Daar m’n stuk al zo lang was, verwees ik alleen maar naar die andere uitdrukkingswijze.
Belangrijker lijkt mij dit: jij lijkt een soort onderscheid te zien tussen het WEZEN van de substantie (of van iets anders) en de aard of de NATUUR ervan. Als je vraagt naar wat iets IS, vraag je naar het wezen ervan of anders gezegd naar de wezenseigenschap(pen) ervan. Nu volgens Spinoza God of de substantie een oneindigheid aan wezenseigenschappen kent, moet je dus al die attributen samen nemen om te beseffen wat die substantie IS. Stelling EIp34 ("Gods macht is zijn wezen") is als het ware een verkorte vorm voor het zeggen van hetzelfde. Je mag er niet de suggestie uit halen alsof WEZEN naar iets anders verwijst dan AARD of NATUUR. In het scholium bij EIp16 identificeert Spinoza de goddelijke natuur, de daaruit af te leiden wezenseigenschappen en wat het in werkelijkheid is ("hoc est, ipsa rei essentia"). Hier wijkt Spinoza niet af van zoals het al in de common sense begrepen wordt: het WEZEN van iets is de AARD of NATUUR ervan.
[2] Wat het tweede punt betreft: ik ben het eens met wat je schrijft: de substantie is "werkzaam IN de modi, manifesteert zich in de modi, is IN de modi […] Spinoza zegt ook dat de modi IN de substantie zijn, de substantie als de dragende grond van alles."
Ik maak in mijn blog een onderscheid tussen ZIJN en BESTAAN, ESSENTIE en EXISTENTIE langs dezelfde lijnen als NATURA NATURANS en NATURA NATURATA.
Mijn stelling is dus dat God of de substantie niet anders BESTAAT dan in alle modi. Een ander bestaan dan zo is er niet. Ik zeg dus niet dat de modi God of de substantie ZIJN (geen pantheïsme).
Ik ben het geheel eens met wat je zegt: "Maar ik denk dat je niet kunt zeggen dat de modi de substantie ZIJN gezien vanuit een bepaald perspectief."
'Deus quatenus natura naturata' (of de gemodificeerde God), verwijst in mijn benadering niet naar het ZIJN of het WEZEN van God, maar naar het BESTAAN van God. God bestaat niet buiten of los van de modi, maar gaat niet in zijn ZIJN of WEZEN of NATUUR op in de natura naturata.
Dit is nog eens aanleiding om te beseffen en te benadrukken dat hetzelfde woord ZIJN in beide gevallen verwijst naar een totaal verschillende manier van ZIJN: de substantie IS causa sui, de modi zijn IN iets anders, namelijk in de substantie. De modi, ook alle tezamen genomen, ZIJN dus niet de substantie, maar zijn IN de substantie.
Stan Verdult 04-04-2010 @ 12:47
Dag Stan, in dit blog gebruik je het acroniem WYSIWYG (de term "What You See Is What You Get") om aan te geven dat dat bij Spinoza juist niet het geval is.
Wellicht toepasbaarder is dan het gebruik van het acroniem WYNIWYG, "What You Need Is What You Get." Daarbij kan dan worden aangetekend dat je in Spinoza dat kunt lezen wat je wíl zien. Een benadrukt Caute is daar dan op z'n plaats.
Leon 04-04-2010 @ 13:52
Stan,
ad 1: je gaat niet in op mijn opmerking dat je niet kunt of mag zeggen dat de substantie zich uitdrukt in de attributen, op welke manier dat ook mag zijn. Dat kun je alleen zeggen van het wezen van de substantie. Substantie IS attributen.
Er is dan ook een onderscheid tussen "substantie" en "wezen van de substantie". Het wezen van de substantie is de potentia, de substantie is het geheel van attributen. Spinoza noemt attributen 'de natuur' van de substantie (E1p5) Hierin is natuur ruimer dan wezen, de natuur (aard) omvat het wezen (E1p19d) (later gebruikt hij natuur ook wel in de betekenis van wezen). Maar noem het zoals je wilt, het wezen van de substantie (potentia) is niet hetzelfde als substantie (de attributen). De attributen omvatten de potentia. De aard of natuur van de substantie is in mijn opvatting: potentia + de aard van uitgebreidheid + de aard van denken + .. Maar je kunt natuurlijk ook afspreken dat je met natuur hetzelfde bedoelt als wezen. Dan moet je hier een ander woord gebruiken, bijv. attributen.
ad 2 Dat lijkt me heel gewaagd wat je doet, essentie identificeren met natura naturans en existentie met natura naturata. Onttrek je het bestaan aan de natura naturans? Qua verschijningsvormen (imaginatio) is het misschien zoals jij schetst, maar het intellect kent God (substantie, natura naturans) zoals die is in zichzelf, in zijn wezen en in zijn bestaan, want die vallen samen.
Uiteindelijk is het de oude discussie: Is God (substantie) de natura naturans (zoals Spinoza dat nadrukkelijk definieert in E1p29s) of naturans en naturata samen. Ik opteer voor het eerste, jij voor het tweede, gezien het volgende citaat uit je blog:
"Anders gezegd: God is tegelijk de expressief zich uitdrukkende en handelende instantie én tegelijk datgene wat uitgedrukt is." Wil je daarmee zeggen dat de modi (natura naturata, 'wat uitgedrukt is') 'tot God behoren' ? Want dat staat er.
henk keizer 04-04-2010 @ 18:41
Dag Henk, je nadrukkelijk verwijzen naar E1p29s deed mij die er in de vertaling van Dionijs Burger nog eens bijnemen. Daar staat het in de Aanmerking als volgt:
"Voordat ik verder ga, wil ik verklaren of liever herinneren, wat wij onder voortbrengende en wat onder voortgebragte natuur verstaan moeten. Want uit het vorige oordeel ik, dit reeds bekend is, dat wij onder voortbrengende natuur datgene verstaan moeten, wat in zichzelf is en door zichzelf gedacht wordt of zoodanige eigenschappen van het zelfstandige wezen, welke de eeuwige en oneindige wezenheid uitdrukken, dat is (volgens bijstelling 1. stell. 14 en bijstell. 2 stell. 17) God, voor zoover hij als vrije oorzaak beschouwd wordt.
Onder voortgebragte daarentegen versta ik dat alles, wat uit de noodzakelijkheid der natuur Gods of van elke der eigenschappen Gods volgt, dat is, al de wijzigingen der eigenschappen Gods, voor zoo ver zij beschouwd worden als dingen, die in God zijn en die zonder God niet kunnen zijn noch gedacht worden." *)
De toevoeging 'voor zoover hij als vrije oorzaak beschouwd wordt' geeft m.i. duidelijk aan dat Spinoza met God de naturans en naturata bedoelt, zoals dan ook Stan dat weergeeft.
*) http://www.despinoza.nl/ethica/046.shtml
Leon 04-04-2010 @ 18:53
Dag Leon,
Dezelfde discussie heb ik al met Stan gehad. God, voor zover hij als vrije oorzaak wordt beschouwd. Dit zegt: er is ook nog God voor zover hij op een andere manier kan worden beschouwd. Bijvoorbeeld: God, voor zover hij als casa sui wordt beschouwd, of: God voor zover hij als immanente oorzaak wordt beschouwd, enz. Dat dit er zo staat betekent niet dat DUS de natura naturata God is, voor zover hij als ... wordt beschouwd. En dat bedoelt Spinoza denk ik ook niet. Er staat immers wèl: de natura naturans is God, voor zover hij als ... wordt beschouwd, maar er staat NIET: de natura naturata is God, voor zover hij als ... wordt beschouwd. Kortom, het eerste impliceert niet het tweede.
henk keizer 04-04-2010 @ 22:04
Beste Henk,
Ik ga alleen in op wat aan het slot van je antwoord aan mij zegt, want de rest is herhaling. Je citeert mijn zin "Anders gezegd: God is tegelijk de expressief zich uitdrukkende en handelende instantie én tegelijk datgene wat uitgedrukt is," en vervolgt met: "Wil je daarmee zeggen dat de modi (natura naturata, 'wat uitgedrukt is') 'tot God behoren' ? Want dat staat er." Ja, dat staat er en zo bedoel ik het. Jij kunt kennelijk aannemen dat God bestaat zonder modi. Ik niet en zoals ik hem lees, Spinoza volgens mij ook niet. Zonder modificaties die noodzakelijk uit hem voortvloeien bestaat God niet.
Ik kan je soms niet goed volgen. Bijvoorbeeld waar jij onderscheidt zegt te zien tussen 'wezen' en 'natuur' of 'aard' van iets. Het gaat echter steeds om hetzelfde en wordt door elkaar gebruikt.
De ene keer zeg je dat de attributen de substantie zijn en het wezen (=potentia) van de substantie uitdrukken. Maar ook zeg je: "De aard of natuur van de substantie is in mijn opvatting: potentia + de aard van uitgebreidheid + de aard van denken + ...". Dan voegen de attributen in jouw ogen iets toe aan de potentia? Is dat de manier waarop je onderscheid meent te kunnen maken tussen 'wezen' en 'natuur' of 'aard' van iets. Ik volg het niet - het begint in mijn ogen te lijken op goochelen met woorden.
Stan Verdult 05-04-2010 @ 11:50
Beste Stan, daar moeten we dan maar niet te lang mee doorgaan.
Jij zegt dat omdat alles noodzakelijk uit God volgt, we God daar niet los van kunnen denken (argument Bertus de Keizer in een eerdere maildiscussie) en dat daarom alles tot God behoort = deel uitmaakt van God. Daar verschillen we dan van mening over. Wat noodzakelijk "in" God is behoort daarom nog niet tot God. Het gaat er om wat we (Spinoza) God noemen. Discussie wat mij betreft gesloten.
Het volgende dient niet om de discussie aan te zwengelen maar slechts om mijn standpunt te verduidelijken.
POTENTIA: kracht/energie beheerst door universele wetten. Wezen van de substantie. Zonder notie van denken of uitgebreidheid.
ATTRIBUUT DENKEN: De potentia manifesteert zich in, drukt zich uit in, is werkzaam in, het attribuut van het denken. Het attribuut van het denken is: aard van het denken + potentia.
ATTRIBUUT UITGEBREIDHEID: De potentia manifesteert zich in, drukt zich uit in, is werkzaam in, het attribuut van uitgebreidheid. Het attribuut van uitgebreidheid is: aard van uitgebreidheid + potentia.
WEZEN SUBSTANTIE: potentia
AARD/NATUUR SUBSTANTIE: attribuut van het denken + attribuut van uitgebreidheid = potentia + aard denken + aard uitgebreidheid.
In dit verhaal is "wezen" dus niet hetzelfde als "aard/natuur". Gebaseerd op "attributus sive natura" (E1p5), waarbij voor Spinoza niet geldt "attributus sive essentia", maar "essentia = potentia".
henk keizer 05-04-2010 @ 18:01
Henk,
Ook ik open de discussie niet en zal over wat je zegt nadenken.
Ik begin intussen te vermoeden dat het +-teken, zoals jij het gebruikt, niet om een optelling (van gelijkwaardigheden) gaat, zoals ik het eerder las, maar om een toevoeging van aspecten (zoals appel + rood niet twee dingen wordt maar 1 rode appel). Ik las jouw "potentia + de aard van uitgebreidheid" aanvankelijk als optelling (van ongelijkwaardigheden). Maar attributen voegen niet iets potentia-achtigs toe aan potentia, maar laten een aspect (een stukje) van potentia zien.
Oké. Het is niet de manier van schrijven die ik gewend was; maar ik probeer je te begrijpen.
En met dit alles in het achterhoofd zal ik nog eens Ethica I doornemen. Met name om te proeven of Spinoza het verschil tussen wezen en natuur/aard, zoals jij het weergeeft, laat zien.
Stan Verdult 05-04-2010 @ 19:18