Is er dan toch een artikel met Kafka én Spinoza in de titel?

In het eerste van twee blogs die ik had over Kafka en Spinoza, schreef ik: "Opvallend is dat er geen enkel artikel, laat staan een monografie aan de relatie Kafka – Spinoza is gewijd. Althans ik kon tot heden niets vinden." Daarop ontving ik recent van dr. Niels Bokhove (Kafka-deskundige, medeoprichter en voorzitter van de Nederlandse Kafka-Kring, maar dat ontdekte ik pas later) deze mail:

"Wel degelijk is er ooit een artikel over Spinoza en Kafka verschenen, maar inderdaad moeilijk vindbaar: Pierre Fauchery, "De Kafka à Spinoza", Action (1946) Nr. 100, p. 14-15. Ik heb er een bijna onleesbare kopie van.
Overigens vraag ik mij af of een speurtocht naar een invloedrelatie wel zinvol en vruchtbaar is. (1) Wat is invloed eigenlijk? (2) Kafka las hem (welk werk? Ethica?) in zijn jeugd, verder is er niks bekend behalve dan dat verhaal over het godsbewijs."

Dit maakte mij nieuwsgierig en ik verzocht om scans van het artikel. Intussen ging ik op internet op zoek naar wat er over Pierre Fauchery te vinden was. Er bleek wel iets te vinden.

Van het eerste dat ik tegenkwam schrok ik nogal: "En France, l’organe marxiste Action et Pierre Fauchery lancèrent la question aux écrivains et aux lecteurs: « Faut-il brûler Kafka ? »." [Cf.]

"Moeten we Kafka verbranden?" Wat is dat voor vraag zo kort na de holocaust? Maar dat bleek dus anders gelezen te moeten worden. De vraag verwees naar de laatste wens van Kafka om alle manuscripten te verbranden en naar het feit dat Max Brod die wens niet vervulde, terwijl de Nazi's die ca. 20 dagboeken en 30 brieven in handen hadden gekregen, die wel hadden doen verdwijnen (waarschijnlijk hadden verbrand). De 'ongehoorzaamheid' van Brod was een intellectueel-ethische kwestie. Maar achter die door de communistische intellectuelen rond het weekblad Action opgeworpen vraag zat ook een bezwaar tegen het kafkaiaanse wereldbeeld dat door niet-verbranding in stand werd gehouden. Was er niet grote behoefte aan meer optimisme? Zo blijkt uit de vraagstelling (zie hierna)

In de Jean Paulhan & Francis Ponge Correspondence 1923-1968, II 1946-1968, NRF Gallimard, een brief van omstreeks 25 mei 1946 van Ponge aan Paulhan, waarin deze hem de questionnaire namens Pierre Fauchery toezendt. De redactie geeft in voetnoot deze informatie over deze enquête [cf. PDF]:

Enige informatie over deze enquête biedt Kerstin Gernig, Die Kafka-Rezeption in Frankreich: ein diachroner Vergleich der französischen Übersetzungen im Kontext der hermeneutischen Übersetzungswissenschaft [Königshausen & Neumann, 1999 - books.google]. Daarin noot 49 op blz 59:

"Der Stellenwert, den die Literatur nach dem Zweiten Weltkrieg hat, wird besonders deutlich an den Reaktionen auf die in einer Literaturzeitschrift von P. Fauchery gestellte provokative Frage „Faut-il brûler Kafka?" Es geht um die Frage der Berechtigung von reaktionärer versus revolutionärer, engagierter versus propagandistischer, pessimistischer versus optimistischer Literatur. Geantwortet haben u.a. Claude Mauriac, Maurice Merleau-Ponty, Jean Paulhan, Francis Ponge. Vgl. dazu TABERY, Franvoise: Kafka en France. 1991, S. 76-85.

Françoise Tabery, Kafka en France. Lettres modernes, 1991 kan ik op internet niet vinden. Wel is nog het volgende te vinden in Alexandre Vialatte, Au miroir de l'imaginaire [Presses Univ Blaise Pascal, 2003 - books.google] In het hoofdstuk "Vialatte lecteur de Kafka" lezen we op p. 261 over de tamelijk merkwaardige - deels geamuseerde, deels geërgerde - receptie van Kafka in Frankrijk van na WO II. In de naoorlogse jaren, zo meende Vialatte, werd Kafka op twee manieren serieus genomen: soms verwees zijn naam naar heksenprocessen, soms stond zijn naam voor "een religie van de wanhoop." Verwezen wordt naar de reactie op de Action-enquête, waaruit een vijandigheid van de marxistische kritiek naar voren kwam op - zoals zij het lazen - Kafka's burgerlijk individualisme en decadente morbiditeit. Het maakte dat het werk van Kafka in het centrum van het nationale literaire debat kwam te staan en dat tot in de jaren zestig bleef.

"De Kafka à Spinoza"
Hiermee hebben we wel voldoende achtergrond om nu eens om te zien naar dat stuk dat Pierre Fauchery zelf bijdroeg aan de discussie over Kafka en dat hij de titel meegaf "De Kafka à Spinoza" en dat verscheen in Action Nr. 100 van vrijdag 2 augustus 1946 [p. 14-15]. Grote delen van de scans die ik ontving, gemaakt van een kopie van het stuk, zijn nauwelijks leesbaar. Maar duidelijk is dat hij erin laat merken dat hij, hoewel geen 'kafkaphile' toch vindt: "Non, nous ne brûlerons pas Kafka."

Aan het eind van zijn tekst verschijnt dan een paragraaf waarin hij Spinoza in zijn evaluatie van Kafka betrekt. Deze tekst heb ik, met hulp Marcel Leduc, kunnen transcriberen. Het blijkt dat hij meer begrip kan opbrengen voor de moedige (vaillant) houding van Spinoza dan voor het piekeren van Kafka over zijn vernedering. Na de Franse tekst de vertaling:  

Pour en finir avec Kafka. Tandis que se clôturait l'enquête, je lisais justement, dans le bel ouvrage de G. Friedmann (1), le récit des tribulations d'un autre juif, celui dont un contemporain qui se prétendait philosophe écrivait: "Le juif Spinoza, qui porte un nom de mauvais augure et n'a pas craint de donner le pire exemple, sera roué de coups par les doctes, comme il le mérite."
C'était en 1671, Spinoza venait de publier son Traité théologico-politique, oú il défendait la liberté de pensée contre l'intolérance. Sinon "roué de coups", du moins en butte à l'opprobre général, honni même par les siens, le vaillant Spinoza ne s'épuise point, comme Kafka, a ruminer son abjection: il travaille à L'Ethique, c'est-à-dire a la plus grandiose entreprise que l'homme ait tentée pour s'accorder à l'univers qu'il habite. Il m'a semble que du contraste de ces deux figures on pouvait tirer quelque enseignement. Et aussi qu'un des résultats de notre enquête était d'avoir fait apparaitre l'existence de deux catégories d'esprits - de deux temperaments. Ceux qui font bonneur a Kafka d'avoir dénoncé une "condition humaine" sans remède, et pensent que toute conscience authentique est condamnée à venir se meurtrir aux patois opaques dus cachot où il nous a murès avec lui. Et ceux qui ont déjà, dans leur coeur, accepté de brûler Kafka: c'est-à-dire de refuser le monde qui rend Kafka possible, le monde du juif humilié - le monde de l'homme humilié.

In vertaling van Marcel Leduc (waarvoor mijn dank)
Laten we met Kafka eindigen. Op het moment dat het onderzoek werd afgesloten las ik in het mooie boek van
G. Friedmann
1 het verhaal over de tegenspoed van een andere Jood, waarvan een tijdgenoot – die beweerde filosoof te zijn – schreef: “de Jood Spinoza, die een naam draagt met een slecht voorteken en die niet heeft gevreesd om het ergste voorbeeld te geven, zal aangevallen worden door de geleerden, zoals hij verdient.”
In 1671 publiceerde Spinoza zijn Tractatus theologico-politicus waarin hij de vrijheid van denken verdedigt tegenover onverdraagzaamheid. Zo al niet ‘geradbraakt’, dan toch het mikpunt van een algemene smaad - zelfs veracht door zijn gelijken - put de moedige Spinoza zich niet uit, zoals Kafka, om te piekeren over zijn vernedering: hij werkt aan zijn Ethica, dat wil zeggen, aan de grootste onderneming die de mens ooit heeft ondernomen om een overeenstemming te vinden met het universum dat hij bewoont. Ik dacht dat het mogelijk was om lering te trekken uit de tegenstelling van die twee persoonlijkheden. Bovendien bleek uit de resultaten van ons onderzoek dat er twee soorten intellectuelen bestaan, twee temperamenten. Zij die alle eer aan Kafka bewijzen omdat hij een ‘condition humaine’ zonder uitweg heeft aangeklaagd, waarin ieder authentiek bewustzijn is veroordeeld om vast te lopen op de ondoordringbare wanden van een cel waarin we zijn opgesloten. En dan de anderen, die reeds in hun hart hebben besloten om Kafka te verbranden: het is te zeggen, zij die weigeren de wereld van Kafka te aanvaarden, de wereld van een vernederde Jood, de wereld van de vernederde mens.

1) Leibniz et Spinoza, (Gallimard)

                                                     * * *

Het boek van Georges Friedmann, Leibniz et Spinoza, verscheen in 1946 in de Bibliothèque des Idées van Gallimard; het kreeg een tweede uitgebreide druk in 1962 en een derde in 1974. Er waren er dus meer die het zagen als een "bel ouvrage".

[Rechts de cover van de 1962-editie; van hier; onder die van 1974] 

Van wie ook al weer de zin is die Fauchery aanhaalt ("Le juif Spinoza, qui porte un nom de mauvais augure et n'a pas craint de donner le pire exemple, sera roué de coups par les doctes, comme il le mérite") kan ik me niet herinneren - ben 'm wel eerder tegengekomen.

Nog even terugblikkend naar de opening. Het is duidelijk dat we met dit stuk tot nog toe het eerste artikel gevonden hebben met zowel Kafka als Spinoza in de titel. Maar hiermee hebben we nog geen studie van de betekenis van Spinoza voor Kafka. Kafka's levensvisie wordt afgewezen, vergeleken met die van Spinoza. Maar naar zulke beoordelingen waren we niet op zoek. Het stuk raakt wel aan een kwestie die sinds Spinoza's immanentiefilosofie ontstond: hoe te leven als er niet door een transcendentie zin wordt aangereikt - in de natuur vinden we die niet en we zijn dus op onszelf en elkaar aangewezen. In die situatie blijven er de blijde optimisten en droeve pessimisten: degenen die lijden onder de onttovering en absurditeit ervaren.

Stan Verdult

_____________

De Kafka-cartoon is afkomstig uit Rogelio Naranjo, Queì caso tiene, 1982 [op deze site staan alle politieke cartoons uit dit boek gescand]

Reacties

Stan, en misschien ook Marcel (van wie is het laatste blokje tekst ?)
"De kwestie hoe te leven als er niet door een transcendentie zin wordt aangereikt - in de natuur vinden we die niet en we zijn dus op onszelf en elkaar aangewezen." Daar wordt iets in woorden uitgedrukt dat mij bezighoudt en dat ik bovendien intuitief zou willen onderschrijven. Dan verder: "In die situatie blijven er de blijde optimisten en droeve pessimisten: degenen die lijden onder de onttovering en absurditeit ervaren." Verwarrende formulering...?
Wordt hier een tegenstelling tussen blijde optimisten en droeve pessimisten geschapen? Als argeloze lezer zou ik denken van wel. Maar dan worden, als ik het goed lees, deze categorieen vervolgens op een hoop geveegd met "degenen die lijden onder de onttovering en absurditeit ervaren", punt. Er blijft iets in mijn percipierende geest haken (vishaakje) dat waarschijnlijk ook te maken heeft met mijn grasduinen de laatste dagen in teksten over Heidegger en over Camus. Ik weet ook wel dat de Blijde Optimist en de Droeve Pessimist rollen zijn die in elk (on-)volwaardig zelf een podium vragen, maar toch... Ik refereer ook maar even aan de inmiddels in onze SpinozaKring befaamde slotzin van De mythe van Sisyfus: "We moeten ons Sisyfus als een gelukkig mens voorstellen." Korte citaten, one-liners, verworden makkelijk tot slogan. Het zijn dan zagers(pieren) waarin de vishaak verborgen zit (en da's maar goed ook) Terug naar het concept ABSURDITEIT.
"Het absurde is 'een bittere plek waar de hoop geen plaats meer heeft', (Andre Comte-Sponville) Ik zou haast gaan treuren om deze onttovering. Als ik het een beetje snap heeft Albert Camus willen zeggen en leven dat het menselijk ongeluk voortkomt uit de hoop en (hoop koesteren is een (denk-)fout) dat het geluk voortkomt uit het ontbreken van hoop. Ja., ik heb deze slagzinnen uit de laatste aflevering van Filosofie Magazine evenals de quote: "Wie zegt dat het makkelijk is ?" bij een foto van en een interviewtje met de franse filosoof Frederic Lenoir die zich verwant zegt te voelen met Spinoza. Daar schemert nog een andere slotzin (van de Ethica) in door: "Maar al het voortreffelijke is even moeilijk als zeldzaam." (vert. van van Suchtelen); of niet ?
Blogs zijn niet de ideale dragers van lange teksten, las ik op een blog van Tinneke Beeckman (over Heidegger en ook Spinoza) Ik wil daarom proberen bondig (en ook verbindend) te zijn. Wat wil ik in deze reactie op een blog van Stan aansnijden ?
De/een vraag naar het Zijn en de zijnden, of beter wat minder abstract: Hoe zit dat met die droeve optimisten en blijde pessimisten in het licht van de onttovering en de gelukzalige absurditeit van de 'condition humaine' ? Groet, ArisZ

Aris, dank voor je lange beschouwing, waarop ik alleen dit te melden heb:
[1] Ik heb mijn naam toegevoegd, zodat duidelijk is dat 't mijn tekst is.
[2] Ik zie de aanleiding voor de verwarring, maar ik had "blijde optimisten en droeve pessimisten" niet op een hoop willen gooien; bij wat na die dubbele punt komt had ik alleen de "droeve pessimisten" op 't oog.
[3] Dat "hoop geen plaats meer heeft" (citeer je van Comte-Sponville) kan alleen gezegd worden door diegene voor wie transcendentie (nog) uitgangspunt is. Een Spinozist ziet ruimte voor enige bescheiden "hoop op redelijke mensen" - we moeten het met elkaar zien te rooien in dit barre universum.
Je zal me niet euvel duiden dat ik hier niet even op de/een vraag naar het ZIJN inga.

Ja Stan, dankjewel, je geeft me weer te denken (over dat ik in associatie en tekst wel eens uit de bocht vlieg. Ik werd getriggerd (of liet mij verleiden) door de woordcombinatie van droef pessimisme en absurditeit. Je derde opmerking (over transcendentie en hoop) is van belang voor me en brengt me weer een stapje verder op mijn puzzletocht door het filosofisch landschap. Groet,

Aris, misschien vind je dan ook enig genoegen in mijn blog "Had Spinoza een metafysische lach?" n.a.v. een publicatie van Guido Vanheeswijck. Ach, er is zoveel op dit blog te vinden... Zie hier

http://spinoza.blogse.nl/log/had-spinoza-een-metafysische-lach.html