Gemengde gevoelens over een workshop 'Psychologische thema's in Descartes en Spinoza'

Met enige somberte blik ik hier terug op de studiebijeenkomst van gisteren in Utrecht (hier op dit weblog de aankondiging). Ik vind het leuker om te bloggen over een bijeenkomst waar ik enthousiast over kon zijn, dan een waar ik met een katerig gevoel vandaan kom.

Ja, een gegeven paard mag je niet in de bek kijken, maar het spreekwoord heeft soms wellicht een beetje ongelijk. De bijeenkomst werd gratis aangeboden aan geïnteresseerden en leek alles van een publieksbijeenkomst te zullen hebben. Zo’n bijeenkomst waarbij wat Spinoza aanbeval: ad captum vulgi loqui – zou worden gesproken naar het bevattingsvermogen van het volk. Bij de aankondiging werd er niets over geschreven dat het anders bedoeld was. Maar op de meeste ogenblikken leek het meer een bijeenkomst van specialisten die het er soms behoorlijk scholastisch aan toe lieten gaan.

Ruim de helft van de zaal werd gevuld door leden van de Spinozavereniging die je uiteraard ook niet mag onderschatten. Maar specialisten in de vroeg-moderne filosofie en de logica van de 16e en 17e eeuw zullen de meesten toch niet zijn. Daar had iets meer rekening mee gehouden kunnen worden.

Nu nam ik vroeger, als ik voor mijn werk af en toe een dagsymposium bezocht, mijzelf voor niet ontevreden te zijn als ik van de 6 à 8 toespraken er van één kon genieten door er iets van te kunnen opsteken. Gisteren was dat bij elk van de drie van deze ‘workshop’ toch wel het geval, dus had ik met een tevreden gevoel huiswaarts kunnen keren. Maar gedurende de hele treinreis terug van ruim twee uur bleef mij een onblij gevoel bezighouden. Had ik mij verkeken? Had de term ‘workshop’ mij moeten afhouden van inschrijving? Enfin, toch was het leuk weer een paar mensen te ontmoeten. En ach, iets neem je er altijd wel van mee. En deze bijeenkomst stimuleerde mij achteraf op internet nader op zoek te gaan naar het Achillesargument, waarbij ik ontdekte ik dat inleidster Marleen Rozemond erg thuis moet zijn in dit onderwerp en een van de hoofdstukken schreef (The Achilles Argument and the Nature of Matter in the Clarke Collins Correspondence) van het vorig jaar verschenen boek The Achilles of Rationalist Psychology. Maar nog blijer werd ik ervan te ontdekken dat het vijfde hoofdstuk, van Shannon Dea over Hume, Spinoza and the Achilles Inference voor een groot deel via books.google.com vrij te lezen is – wat ik uiteraard ga doen.

[De uitgever over dat boek: "How is it that the mind perceives the words of a verse as a verse and not just as a string of words? One answer to this question is that to do so the mind itself must already be unified as a simple thing without parts (and perhaps must therefore be immortal). Kant called this argument the Achilles, perhaps because of its apparent invincibility, and perhaps also because it has a fatal weak spot, or perhaps because it is the champion argument of rationalism. The argument and the problem it addresses have a long history, from the ancient world right up to the present." Aldaar ook de inleiding in PDF]

De toespraak van Marietje van der Schaar (Leiden) zou gaan over: "Spinoza en de psychologie van het oordeel." Er kwam weinig psychologie aan te pas, maar wel veel taalanalyse.

Grappig vond ik dat toen zij erop wees dat het Engels alleen het woord knowledge voor kennis heeft en geen term voor weten, ik me herinnerde dit al eens eerder gehoord of gelezen te hebben. Achteraf zag ik weer op internet dat ik dat precies van haar eerder had gelezen, waar zij hier zegt over kennis en weten “In het Engels is er bijvoorbeeld geen onderscheid, beide werkwoorden worden aangeduid met to know. In de OED vind ik dat er in het verleden wel een onderscheid was: to ken en to wit.’ [OED = Oxford English Dictionary].

Haar toespraak bracht een aantal nuttige begripsverhelderingen over cognitio en vergissing bij Spinoza. Maar ze ging ook in een groot deel in op interpretaties van scholars die ze bestreed, maar wat bij de toehoorders wel erg veel medekennis veronderstelde.

Marleen Rozemond die lang in de VS had gestudeerd en gedoceerd en dat tegenwoordig in Toronto  Canada doet, voelde zich onzeker over haar Nederlands, dat ze overigens voortreffelijk sprak. Haar onderwerp was aangekondigd als: "Descartes en de eenvoud van de geest, maar werd: Descartes over de onsterfelijkheid van de ziel.” Hét punt was, voor zover ik het begrepen heb, dat Descartes die er zoveel werk van maakte te laten zien dat je natuurwetenschap kon bedrijven (en juist beter) zonder rekening te houden met de aristotelische hylemorfistische filosofie die alles beschrijft en verklaart uit het samenkomen van materie en vorm. Voor Descartes volstaat de natuurkunde met alleen de uitgebreidheid van de materie en de verschillende proporties van beweging en rust ervan.  

Merkwaardig is dan dat hij beweerde dat hij pas iets over de onsterfelijkheid van de menselijke geest kon zeggen, nadat hij zijn hele natuurkunde zou hebben uiteengezet. Merkwaardig, daar die natuurkunde zich alleen maar op het vlak van de uitgebreidheid afspeelt en nergens over het denken gaat. Hoe zou hij dat van de onsterfelijkheid die pas na zijn natuurkunde behandeld zou kunnen worden serieus hebben kunnen menen? Was dat vooruitschuiven met dit argument niet eerder manier om zich niet aan heikel theologisch onderwerp te hoeven branden?

Spreekster verbaasde zich erover dat Descartes niet het zgn ‘achillesargument’ inzette dat de ondeelbaarheid van de geest als hét argument hanteert voor de onsterfelijkheid van de geest. Hij geeft dus helemaal geen argument en schuift het onderwerp voor zich uit. Toen ik probeerde te opperen dat Descartes misschien niet zo overtuigd was van de ondeelbaarheid individuele zielen, waar hij immers aparte functies als oordelen, willen e.d. onderkende en dat hij daarom misschien dat achillesargument niet kon gebruiken, werd dat door de voorzitter direct nogal hooghartig weggewoven en niet eens in behandeling genomen. Ik geef toe: ik weet weinig van Descartes.

Piet Steenbakkers (die liever niet gefotografeerd wordt) liep de passages in de brieven van Spinoza na die wellicht méér licht werpen op zijn filosofie van geest, lichaam en bewustzijn. Dat leverde aardige inkijkjes op, vooral op het antwoord op de vraag wanneer Spinoza ongeveer zijn ideeën over de relatie substantie en attributen helemaal uitgekristalliseerd had. Als geest bij Spinoza idee van een lichaam is dan is bewustzijn (besef, weten dat men weet) een idee van een idee; dat is een modus van denken zonder relatie tot een object. Ik zou liever zeggen: zonder relatie tot een lichaam, want er is wel een object (in dit geval namelijk een idee dat de inhoud is van het idee in de tweede graad). Dit a.h.w. spiegeleffect stopt meteen en loopt niet door in een oneindige regressie (van idee, van idee, van idee… enz.). Nee, het weten dat men iets weet, maakt meteen al deel uit van het idee zelf en voegt niet a.h.w. iets nieuws toe. Weten te weten, zelfbewustzijn, is meteen al onderdeel van het idee.* Vandaar ook: veritas norma sui et falsi. Steenbakkers besloot met te zeggen dat elke ‘moderne lezing’ van Spinoza (hij verwees naar neurowetenschappers als Damasio) dat het mentale alleen processen in de hersenen zijn, een uitleg is die Spinoza tekort doet. Maar een niet-reductionistische en toch heldere duiding achtte hij lastig te onderbouwen vanuit Spinoza’s werk. En hij moest constateren dat ook de brieven ons hier helaas niet verder brengen.

* Je zou misschien kunnen zeggen dat het idee van de tweede graad al meteen hoort in het idee van de eerste graad en dat er geen werkelijke ideeën van een derde of hogere graad meer zijn. Het betekent vooral ook dat het idee (2) van het idee (1) altijd verbonden blijft aan het actueel bestaande lichaam, waarvan idee (1) een idee is. Die geest gaat zich niet loszingen en ergens zelfstandig zweven.

Maar dan de voorzitter. In de lezing van Piet Steenbakkers ging het over de geest bij Spinoza, over zelfbewustzijn of de idee van een idee. En over veritas norma sui et falsi: de waarheid die norm is voor zichzelf en het onware. De voorzitter, die zich naar mijn aanvoelen duidelijk meer aan de kant van Descartes dan van Spinoza opstelt, straalde regelmatig uit en liet goed merken dat hij zeker weet dat hij het beter weet – een persoonlijkheidstrekje dat in een hoogleraarspositie alle kans krijgt goed te gedijen. Je zou er bijna door gaan twijfelen aan de geldigheid van Spinoza’s overtuiging dat veritas norma sui et falsi est.

Enfin, door alles waartoe het mij stimuleerde om verder te speuren en meer te proberen te begrijpen, schat ik het – intussen milder geworden – toch als een nuttige middag in.

 

Filip Buyse (links) tijdens de pauze in gesprek met Eric Schliesser, de organisator van de bijeenkomst.

Reacties

Beste Stan,
Als trouwe lezer van je blog heb ik kennis genomen van je teleurstellingen. Ik hoop voor je dat je daardoor niet ontmoedigd raakt en de oorzaak bij je zelf zoekt. Mijn vroegere ervaringen als participant aan wetenschappelijke symposia hebben mij geleerd dat 90 procent daarvan lariekoek is, gewichtigdoenerij op basis van een te beperkte kennis van de materie. Maar men moet nu eenmaal organiseren, voordragen en publiceren; daarom floreren dergelijke bijeenkomsten. Juist op filosofische symposia is het niveau meestal bedroevend laag. Van het werk van de voorzitter, wiens arrogantie je zo irriteerde, heb ik nooit een jota kunnen begrijpen. Afgezien van zijn waardevolle uitgave van een werk van La Mettrie (zijn dissertatie) tolereer ik geen enkel boek van hem in mijn boekenkast. Wees dus getroost. Je bent niet de enige.