Voor Spinozisten bestaat er geen enkele transcendentie
Waarom dit blog?
Aanleiding is het boek waarop Koert van der Velde op 10 mei promoveerde: ‘Flirten met God. Religiositeit zonder geloof’ [Ten Have, 2011 - cf.].
Ik noemde dat in een blog van 6 mei: "Promoveren op een vorm van zweven…"
Van der Velde vindt dat er inmiddels een flink aantal mensen is dat niets met een kerk heeft, en geen geloof heeft, maar nog wel iets van religiositeit (wil) beleven. In Trouw is door hem daarover een artikel geschreven dat meerdere reacties uitlokte.
Ik vind dat Van der Velde verwarring heeft gesticht.
Religieus zijn buiten een kerk kan. Maar religiositeit ervaren zonder enig geloof, is volgens mij onmogelijk. De 'agelovige'- het begrip dat Van der Velde munt - gelooft niet. De verwarring zit in de gelijkschakeling van religie met kerkelijke godsdienst. Net als bij Ietsisten e.d. gaat het bij agelovigen, om andersgelovigen – mensen die nog geen idee hebben waarin ze eigenlijk geloven, maar die openstaan voor of verlangen naar het ervaren van een transcendentie. Die ervan uitgaan dat er ‘Iets’ moet of minstens kán zijn. Niet iedereen kan ‘flirten met God’ of open staan voor de ‘stem van het Zijn’ (à la Heidegger). Dat lukt alleen diegenen die bereid zijn het “ongeloof op te schorten” zoals de dichter Coleridge het noemde. Die aannemen dat datgene waarin ze niet geloven mogelijk toch iets waars bevat en daar open voor staan. Wie met oude rituelen of door mediteren experimenteert met religiositeit – zoals Van der Velde deed - om een gevoel van 'superieure aanwezigheid' uit te lokken, hééft een geloof – hoe vaag ook. Anders doe je zoiets niet.
Je hoort wel eens beweren dat het bezig zijn met de filosofie van Spinoza voor een aantal ongelovigen ook een vorm van religiositeit zou zijn. Maar met de manier zoals ik die net omschreef, een 'open staan voor de stem van het Zijn' of iets dergelijks, heeft dat niets van doen.
Dit is iets waar volgens mij echte Spinozisten niet mee bezig zijn. Die horen niet thuis in die categorie van a-gelovigen die toch open staan voor ‘Iets’. Voor hen is er buiten of boven deze natuur niet nog ‘Iets’, niet een of andere ‘aanwezigheid’. Daar hebben Spinozisten geen religieus gevoel voor. De mogelijke Amor Dei intellectualis (als ik daar ooit aan toe kom) moet toch iets anders zijn. Ik kan me niet voorstellen dat het bij de religiositeit van Einstein om zo'n openstaan voor transcendentie ging.
Als sommigen tóch, zoals De Dijn doet (in navolging van Karl Jaspers, die daarin Herder navolgde) erover spreken dat de God van Spinoza iets transcendents heeft (vanwege de vele ons niet bekende attributen waarmee deze God de ons bekende natuur zou ‘overstijgen’), dan gaat het – meen ik toch, hoop ik toch – niet om een transcendentie als waarnaar de traditionele of andersgezinde gelovigen graag voor open staan.
* * *
Kritische recensie van het boek.