Hoe Dionijs Burger uitglijdt bij het onderuit halen van Spinoza’s metafysica

Dionijs Burger (1820 - 1891)Van Dionijs Burger [cf. dit blog] die omstreeks 1860 een concieze vertaling van de Ethica maakte, kwam ik enige artikelen tegen die hij inbracht in De nieuwe recensent, Tijdschrift voor wetenschap en smaak. Onder medewerking van een aantal vaderlandsche geleerden en letterkundigen, 1861, Tweede Stuk, Mengelwerk. Amsterdam, J. & J. Mannoury, Firma Ipenbuur & van Seldam. Er staan verhalen, novellen enz. in, er is Poëzij en er is de Portefeuille Proza. Daarin stonden drie artikelen van D. Burger:

Spinoza en de Onsterfelijkheid [p. 241]. Onsterfelijkheid en Herinnering [p. 344] en De Metaphysica van Spinoza [p. 680]

Die eerste twee stukken, waarin hij ‘onsterfelijkheid’ en ‘eewigheid’ door elkaar haalt (hetgeen  wel vaker gebeurde en gebeurt) laat ik zitten. Dat laatste korte stuk, waarin hij meent Spinoza’s metafysische systeem onderuit gehaald te hebben, neem ik hier graag over, daar er een fraaie denkfout in aan te treffen is. Hij meent het hele stelsel onderuit te halen door te wijzen op een grote fout aan het begin. Die ontdekt hij in stelling 1/5 welke in Burgers vertaling luidt: "Stelling V. In het heelal kunnen geen twee of meer zelfstandige wezens van dezelfde natuur of eigenschap bestaan." [cf. zie aldaar ook het bewijs].

Daarmee gaat Burger in zijn stukje aan de slag. Hij probeert het principe toe te passen dat Spinoza hier kennelijk gebruikt en dat sinds Leibniz bekend staat als het “principe van de ononderscheidbaarheid”. Dat principe kan op twee manieren voorkomen: [1] het principe van de ononderscheidbaarheid van identieke dingen [voor elke x en y geldt, als x identiek is aan y, dan hebben x en y volledig dezelfde eigenschappen; daar gaat het om een duidelijke logische waarheid];

[2] het principe van de identiteit van dingen met ononderscheidbare eigenschappen [voor elke x en y geldt, als x en y dezelfde eigenschappen hebben, dan zijn x en y identiek]. Hier kunnen addertjes onder het gras zitten, n.l. wat telt als eigenschappen en wat laat je buiten beeld. Daar neem Burger als een echte jongleur zijn speelruimte.

Ik geef nu eerst de tekst van Dionijs Burger en geef daarna mijn commentaar; dit blijven immers leuke denkoefeningen. Of er iemand destijds nog commentaar aan Burger heeft gegeven is mij onbekend (het zou iets voor Johannes van Vloten geweest kunnen zijn).

DE METAPHYSICA VAN SPINOZA.

Wanneer in het begin van eene redenering eene fout verborgen is, dan is de einduitkomst onvermijdelijk gebrekkig, en wel des te gebrekkiger, naarmate de redenering overigens beter zamenhangt. Dit is, naar mij voorkomt, het geval met de metaphysica van Spinoza. Ik zeg met de metaphysica, want zijne op waarneming gebouwde aanmerkingen over de hartstogten, over de slavernij waarin zij den mensch houden, en over de kracht der rede om hem van die slavernij te verlossen, zijn vol voortreffelijke uitspraken, die, omdat zij empirisch waar zijn, hare waarde zouden blijven behouden, al viel zijn stelsel in duigen. Wij hebben elders (in het Tijdschrift voor de Nederlandsche gymnasiën , jaargang 1857-1860) hieraan regt laten wedervaren, en blijven ze bewonderen, ofschoon wij niet instemmen met het gevoelen, dat tusschen Spinoza's redeneringen zelfs geene speld kan ingestoken worden, daar wij integendeel meenen zijne metaphysica te moeten verwerpen, omdat in het begin eene fout verborgen is, die wij eerst na lange studie van de Ethica hebben opgemerkt, en die wij thans willen aanwijzen, in de hoop, dat welligt anderen mogen opgewekt worden, om over dit punt eveneens hun gevoelen te zeggen en het hier in het midden gebragte toe te stemmen of te wederleggen. De fout, die wij bedoelen, is deze:

In de 5de stelling van het eerste boek beweert Spinoza, dat er geen twee zelfstandige wezens met dezelfde eigenschap bestaan kunnen. Dit wordt bewezen door de opmerking, dat twee wezens met dezelfde eigenschap niet zouden te onderscheiden zijn. Dit bewijs nu is om twee redenen valsch. Hier heerscht eene dubbele verwarring. Vooreerst wordt hier wat voor ons bestaat verward met hetgeen op zich zelf bestaat, want al zouden wij twee wezens van dezelfde eigenschap niet kunnen onderscheiden, dan volgt daaruit geenszins, dat zij geen afzonderlijk bestaan zouden kunnen hebben; ten andere wordt hier het begrip verward met de werkelijkheid, want al is het waar, dat er maar één begrip van een wezen met eene bepaalde eigenschap denkbaar is, dan is het daarom nog niet zeker, dat er van zulk een wezen maar één exemplaar in de werkelijkheid zou kunnen gevonden worden. Wij willen dit met een eenvoudig voorbeeld ophelderen. Gesteld eens, dat er twee of meer bollen van volkomen dezelfde stof, grootte, kleur, enz., bestonden, dan is het zeker, dat iemand ze, mits hij ze afzonderlijk zag, niet van elkander zou kunnen onderscheiden, en dat hun begrip slechts één zou wezen, terwijl er toch in de werkelijkheid meer zouden zijn. Deze zwarigheid kan alleen weerlegd worden door aan te merken, dat zulke bollen of andere dergelijke dingen geene zelfstandige wezens zijn, omdat zij zijn voortgebragt en omdat zij niet oneindig zijn, terwijl men, als Spinoza van een zelfstandig wezen spreekt, altijd de oneindigheid en het niet voortgebragt zijn moet veronderstellen; maar deze wederlegging baat niets, omdat juist de twee stellingen, dat een zelfstandig wezen niet kan voortgebragt worden, en dat zulk een wezen oneindig is, met behulp van de door ons bestredene stelling bewezen worden, en daarom ook in de Ethica achter deze stelling geplaatst zijn. Wanneer zij evenwel gevolgtrekkingen zijn uit de stelling, die wij bestrijden, dan mogen zij bij die stelling niet reeds als bewezen ondersteld worden, of er ontstaat een cirkelbewijs, wat eigenlijk in 't geheel geen bewijs is.

Het eenige, dat nog op een van stelling 5 onafhankelijk bewijs van de onmogelijkheid van het voortgebragt worden van zelfstandige wezens gelijkt, is de aanmerking op stelling 6, dat indien een zelfstandig wezen door een ander kon voortgebragt worden, zijn begrip van het begrip zijner oorzaak afhankelijk zou zijn, en het dus volgens bepaling 3 geen zelfstandig wezen zijn zou. Deze aanmerking is evenwel ook niet houdbaar; want vooreerst is het wel denkbaar, dat eenig wezen, al is het oorspronkelijk voortgebragt, als het eenmaal bestaat, alleen door zich zelf kan gekend worden, zoo als, bij voorbeeld, van een’ bol zoowel eene genetische als eene andere definitie kan gegeven worden; ten andere is, juist omdat dit wel denkbaar is, de voorafgaande bepaling hier zonder kracht van bewijs; ten derde moet vooral in het oog gehouden worden, dat eene ongemotiveerde bepaling niets meer is dan eene onderstelling, en dus geenszins den grondslag van een bewijs kan opleveren. Hetzelfde geldt tegen aanmerking 2, stell. 8.

Om deze redenen houden wij de metaphysica van Spinoza voor gebrekkig, en meenen dus regt te hebben, wanneer wij staande houden, dat bij het beoordeelen van zijn stelsel uitdrukkelijk onderscheid moet gemaakt worden tusschen hetgeen hij aan de waarneming ontleent, wat voortreffelijk is, en hetgeen hij a priori zoekt te bewijzen, wat eigenlijk op valsche redeneringen en onbewezene onderstellingen gebouwd is. Uit zijn systeem is nog tegenwoordig veel te leeren en wij juichen elke poging toe, om hem in Nederland weer bekend te maken, ja wij hebben daartoe het onze bijgedragen; maar wanneer iemand aan Spinoza onfeilbaarheid mogt toekennen, dan zouden wij daartegen ten sterkste protesteren.

Amersfoort, 13 Oct. 1861.                                           D. Burger.

                                                     * * *

Mijn commentaar. Burger speelt een beetje vals. Hij zegt in z'n gedachtenvoorbeeld: "Gesteld eens, dat er twee of meer bollen van volkomen dezelfde stof, grootte, kleur, enz., bestonden..."
Onder dat "enz." valt niet de 'locatie'. Want als ook de locatie dezelfde was, dan kon er slechts sprake zijn van één met zichzelf identieke bol. Dat er twee ballen op verschillende locaties zijn, weten echter in dit voorbeeld alleen de proefleider, Burger, en de waarnemers of zijn lezers. Spinoza mag dat niet weten. Die wordt geacht niet door te hebben dat er met die ballen wordt gejongleerd. Burgers conditie "mits hij ze afzonderlijk zag" is iets dat hij toevoegt en oplegt. Burger houdt eigenschappen of kenmerken achter en onthoudt Spinoza de toegang ertoe. Hij doet alsof hij het "principe van de identiteit van dingen met ononderscheidbare eigenschappen" toepast, maar houdt een belangrijke eigenschap buiten beeld.
Hij dwingt Spinoza dus in de positie van de onwetendheid van de imaginatio.
Maar Spinoza gaat het uiteraard om een "objectieve waarnemer" ('from nowhere'), die echt alle eigenschappen en kenmerken kan waarnemen. En vooral: die de werkelijkheid (hier: 'het heelal') kan waarnemen en dan dus meteen ziet: twee bollen op verschillende locaties. Kortom, de "valsche redeneringen en onbewezene onderstellingen" betreffen Burger, niet Spinoza. Het is merkwaardig dat hij werkelijk zou hebben gemeend met deze kinderachtige truck Spinoza onderuit gehaald te hebben.