Hermann Cohen (1842 – 1918) Zijn felle anti-Spinoza-houding onderwerp van nieuwe studie
Er zijn al best wel veel studies gewijd aan Hermann Cohen’s visie op Spinoza, vaak in samenhang met Leo Strauss’ kritiek op Cohen’s Spinozabeeld. Nu is een nieuwe studie aangekondigd over Hermann Cohen’s kijk op Spinoza.
Beate Ulrike La Sala, Mitarbeiterin Professur für Religionswissenschaft aan het Institut für Religionswissenschaft van de Universität Potsdam[cf. foto van hier], promoveerde in november 2010 - magna cum laude - tot doctor in de filosofie op een dissertatie die handelde over "Spinoza bei Hermann Cohen." In september 2012 zal dit als boek verschijnen bij Alber-Verlag in Freiburg: Hermann Cohens Spinoza-Rezeption.Zal dit boek duidelijk gaan maken hoe en waarom de Cohen die op jonge, 25-jarige leeftijd zo positief over Spinoza was (zie dit blog), op hoge leeftijd zich zo fel tegen Spinoza keerde? Waarom die radicale wending? Hoe het kwam dat het “lichtend voorbeeld voor het moderne jodendom de ‘vader’ van datzelfde jodendom op de korrel nam” (David Janssens)?
Ik wilde altijd nog een blog over Cohen maken (zie hier), maar het was er nooit van gekomen. Bij deze dan eindelijk – in het jaar waarin door het Hermann Cohen Gesellschaft in juli zijn 170e geboortejaar zal worden gevierd. Hermann Cohen was een belangrijk referentiepunt voor vele joodse denkers ten tijde van de Weimarrepubliek, juist ook vanwege zijn kritiek op Spinoza. Hij was de eerste die het waagde om tegen de moderne – ook joodse - verering van Spinoza in te gaan. Maar dat kwam pas later.
De Philipps-Universität in Marburg was in de 16e eeuw gesticht als eerste protestantse universiteit in Duitsland. Toen Cohen zijn mentor Friedrich Lange in 1876 opvolgde was hij de eerste joodse professor in de filosofie in Duitsland. Zijn betekenis voor het jodendom werd nog groter toen hij zich ook nog eens ontwikkelde tot een van de leidende filosofen van zijn tijd. Zijn roem daalde pas nadat zijn leerstoel, waarvan hij in 1912 op zijn 70e met emeritaat moest vertrekken, in 1925 door Heidegger werd beklommen.
Hij werd een sterke pleitbezorger van het samengaan van het Duitse en het joodse, welke culturen hij als sterk met elkaar verbonden beschouwde. Hij was dan ook sterk gekant tegen elk joods nationalisme. Cohen wilde a.h.w. een brug vormen tussen Deutschtum en Judentum, wat hij vooral nastreefde in zijn Die Religion der Vernunft aus den Quellen des Judentums (1919), waarin hij de meest geavanceerd beschouwde Kantiaanse erfenis samenklonk met en zelfs betrok uit de joodse traditie. [Voor zijn wijziging van het kantianisme verwijs ik naar Stanford en wiki]
Maar Cohens afwijzen van Spinoza ging dieper: hij had echt een grote hekel aan hem. Furieus was hij dat een loge van de joodse broederschap B’nai B’rith in 1910 zichzelf naar Spinoza vernoemde [cf blog]; dit uitte hij in een toespraak voor de Halberstädter Bne-Brith-Loge in 1910. Dit wond hem zo op dat hij een college wijdde aan Spinoza en diens populariteit onder de joden. Dat mondde uit in een artikel dat in 1915 uitkwam: “Spinoza über Staat und Religion, Judentum und Christentum.” Vele jaren later, in 1929, publiceerde Franz Rosenzweig, die een student van Cohen was, dat college vanuit zijn (en misschien die van anderen) collegeaantekeningen: “Ein ungedruckter Vortrag H.C.s über Spinozas Verhältnis zum Judentum, gehalten 1910.”
“Der böse Dämon Spinozas”
Gebruikte literatuur
David J. Wertheim, Salvation through Spinoza. A Study of Jewish Culture in Weimar Germany. Brill, 2011 [cf blog]
David Janssens, Tussen Athene en Jeruzalem. Filosofie, profetie en politiek in het werk van Leo Strauss. Boom. Amsterdam, 2002 [cf blog]
Steven B. Smith, "How to Commemorate the 350th Anniversary of Spinoza’s Expulsion, or Leo Strauss’ Reply to Hermann Cohen". Hebraic Political Studies, Volume 3, Number 2 (Spring 2008) pp. 155 [PDF]
Michael A. Rosenthal, "Spinoza and the Crisis of Liberalism in Weimar Germany". Hebraic Political Studies, Volume 3, Number 1 (Winter 2008) pp. 94-112 [PDF]
Irene Abigail Piccinini, “Leo Strauss and Hermann Cohen's "arch-enemy:" a quasi-Cohenian apology of Baruch Spinoza. In: The Journal of the Society for Textual Reasoning, Volume 3, Number 1, June, 2004 [html]
Sandro Pignotti’s review of Chiara Adorisio, Leo Strauss lettore di Hermann Cohen. Florence: Giuntina, 2007 [PDF]
9-8-2010: Leo Strauß' bestrijding van Hermann Cohens lezing van Spinoza
7-12-2011: Hermann Cohen’s zgn. 'Spinozaïsche zonde' volgens Franz Rosenzweig
Aanvulling 24 april 2013
In de PDF van de inleiding op het boek, Hermann Cohens Spinoza-Rezeption, is al een goed beeld te krijgen van de hoofdlijnen ervan.
Dat hij zo negatief tegenover Spinoza stond is misschien niet zo verwonderlijk voor een zo bevlogen kantiaan. Kant zelf had al niets van Spinoza moeten hebben. Vooral daar Spinoza’s filosofie als dogmatisch werd gezien, waar het kantianisme juist kritisch zou zijn, vooral wat betreft de vraag naar de mogelijkheidsvoorwaarden voor ware, werkelijke kennis, waartegenover Spinoza vanuit definities en axioma’s start die hij als algemeen vanzelfsprekend zag.
Het stoorde hem geweldig dat Spinoza de God van Mozes als een antropomorfe God schilderde (met een stem en jaloezie) met wie hij ‘van aangezicht tot aangezicht’ stond, waartegenover hij Jezus in een gunstig licht zette door hem te schilderen als ‘van geest tot geest’ in contact te staan met God – zonder inzet van de verbeelding. Hij vond – met Maimonides – dat die passages metaforisch gelezen moesten worden en dat Mozes' godscontact net zo direct was als in het geval van Jezus. Spinoza was in Cohens ogen unfair geweest door net zulke antropomorfe plaatsen in het Nieuwe Testament te negeren.
In “Cohens Analyse der Bibelwissenschaft Spinozas” (1924) zou Leo Strauss Cohens kritiek op de TTP toeschrijven aan zijn opgeleid zijn in en toegewijd zijn aan de sterke joodse traditie van tekstinterpretatie.
Wat Cohen het allermeest stoorde was dat het jodendom als een particularistische godsdienst van een volk in een bepaalde tijd werd afgeschilderd en dat Spinoza het christendom als een universele godsdienst, bedoeld voor alle volken, schetste. Vanwege Spinoza’s pantheïsme, zijn gelijkstelling van het goddelijke met het natuurlijke, zag hij voor een moreel domein buiten de natuur geen plaats. Spinoza had de Paulinische kritiek op de Mozaïsche Wet overgenomen; die laatste was voor Spinoza louter een politieke wet geweest, die nuttig was geweest voor de bijbelse tijden waarin ze leefden, maar die nu voorbij was. Maar volgens Cohen was de Wet van Mozes méér geweest dan een politieke en had deze universele ethische waarden die geldig waren voor heel de mensheid, die immers geheel van Adam en Eva afstamde.
Spinoza had volgens Cohen van het jodendom een karikatuur gemaakt en dat was ‘een onbegrijpelijk verraad aan het jodendom’. Daardoor lag het aan Spinoza dat hij door Duitse denkers als Goethe en vele anderen zo gewaardeerd werd dat zij zich een volkomen verkeerd beeld van het jodendom vormden als een particularistische religie - een beeld dat het joden moeilijk maakte joods te leven in een niet-joodse staat die Duitsland was. Spinoza werd zo een ‘kroongetuige’ tegen zijn eigen volk.
“Der böse Dämon Spinozas” had de verhoudingen niet alleen verziekt in zijn eigen tijd, maar ook in de twintigste eeuw met z’n antisemitisme. Wat bezielde de joden toch om deze Spinoza zo te vereren?