Causa sui [3] vóór Spinoza - de Scholastiek, Duns Scotus & Suárez

We zagen dat de Scholastiek het begrip causa sui verwierp. De filosofen spraken er wél over, maar dan om het te ontkennen. Thomas van Aquino vond het causa sui begrip inconsistent en zelfs contradictoir; maar dat laatste met name daar hij het vanuit veroorzaking van potentialiteit naar actualiteit bezag. Hij erkende uiteraard de oneindige virtus essendi (zijnskracht) van God om te bestaan en zijn aantasting (corruptie) tegen te gaan en langs die weg zette Duns Scotus de argumentatie voort, niet meer met efficiënte causaliteit en het begrippenpaar actualiteit/potentialiteit, maar met oneindigheid, perfectie/eminentie en kracht, hetgeen Suárez nog eens verder ontwikkelde, waarna Descartes de causa sui kon inkoppen. 

Duns Scotus (1265/6 - 1308)

Scotus’ bewijs voor het bestaan van God werd veel gewaardeerd om zijn bijdrage aan de natuurlijke theologie, maar is enorm complex, daar het voor elke belangrijke conclusie een reeks subbewijzen hanteert. Het is met name zo ingenieus daar hij in feite cosmologische met ontologische argumenten combineert. Hij is een van de weinige middeleeuwers die het godsbewijs van Anselmus niet verwierp en ook een van de weinigen die de bewering ‘God bestaat” niet als uit zichzelf evident zag. Hij maakte het zich dus niet makkelijk. Z’n bewijsstrategie komt er in hoofdlijnen op neer dat hij de mogelijkheid laat zien dat er in de drie soorten ‘orde’ (de efficiënte oorzaken, de doeloorzaken en eminentie) er onveroorzaakte eersten mogelijk zijn (hetgeen hij doet via conceptuele analyse die hem tot mogelijkheden brengt), vervolgens laat hij zien dat die drie identiek met elkaar zijn (er dus maar één eerste bestaat), en vervolgens bewijst hij dat deze onveroorzaakte eerste eminente oorzaak actueel bestaat. Daarvoor voert hij een andere notie in: er zijn oorzaken van een accidentele orde (daarvan is er telkens één verantwoordelijk voor een – laatste – effect; dat is orde van de tijdelijke dingen) en van een essentiële orde (die samen tegelijk moeten optreden en alle nodig zijn om een effect tot stand te brengen en alle een verschillende bijdrage bieden). Hij bewijst dat in die essentiele orde van oorzaken een oneindige reeks van oorzaken niet mogelijk is, maar dat er steeds een eerste oorzaak is én dat die eerste buiten de oorspronkjelijke reeks valt; tevens dat aan een accidentele orde van oorzaken tenminste een essentiele orde ten grondslag moet liggen. Tenslotte bewijst hij dat dit eerste ding uit zich, ex se, bestaat. Het hier gezegde blijft allemaal erg aan de oppervlakte, maar de bewijsvoering is te ingewikkeld en voert té ver voor een blog als dit. Ik moet volstaan met de volgende conclusies.

Wat uit zich, ex se, bestaat is voor hem niet hetzelfde als causa sui, want dat zou betekenen dat iets uit niets ontstaat. Als iets niet al actueel ex se bestaat, kan het niet tot bestaan komen en dan ook niet mogelijk zijn. Als het causa sui zou zijn, zou het niet onveroorzaakt zijn en hij had juist bewezen dat die eerste oorzaak zelf onveroorzaakt was. Dus iets dat van zichzelf bestaat en mogelijk is, moet sowieso bestaan. En dat kan alleen maar betekenen dat het tot de natuur of de quiditas van een onveroorzaakte eerste (efficiënte) oorzaak behoort te bestaan ‘van zichzelf’, ex se.

En bij de constructie van het laatste bewijsstukje brengt hij begrippen samen als perfectie, onafhankelijkheid (aseitas) en kracht. En de basis of de belangrijkste daarvan is de kracht.
Dus die eerste oorzaak bestaat
, daar het zichzelf geeft of vanuit zichzelf een meer intense en perfecte bestaansvorm bezit dan datgene dat is uit een ander (ab alio). “Door het uitsluiten van elke oorzaak ander dan hetzelf, zowel intrinsiek als extrinsiek, is met betrekking tot zijn zijn van zichzelf, onmogelijk niet te bestaan.” Scotus’ ex se krijgt dus zelf het karakter van een oorzaak en komt dus dicht in de buurt van causa sui. Het krachtige zijn dat de eerste oorzaak heeft en dat maakt dat het bestaat en onafhankelijk is, is dus dat het niets anders nodig heeft om te zijn. Bij Thomas van Aquino hoorde die kracht niet tot zijn godsbewijs, bij Scotus was dat wel het geval. En aldus kreeg Gods oneindigheid de karakteristiek van een ‘intensiteit’: bij hem komen oneindigheid, perfectie en kracht samen. Het is hierdoor dat hij cosmologische elementen binnen zijn ontologisch bewijs kreeg. Daar kracht hoort bij de God zoals Scotus hem ziet, is het die kracht en niet de essentie van God die de middenterm in Scotus’ godsbewijs vormt.

Francisco Suárez (1548 – 1617)

Het godsbewijs van de Spaanse jezuïet, theoloog en filosoof, groot scholasticus in het kielzog van Thomas van Aquino, was in feite een verkorte versie van dat van Duns Scotus.
Hij liep een zevental verdelingen van de werkelijkheid na, waarvan hij liet zien dat die verdelingen telkens van dezelfde aard waren: oneindig-eindig, noodzakelijk-contingent, door het wezen-door participatie. Voor hem is zeggen dat iets a se is, hetzelfde is als zeggen dat het oneindig is. Maar dat is niet te verstaan als causa sui, want zeggen a se voegt ‘niets positiefs’ toe aan het zijn, “want niets kan uit zichzelf zijn door een positief begin en emanatie” (d.w.z. van een ander stammend). De verdeling in a se en ab alio (net zoals tussen oneindig en eindig) ontstaat niet door toevoeging van enig zijn, maar door het herkennen van de perfectie van het zijn door de eigen essentie: een perfectie die geen begin heeft van buiten het zijn dat a se is.
Door Suárez lijkt aseitas op twee manieren bepaald te: zowel door verwijzing naar het wezen van het ding, als door verwijzing naar andere dingen. In de eerste betekenis definieert hij het als “bestaand door zich en door zijn eigen essentie” en het tweede geval verwijst aseitas naar de afwezigheid van elke afhankelijkheid van iets anders. Deze twee betekenissen tonen zowel dat oneindigheid werkelijk hetzelfde is als a se, als dat a se hetzelfde is als noodzakelijkheid. En wat noodzakelijk is heeft zijn door zijn essentie en niet door participatie (aan iets anders). “Want dat wordt ‘zijn door essentie’ genoemd dat door hetzelf en door de kracht van zijn essentie, zijn heeft en dat niet ontvangt van, noch participeert in een ander.”

Richard Lee 1) aan wie ik dit alles ontleen (en wiens hoofdstuk van hem aanvankelijk als titel kreeg The Case Against Causa Sui) wijst op die term ‘kracht’, waarmee Suárez, meer dan Aquinas en Scotus een verband aanbrengt tussen aseitas en kracht. Het is die kracht die maakt dat de essentie niet door iets anders komt en niet van z’n zijn afgehouden wordt door iets anders. Het is van dit begrip van kracht waarmee Suárez komt tot wat hij noemt ‘perfecties van zijn’. En met deze notie kan hij, naar analogie met kwantiteit, bespreken dat iets groter of kleiner is naar de omvang (latitudo) van zijn perfectie, hetgeen weer een indicatie is van de kracht ervan.

Hoewel aseitas en oneindigheid niet formeel een en hetzelfde zijn, fungeert de notie kracht als middenterm die maakt dat ‘t oneindige wezen a se is, uit zichzelf bestaat. Waar aseitas op zichzelf beschouwd – vanouds vooral - iets negatiefs is (non ab alio), een negatie is t.o.v. extrinsieke oorzaken, afhankelijkheid van iets anders ontkent, is aseitas wat Suárez betreft overigens niet onafhankelijk van iets intrinsieks, namelijk de actieve kracht die de perfectie van het ding is.

Ik neem aan dat de in Spinoza geïnteresseerde al voelt hoe we op weg zijn naar Spinoza. Maar eerst in het volgende blog: Descartes.

__________

 

1) In dit blog vooral gebruik gemaakt van: Richard Lee, “The Scholastic Resources for Descartes' Concept of God as Causa Sui,” In: Daniel Garber & Steven Nadler (Eds.): Oxford Studies in Early Modern Philosophy, Volume 3. Oxford University Press, 2006 [ISBN 9780199203949]
[Precies dit hoofdstuk is in z'n geheel te lezen bij books.google]

 

 

 

 

Peter King, DUNS SCOTUS ON METAPHYSICS. In: The Cambridge Companion to Duns Scotus (2003) [PDF inleiding - PDF hele boek minus titelpagina en inhoudsopgave]

Zie ook books.google

 

Duns Scotus op Stanford

Suarez op wikipedia   

 

 

 

 

Eerdere blogs:

Causa sui [1] – inleiding

Causa sui [2] vóór Spinoza – de Scholastiek, Thomas van Aquino