[Hersteld] Karl Jaspers over Spinoza
Teruggehaald uit het cachegeheugen van Google, nadat blogse.nl alle blogs van 2½ maand gewist had.
Karl Jaspers over Spinoza
De inleiding over Spinoza van Karl Jaspers in de reeks “The Great Philosophers, edited by Hannah Arendt [Harvest/HBJ Books, New York/London, 1974 (eerder 1966; oorspr. Deel van Die Grossen Philosophen, 1957] beschouw ik als een van de beste inleidingen op Spinoza – en ik las er al aardig wat. Jammer dat het nooit in het Nederlands is vertaald. Dat zou overigens nog altijd kunnen, want het is inmiddels te zien als een klassieker. Ook in het Duits is het werkje, voor zover ik weet, nooit apart uitgegeven. *)
Het grote voordeel is dat Jaspers duidelijk goed vertrouwd is met de filosofie van Spinoza. Hij heeft hem goed bestudeerd, neemt hem serieus, maar neemt ook afstand van hem, maar dat niet op een vervelende, dogmatische maar op een waarlijk filosofische manier.
Werner Schuβler schrijft in zijn boekje over Jaspers: “Op zijn zeventiende las hij Spinoza. Terugkijkend zegt hij daarover: ‘Hij werd mijn filosoof’. (Philosophische Autobiographie 1977, 10)”. Ik geloof Jaspers echter meer waar hij eerder in 1941 schreef: “While I was still at school Spinoza was the first. Kant then became the philosopher for me and has remained so.” (als “On My Philosophy” op internet te vinden [hier])
Hij was veel meer Kantiaan dan Spinozist en tenslotte had Jaspers z’n eigen filosofie, zonder dat hij overigens zelf school maakte. Maar hij schreef een mooi deeltje over Spinoza dat later, in 1966, door Hannah Arendt in Amerika als apart boekje werd uitgegeven. Zij heeft ervoor gezorgd dat ongeveer al het werk van haar leraar en vriend Jaspers in Amerika is vertaald en uitgegeven.
“Het is onmogelijk te denken met Spinoza zonder tot persoonlijk contact met hem te komen”, schrijft hij in dat boekje op blz 100.
De lezer krijgt een knappe, meedenkende samenvatting van de hoofdlijnen van Spinoza’s filosofie; essayistisch, dus niet op Spinoza’s eigen axiomatische wijze. Hier krijgt men Spinoza’s metafysica, mens- en passieleer, ethiek en politieke theorie uitgelegd door iemand die hem goed begrepen heeft.
Op het eind van het boek volgt uitvoerig commentaar op de beperkingen en tekortkomingen van Spinoza’s benadering vanuit latere inzichten, waarin men duidelijk de eigen filosofische preoccupaties van Karl Jaspers herkent, maar dit maakt het juist interessant en draagt toch bij tot een beter begrip van Spinoza.
Maar ook bij de uitleg zelf krijgt men tussendoor stukjes commentaar van Jaspers. Zo laat hij op veel plaatsen zien hoe Spinoza verkeerd begrepen is en hoe immers zijn godsbegrip het pantheïstische transcendeert. Hoe degenen die God met het universum of de natuur zoals wij en de natuurwetenschap die kennen laten samenvallen, Spinoza niet hebben begrepen. Spinoza heeft immers niet voor niets beweerd dat de Substantie of God oneindig veel attributen heeft, waarvan wij er maar twee kennen. Dat was zijn manier om aan te geven dat God oneindig groter is dan wij ooit kunnen kennen.
Heel opmerkelijk vind ik dat Jaspers meent dat Spinoza zijn centrale en alles overheersende godsbegrip heeft ontleend aan en als een uitzuivering ziet van de innerlijke gods-intuïtie zoals die van kindsafaan door de Bijbelse traditie in hem is gewekt. En deze ervaring van God werd voor hem het Ene, waarvan alles afhankelijk is. Het opmerkelijke is dus dat Jaspers grotere continuïteit ziet tussen de God van de Joden en hun profeten en de God van Spinoza, dan meestal wordt aangenomen. Maar dat is dan de uitgezuiverde en verre van antropomorfe God, zoals die ook door sommige profeten zou zijn bedoeld: degene die we niet kennen, wiens naam we niet kennen en van wie volgens het tweede gebod geen gesneden beelden mogen en kunnen worden gemaakt.
Op het eind komt Jaspers met een hele reeks bezwaren die tegen Spinoza’s godsconcept ingebracht zijn. De uiterste mate van abstractheid en leegte van elke objectrepresentatie, waaraan dus weinig te beleven is; terwijl mensen behoefte hebben aan beelden en belichamingen, aan bestaan in de tijd en in de geschiedenis. Aan die behoefte van mensen komt Spinoza dus niet tegemoet. Jaspers benadrukt Spinoza’s radicaal abstraheren van elk óók-Bijbels antropomorf idee van God en ‘het hem alleen maar in de ethersfeer van de gedachten brengen op basis waarvan uiteraard nooit enig godsdienstig instituut kan worden gebouwd. Vervolgens ziet hij Spinoza van hieraf twee stappen zetten: [1] Volgens zijn concept kunnen de God van het Oude en het Nieuwe Testament en van de Koran als één worden gezien en [2] Er is tevens aansluiting mogelijk met China en India: gelijkmatigheid, vreugde, sereniteit en gelukzaligheid zijn bereikbaar in Gods ene realiteit.
Verder heeft Spinoza een eigen transcendentie-begrip op basis van het oneindig aantal attributen die elk op oneindige wijze Gods essentie uitdrukken. Jaspers verwijst hier dikwijls naar. Voorts is Spinoza’s godsconcept zonder enige historiciteit en tijdelijkheid en staat het helemaal aan de kant van de universaliteit. Ook zijn alle traditionele karakteristieken van God afwezig: er is geen jaloezie of woede; er is geen enkele aanleiding voor vrees – alleen voor liefde: liefde van de mens voor die God, zonder enige wederliefde te verwachten. Bij Spinoza is elk “U”, elke mogelijkheid van dialoog of gebed tot God verdwenen. En dus verdwijnt bij hem ook elk verbond met God.
Enfin, allemaal problemen van mensen die behoefte hebben aan taal en tekens in de historische actualiteit, in ruimte en tijd. Jaspers noemt overigens niet de bezwaren van hen die vinden dat Spinoza nog teveel aan de traditionele taal inzake God vasthoudt. Maar hij vat wel zo samen: “Spinoza figures of thought are among the greatest ever produced and are in turn historical.” Jaspers antwoordt de critici dat zij juist in wanhoop vervallen als hun fixaties (hun mythen, tekens, dogma’s) hun effectiviteit kwijtraken, een wanhoop die niet komt bij Spinoza’s godsidee die al deze uiterlijkheden en verdinglijkingen overstijgt. Al degenen die de beelden en metaforen voor de werkelijkheid aanzien identificeren God met het Mindere in tegenstelling tot Spinoza die met zijn denken het Meerdere benadert. In het uitzuiveren van het Bijbelse godsidee van elke superstitie speelt volgens Jaspers Spinoza eenzelfde vitale rol als Jezus, die het tweede gebod even serieus nam. Maar Jaspers vindt toch dat die critici gelijk hebben die zeggen dat Spinoza verwaarloost om de mensen in de eindigheid van hun gedachten en beelden met God te verbinden. Spinoza zette zo’n grote stap in transcendentie dat slechts weinigen hem konden volgen. Hij nam geen helpende, zeg priesterlijke taak op zich om in beelden en metaforen te bemiddelen. Maar hij opende wel een horizon waarin alle soorten ‘belichamingen’ met elkaar kunnen communiceren. Ik vind het wat merkwaardig dat Jaspers meent dat Spinoza wel zo’n rol had dienen te vervullen – alsof hij een soort godsdienststichter had moeten worden. Hier zie je dat Jaspers, die als psychiater begon alvorens filosoof te worden, die mensen-helpende oriëntering nooit is kwijtgeraakt. En duidelijk is dat Jaspers minder onderscheid maakt tussen de 'God van de filosofen' en de 'God van de gelovigen' dan gebruikelijk is.
Maar zijn weergave en analyse, waar ik hier alleen dit thema heb uitgelicht, is er niet minder interessant om.
_______
*) Correctie. Ik vind een dag later bij antiqbook deze advertentie: JASPERS, KARL Spinoza. Serie Piper, 1978. Paperback. ISBN: 3492004725. 152 pages.
Reacties
Beste Stan, 50 jaar geleden (sic) las ik "Die groszen Philosophen" en was ik net zo enthousiast als jij nu. Toch vond ik toen al dat hij ze allemaal teveel op een hoop gooit. Uit mijn hoofd citeer ik (ik ben het boek kwijt; hoe je zo'n knol kwijt kunt raken, is een kwestie apart: voer voor psychologen): "Ueber den Wolken winken sich die Groszen aller Zeiten". Daar zit iets in, maar het is toch niet waar. Kant en Spinoza, Hegel en Spinoza, Heidegger en Spinoza, Arendt en Spinoza, Aristoteles en Spinoza, Spinozahuis en Spinoza: het zijn totaal verschillende werelden.
Wim Klever 15-09-2008 @ 17:05