De twee blikrichtingen van Spinoza
Gisteren wijdde ik een blog aan Leszek Kolakowski’s The Two Eyes of Spinoza [St. Augustine’s Press, South Bend, Indiana, 2004] – een zeer intrigerend boek van een kenner van Spinoza’s filosofie die de vinger legt op een zekere tweespalt erin. Dit komt heel scherp tot uiting in de samenvattende slotpassage van het eerste hoofdstuk dat de titel aan het boek gaf en er een uitleg van is. Graag geef ik van die passage hier mijn vertaling.
[Stan Verdult]
“Dit zijn de twee gezichten van Spinoza, de twee ogen
van zijn denken: de ene z’n werkelijkheid vluchtende strakke blik richting de
alomvattende kracht van de Absolute, de andere op de wereld van de eindige
dingen, die geobserveerd worden door het passievrije rationalisme van de
wetenschapper.
Een oog behoort aan de apostel van het deductieve
redeneren, de volgeling van Euclides, de rationalist die poogde maar faalde
zijn metafysica op Euclidische principes te bouwen, de ander behoort aan de
mysticus.
Deze tweevoudige visie kan wellicht worden verklaard
door het dubbelaspect van Spinoza’s leven: zijn contact met het kleinburgerlijke
mysticisme van de sektarische vrijdenkers en zijn betrokkenheid bij de
republikeinse burgers die verantwoordelijk zijn voor die andere mystieke trek
van zijn denken, tenminste wat betreft de belangrijkste ideeën ervan.
Spinoza’s politieke leer waarin hij de vrijheid van
het individu in relatie tot de sociale instituties beziet, is eveneens
gemarkeerd door het ongemakkelijke samengaan van twee conflicterende tendensen
die hem elk in verschillende richting voeren. De spanning die geproduceerd
wordt door hun conflict is uitgedrukt in een eindeloze onbeslistheid.
Hij is verscheurd tussen zijn natuurlijke sympathie
voor de minderbedeelden op de aarde en z’n haat tegen het oproer – primitief,
irrationeel en onvoorspelbaar; tussen de waarde van tolerantie en de behoefte
aan stabiliteit van bestuur; tussen democratie en de behoefte aan een oligarchie
van redelijke mensen, die ongevoelig zijn voor de verleidingen van fanatisme en
dogmatisme.
Zijn gewaande en tamelijk fantasierijke hoop dat de
rede alleen ons in staat kan stellen, altijd en overal, te handelen in
overeenstemming met onze betere instincten is minstens voorbehouden aan
weinigen. Wat nauwelijks z’n absurditeit kan verminderen: Spinoza doet geen
poging z’n inschatting van politieke systemen erop te baseren. Maar men
vermoedt dat er hoedanook geen overlap is van de vrijheden die hij voor het
kleine selecte groepje aristocraten van de geest reserveert en die welke hij
voor het eenvoudige volk verdedigt. Voor de eersten is de daad van het vrij
identificeren met de kosmische orde en vrijelijk adoreren van de oneindige
perfectie ervan de hoogste waarde, in vergelijking waarmee alle andere waarden
als bleek en onbeduidend afsteken.
Dat selecte gezelschap van de weinigen heeft niet meer
nodig. De wijze kan het aan niets ontbreken, en het is nauwelijks te zien welke
vorm van dwang of fysieke klacht diens authentieke vrijheid kan verminderen.
Voor de laatsten aan de andere kant, zijn concrete politieke vrijheden belangrijke
waarden, maar die, de hoogste en meest perfecte vormen van vrijheid die alle
andere vrijheden onnodig maken, liggen voorbij hun greep. Zulke vrijheden moeten
dus voor hen verzekerd worden, daar ze zichzelf er niet van kunnen verzekeren.
Het is duidelijk, als we naar Spinoza’s leer kijken - tot
z’n kern van grondideeën teruggebracht – is er geen manier om de
inconsistenties ervan te verzoenen. Z’n dualiteit en interne incoherentie
brachten overigens overvloedige vruchten voort in de volgende eeuwen: de Duitse receptie die ruw samen te vatten
is als pantheïstisch, werkte een idee uit deel I uit dat als motief door alles
heenwerkt: de hoop op een uiteindelijke hereniging met de Absolute door de
mystieke uitwissing van de individuele identiteit. De Franse receptie benadrukte de aspecten van het republikeinse
vrijdenken: de slogan voor vrijheid veralgemenend met het grage overbelichten
van de antiklerikale en antikerkelijke sentimenten.
Deze twee perspectieven, dat van de politieke radicalen
en dat van de metafysisch geëngageerden in een poging het oneindige zijn te
vatten, zijn zo verschillend dat het vlegelachtig lijkt te klagen over
inconsistentie en gebrek aan synthese, alsof anderen slaagden waar Spinoza miserabel
faalde. Het is niet alsof iemand anders ooit in staat was deze twee manieren
van kijken naar de wereld, één gericht op het Zijn en één op het subject, in
een coherent geheel te brengen.
En Spinoza was zich bewust van de incoherentie. Hij
was er dol op te zeggen, of anders Epictetus na te zeggen, dat menselijk geluk
of ellende alleen afhangt van de natuur van de dingen die we liefhebben, maar
tegelijkertijd voegde hij eraan toe dat hij zelf niet in staat was geweest
zichzelf volledig te bevrijden van die goederen waarvan de rede
dicteert dat we ze als onbeduidend moeten verwerpen. Dus hij wist dat zijn
metafysisch oog en zijn wetenschappelijk oog op gespannen voet met elkaar
stonden. Hij keek door beide naar de wereld en zag door elk verschillende
dingen. Zo zag hij afwisselend vrijheid als mystieke bevrijding, het trotse
afstand doen van alles wat de wereld der dingen te bieden heeft – en als vrije
keuze in de situatie waarin rede en verstandig pogen ons toestaat vrij te
kiezen in de wereld der objecten. Hij wist dat, of hij het wilde of niet, hij
deel uitmaakte van de menselijke wereld en daarom, willens nillens, in wereldlijke
beslommeringen betrokken was, in conflicten en verantwoordelijkheden.
Maar als Spinoza de mysticus, de Spinoza die God en
het geloof in de onsterfelijkheid verworpen had, wilde hij zijn eindigheid
ontkennen en het Zijn zelf met de rede raken. Hij dacht zelfs dat hij dit doel
bereikt had, tot de verontrustende vragen van zijn meer aan- en doordringende
vrienden zijn zekerheid ondermijnden. Of hij geheel bevredigd of teleurgesteld
stierf zullen we nooit weten.” (p. 13 – 15)
[Leszek Kolakowski]
Reacties
Volgens mij kijken de twee ogen dezelfde kant uit en is Spinoza niet scheel. Maar in alle ernst, Stan, wijst Kolakowski In een verkeerde richting door in Spinoza een tweespalt of incoherentie te veronderstellen. Zijn betoog bevalt mij geenszins en waarlijk niet slechts alleen op enkele onderdelen. Hoofdpunt van mijn kritiek zou wezen zijn ongewenste tegenstelling tussen diens vermeende rationalisme en mystiek, waarbij deze twee tegenpolen dan ook nog eens in een verkeerd keurslijf worden geperst. Maar ik ga er niet verder op in. Ik kan mijn tijd beter besteden dan door op al zijn slakken zout te leggen
Wim Klever 19-04-2013 @ 14:53
“Wie als filosoof niet beseft hoe wankel de basis is waarop wijsgerige waarnemingen veelal berusten, kan beter naar een andere discipline uitkijken. De ware denker geeft er zich juist voortdurend rekenschap van dat er geen absolute waarheden bestaan.” Leszek Kolakowski
Geplukt van Nexus
https://www.nexus-instituut.nl/nl/authors/132-leszek-kolakowski
Stan Verdult 19-04-2013 @ 15:31
Je zou kunnen zeggen: met het ene oog kijkt Spinoza (net als iedereen) naar buiten, naar de concrete dingen, onderzoekt hij de wereld. Met het andere oog kijkt hij naar binnen en via zijn denkende geest komt hij uit bij het begrip van het oneindige en eeuwige. Ja, twee ogen... waarmee je verschillend kijkt - ik zie er wel iets in.
Patrick 19-04-2013 @ 16:36