Theoloog las Spinoza en vele Spinoza-geleerden

Rinse Reeling Brouwer: De God van Spinoza. Een theologische studie, Kok Kampen, 1998.

Zojuist heb ik dit interessante boek dichtgeklapt en geef er hier direct mijn indrukken over weer. Theoloog en universitair hoofddocent dogmageschiedenis en symboliek aan de Protestantse Theologische Universiteit Kampen, Rinse Reeling Brouwer, bezorgde mij met dit boek een spannend leesavontuur. Reeling Brouwer houdt zich in dit boek intensief met Spinoza bezig en vertelt (op blz 80) dat hij lange tijd predikant van de gemeente was waarvan de kerkeraad destijds de veroordeling van Koerbagh had geëist, en zegt dan: “Ik spreek uit, dat het nooit had mogen gebeuren en dat ik me er voor schaam.”  

Maar laat ik eerst vertellen waarom ik aan dit boek begon. Want vanzelfsprekend was dat niet. Er moeten uiteraard redenen zijn waarom je een boek wilt lezen. Eerste was uiteraard: het belooft over Spinoza te gaan. En wat Spinoza betreft ben ik zo ongeveer een omnivoor. Maar toch geldt dat je niet alles kunt eten, zoveel is er verschenen aan secundaire en zelfs tertiaire literatuur: boeken over boeken over boeken over Spinoza (ad infinitum…). Waar sommige  vreemde talen een hinderpaal kunnen zijn, krijgen boeken die in het Nederlands verschenen zijn een zekere voorrang. Maar dan nog – er moeten altijd bijkomende redenen zijn.

De recensie uit Trouw van 2 maart 1999 die bij despinoza.nl te vinden is, nodigde mij nog niet direct uit tot lezing. Maar deze zomer had de Ver. Het Spinozahuis de auteur uitgenodigd om op de zomercursus het lezen der brieven uit de Spinozacorrespondentie met theologische thema’s te begeleiden. Daar ontpopte zich voor mij een gedegen en enthousiaste kenner van Spinoza en de Spinozaliteratuur. Hier een Kampense theoloog die Spinoza serieus leek te nemen, hem eerst goed bestudeerde, alvorens kritiek op hem te hebben en dat zonder hem te verketteren. Enfin, nu wist ik: dat boek van hem uit 1998 wil ik lezen. En de afgelopen dagen heb ik dat gedaan. Zeer geboeid. Jan Greven mocht dan in zijn bespreking vinden dat ’t boek “hier en daar wat toegankelijker, en vooral minder in jargon [had] kunnen zijn.” Ik vond het een bijzonder prettig leesbaar boek, geschreven door iemand die zijn stof beheerst en weet hoe hij die, met af en toe verrassende ingangen, wil brengen. Ik kreeg pas moeite met het in mijn ogen wat zweverig exegetisch-theologisch wordende taalgebruik in het laatste hoofdstuk, waarheen hij inderdaad zijn theologisch oordeel had opgeschort.

Maar ja, ik ben langzamerhand ook al wat ingevoerd geraakt. Of iedereen het allemaal kan volgen, kan ik daardoor slecht beoordelen, maar ik vrees van niet. Reeling Brouwer schrijft wel dat hij het boek zo heeft willen schrijven dat ook zijn gemeenteleden het kunnen lezen (opdat het hun ‘toerusting ten goede mag komen’), dat ook niet-ingewijden in het denken van Spinoza en in de geschiedenis van de interpretatie daarvan tegelijk een eerste indruk in deze stof verkrijgen. (Woord vooraf). Ik vraag me af of het als een inleiding kon werken.

Het boek is fraai opgebouwd; het begint met een breed overzicht, met het accent op De God van Spinoza en dat dan weer aangepakt vanuit de termen waarmee de traditionele metafysica over God sprak. Hij laat zien welke van die termen Spinoza kon gebruiken en hoe hij er z’n eigen begrippen mee muntte. Daarna volgt een hoofdstuk, Verantwoording geheten, waarin hij over zijn vroegere marxisme spreekt en merkte hoe vele marxisten aan Spinoza-studie deden. Daarin een uitvoerige studie van en positiebepaling t.o.v. Althuser over Spinoza en vervolgens de Spinoza-refutatie van een drietal theologen. Daar onderscheidt hij twee interpretatielijnen, een neoplatoonse/mystieke lijn en een politieke/produktieve (marxistische) lijn, die tot de twee middelste hoofdstukken leiden: de Ethica in eerste en de Ethica in tweede lezing. Beide tot vragen leidend die dan hun beantwoording vinden in hoofdstuk Beantwoording. In het laatste hoofdstuk, De God van Abraham, confronteert hij de beide Godsopvattingen, de Spinozistische en de gelovige/theologische en is de keuze duidelijk: dan verliest voor hem uiteindelijk uiteraard Spinoza. In dat hoofdstuk gaat hij de God van Spinoza niet vanuit de theologie ‘weerleggen’ belooft hij: “dat kunnen wij niet; en “het is niet aan ons gehoorzame knechten om inzake onze Meester te oordelen” – die Meester is daar uiteraard niet Spinoza. Maar van weerleggen komt het toch.

Maar voor het zover is heeft hij twee grote zeer informatieve rondgangen gemaakt langs twee hoofdlijnen van Spinoza-lezen: de neoplatoonse/mystieke leeswijze en de politieke/productieve (marxistische) leeswijze, die de geïnteresseerde lezer zeer veel gedegen en uitvoerige inkijkjes biedt in manieren van interpreteren van Spinoza’s aanpak en bedoelingen. Doordat de eerste leeswijze al wat ouder en de laatste van recenter datum is (sinds de 60-iger jaren) worden het zelfs twee Spinoza’s: de verdwijnende en de komende Spinoza.

Die eerste Spinoza-lezing, die veel aandacht heeft voor deel V van de Ethica en de derde kenwijze van de intuïtie, roept bij de schrijver de vraag op: waar komt die ‘gegeven Gods-idee’ vandaan? “Berust alles wat verderop in de Ethica zo rationeel ontleed wordt, niet toch op een in zekere zin ‘geopenbaarde’ god-geleerde vooronderstelling?”(p. 146) Bij zulke onschuldige tussenvraagjes wordt de ongelovige lezer alert. En ja, helemaal op het eind wordt de veronderstelling geopperd dat Spinoza misschien wel een visioen heeft gehad…

Het is opvallend hoeveel informatie uit marxistische kring de lezer voorgeschoteld krijgt. Reeling Brouwer heeft zich lange tijd zeer in het marxisme kunnen vinden. In het eerste hoofdstuk krijg je veel over de Sowjet-Spinoza-interpretatie, in het vierde over de Franse spinozisten en Negri, in het Vijfde hoofdstuk gaat hij uitvoerig in op de aantekeningen die de jonge Marx maakte bij zijn lezing van de TTP. Hij laat via F.E. Schrader uitvoerig zien hoe Marx m.b.v. van Hegels Logik ordening wist aan te brengen in zijn vele materiaal voor de Grundrisse. Hegels Logik waarbinnen dan weer Spinoza’s Ethica een invloedrijke rol speelde. En zo zou, naar het model van Spinoza’s Substantie, het kapitaal als “waarde-substantie” worden getypeerd. Dit komt op mij als een nogal ongeloofwaardige analogie over. Bij Spinoza is de Substantie echt alles en het enige dat zelfstandig bestaat en waarbuiten niets bestaat en niets begrepen kan worden. Alle modi bestaan in en door die Substantie. Kan zó over de waarde-substantie gesproken worden?

Reeling Brouwer doet een dan even ongeloofwaardige ‘proef’ waarin hij een ‘x’ invult voor de substantie en vervolgens de redeneerstructuur zoals Spinoza die uit de aloude godsleer ontwikkelde, alsof je voor die ‘x’ vervolgens van alles kunt invullen. Kunstig bedacht, maar voor mij volstrekt niet overtuigend. Ik beschouw het als onzin om te beweren dat de Wertsubstanz (het kapitaal) trekken zou hebben van Spinoza’s Substantia. Er is maar een substantie en die omvat alles; dat kun je van de Wertsubstanz niet zeggen.

Gaan we over naar z’n eindoordeel. Hij lijkt veel credits aan Spinoza te hebben gegeven. Huidige theologen kunnen in veel met Spinoza meegaan, is zijn inschatting. Maar uiteindelijk is de Ethica en de TTP wat ook deze theoloog betreft tot dovenmansoren gericht. Maar het is boeiend mee te maken hoe hij geprobeerd heeft en z’n best heeft gedaan om er uit te halen wat je er als theoloog maar uit kunt halen. Ergens schrijft hij: “Je wordt bekoord door Spinoza’s denken, omdat je je daarin zelf gekend weet en je wilt die bekoring niet ontkennen, ook als je er uiteindelijk ‘nee’ tegen moet zeggen.”(p. 96) En hij zegt in ‘geloofsbeslissing’: ‘nee’! “De theologie kan niet met Spinoza meegaan.” (p.90)

Anders dan bij Spinoza is en blijft voor Reeling Brouwer God een Wie. Een Stem die via de woorden en tekens spreekt. Spinoza noemt de Substantie wel God, maar daarbij gaat het om een zelfproducerend proces, zonder subject en zonder doel (net zoals dit voor Marx het kapitaal en de geschiedenis is). Reeling Brouwer’s commentaar is dat Spinoza hiervoor niet het woord God had mogen gebruiken. Want voor hem, gelovige, is er achter dat alles, toch een (hoe verborgen ook, maar toch échte) God - die een Stem laat horen en tot wie de gelovige kan spreken. Spinoza had God zijn aanspreekbaarheid niet mogen ontnemen (zoals Buber het omschreef).

Het wordt (voor een niet gelovige) zelfs aandoenlijk… De God van Spinoza heeft de wereld zo ‘gemaakt’ dat de grote vissen de kleine vissen opeten. De God van Rinse Brouwer doet recht aan die kleine vissen en staat achter hen…! “HZij verschaft wie worden opgejaagd en nergens welkom zijn een plaats onder de hemel.” Het lijkt een dualisme tussen de (kwade?) Schepper God en de Verlosser God.

Enige verdere merkwaardigheden die deze lezer opvielen. Het boek lijkt vooral geschreven tot en voor theologen. Hij heeft het meermalen over ‘ons theologen’ (p. 68, 215) en ‘ons als nieuwe theologische generatie’ (p. 80), waardoor je je afvraagt of jij wel de geïntendeerde lezer bent.

Opvallend is ook hoe hij kennelijk uiterst voorzichtig wil omspringen met de orthodox-joodse gelovigen. Wij (huidige, protestantse theologen) hoeven niet meer te beslissen of de God van Spinoza wel de ware God is (die van Abraham etc), dat is al beslist door de 17e eeuwse Portugees-joodse gemeente van Amsterdam. (p. 55) Later zegt hij nog eens “de chèrèm die de synagoge uitsprak over deze zoon van haar serieus te nemen.”(p. 215) En op ‘t eind nog eens dat duidelijk is geworden “dat deze uitspraak van de synagoge niet zonder grond is geweest, dat we haar niet voor niets als gegeven hebben aanvaard. Want zó, als Spinoza van de God-substantie spreekt, spreken de schriften niet van God.”(p. 272). Ja, dat wisten we al, en daarvoor had dit boek niet geschreven hoeven worden. Opmerkelijk is echter dat hij hiermee impliciet invult welke de redenen voor de chèrèm er voor die synagoge geweest zijn, terwijl verder ieder die historisch onderzoek ernaar deed moet toegegeven dat we die redenen niet kennen, er alleen vanuit de latere Spinoza naar kunnen gissen.

Een boeiend, leesbaar, vruchtbaar en zeer informatief boek, met de eindconclusies waarvan, de meeste spinozisten niet zullen kunnen meegaan. Rinse Brouwer gaat zeer respectvol met Spinoza om en verkettert niet, zodat hij het waard is door buitenstaanders als ik in zijn theologie gehoord te worden. Met hem geloven kan ik niet.

Reacties

Stan, jouw sympathieke bespreking van Reeling Brouwer's boek over DE GOD VAN SPINOZA kan ik van harte onderschrijven. Zelf was ik eveneens gecharmeerd (en ge/imponeerd) door de rijke inhoud van dit boek van een theoloog, die 'worstelt' met Spinoza vanuit een reformatorische traditie (Gunning jr.) en een persoonlijke voorgeschiedenis van vergaande sympathie met het Marxisme. De auteur is zeer belezen in de secundaire literatuur van rechts en links, van binnen- en buitenland en weet uit die bronnen interessante mededelingen te doen. Toen ik mijn DEFINITIE VAN HET CHRISTENDOM / TTP VERTAALD EN TOEGELICHT (1999) schreef, kende ik alleen een bijdrage van hem in HERVORMD NEDERLAND. Daaruit blijkt dat hij zich heel veel van Spinoza toe/eigent, maar als het er op aankomt, toch vindt dat Spinoza 'verontrustend ver' gaat. Uiteindelijk blijft hij vasthouden aan dezelfde mystificatie en irrationele sublimering van de aardse (bijbelse) teksten, die Spinoza zo heftig bestreed. Zijn boek is levendig en onderhoudend geschreven. Zo wil ik er nog wel meer lezen. Het biedt ook verrassende blijken van precieze tekstlezing, waaraan mensen die zich als 'Spinozistische professionals' presenteren een puntje kunnen zuigen. Zo schrijft hij in voetnoot 11 op p. 129 over Spinoza's politisering van de caritas: "niet vanwege het belang van de armen, maar met het oog op het nut van het algemeen". Dit is een juiste we4ergave van de zin 4/df.17: "quare pauperum cura integrae societati incumbit et ad communem tantum utilitatem spectat" (letterlijk: 'daarom rust de zorg voor de armen op de hele gemeenschap en is die enkel gericht op het algemeen belang'). Maar wat maakt onze academische vertaler Henri Krop daarvan? ""De armenzorg valt daarom aan de hele gemeenschap toe en is alleen een zaak van het algemeen belang". Dat is fout, want dan laat je Spinoza in het tweede zinsdeel zeggen wat hij (terecht) in het eerste zinsdeel zei. Maar in het tweede deel beweerde hij juist dat armenzorg SLECHTS GERICHT is op het algemeen belang, wat iets anders is en wat met onze christelijke vooroordelen in strijd is. Na verschijning van de eerste druk heb ik Krop gewezen op zijn fout; niettemin heeft hij die gehandhaafd in de tweede druk.(Ik wees hem nog op tientallen andere vertaalfouten). Terug naar Reeling Brouwer. Op p. 67 bespreekt hij de opvatting van Akselrod, die zich terdege had verdiept in Spinoza's hermeneutiek (TTP 7), waarin erop wordt aangedrongen om je bij iedere bijbeltekst af te vragen tot wie het in welke situatie is gezegd. Spinoza bespreekt in dat hoofdstuk Christus' advies om de rechterwang aan te bieden als je op de linkerwang wordt geslagen: "Mozes vaardigde een wet (oog om oog, tand om tand) uit voor een stabiele staat en Christus sprak tot verdrukten ... in een situatie waarbij de staat in ontbinding verkeerde en het recht verwaarloosd werd". Dat maakt een wereld van verschil en relativeert Christus' opdracht om de naasten coute que coute lief te hebben. Reeling Brouwer is ook gevoelig voor de vraag: wie de naaste is: "De naaste, is die geen raadsel?"(225). Ik moge hier verwijzen naar mijn zeer uitgebreide behandeling van deze problematiek in het hoofdstuk (schrik niet) "Spinoza's pleidooi voor nationaal-socialistische politiek op democratische grondslag" in mijn MET OUDE GRIEKEN, VAN DEN ENDEN EN SPINOZA NAAR ECHTE DIRECTE DEMOCRATIE (2007)p. 97-123.