Jacobus Leydekker (1656 – 1729) en "De blyde Spinosist"

Van groot belang voor de geschiedenis van de Spinoza-receptie (of beter: Spinoza-bestrijding) is hij niet. Michiel Wielema noemt hem in het geheel niet en Jonathan Israel vermeldt alleen aan het eind van een interessant hoofdstuk in Radicale Verlichting over “De controverse over de ‘natuur van God’ (1710-1720)” over de affaire Jacob Wittich, dat Jacobus Leydekker met zijn De blyde Spinosist alarm sloeg over het oprukken van het spinozisme in de Nederlandse samenleving in het begin van de 18e eeuw (zoals ook Carolus Tuinman [blog] en Anthonius Driessen [blog] deden).

Uitgebreid aandacht aan wat deze Leydekker bekommerde geeft Rienk Vermij: “Jacob Leydekker, een bedroefde christenleraar over het spinozisme” in het - wat Spinoza betreft - enigszins teleurstellende boek van Ernestine van der Wall en Leo Wessels (Red.), Een veelzijdige verstandhouding. Religie en Verlichting in Nederland 1650 – 1850 [Vantilt, Nijmegen, 2007).  [Voor een overzicht van de hoofdstukken zie hier] 

Je zou van zo’n boek verwachten dat toch zeker Spinoza’s religiefilosofie, z’n bestrijding van superstitie (bijgeloof), z’n invloed op de latere Bijbelstudie, z’n kritiek op clerus en kerken, z'n voorstellen voor de relatie staat-kerken, uitvoerig zou worden behandeld. Niets daarvan! Hoe kan dit achterwege worden gelaten? Dan blijkt dat er geen centrale redactionele sturing plaatsvond, maar dat het een hobbyboek was (“geboren uit liefhebberij”), en dat de auteurs (van het in 1997 door Ernestine van der Wall gestichte Centrum voor de Studie van Religie en Verlichting) vrij gelaten werden in hun bij te dragen onderwerp. En daar was dus niemand bij die Spinoza als studiehobby had! Dus geen Spinoza in dit boek – zo simpel ligt het bij hobbywetenschap.

Ik begrijp er dan ook niets van dat Jonathan I. Israel in zijn recensie kon schrijven: “Although in general, Spinoza and Spinozism are given the central position in this volume which they undoubtedly should have, it is a pity that so important and controversial a Spinozistwithin the Reformed Church as Frederik van Leenhof nowhere receives any mention.” [cf PDF] Spinoza zelf mistte hij dus niet, terwijl alleen af en toe zijn naam wordt genoemd, maar een hoofdstuk over hem ontbreekt. Ik denk dat Israel zich heeft laten vleien doordat er enige lippendienst aan zijn werk werd bedreven.

Enfin, het hoofdstuk in dat boek van Rienk Vermij wordt aanleiding om dit blog te schrijven – aanleiding voor een feestje, want De blyde spinozist eindigt zijn dankbrief aan Wittich aldus: 

“Voor het laatste, wat nu my, en myne goede vrienden, de Spinozisten belangt, wy gaan ons vermaaken in onze kudde, laatze zeggen, dat het een ‘kudde zwynen van Epicurus’ is, de zwynen leven al zoo gerust in hunnen modder, als de schapen in hunnen stal, en weide. Laat ons maar gerust, eten, drinken, vrolyk zyn, man dood, paard dood, al dood.”

Ds Jacobus Leydekker, schreef op verzoek van de Classis van Walcheren tegen Wittichius in 1719: De blyde Spinosist en de bedroefde Christenleeraar over de wysgeerige verhandelinge van de natuure Gods [By Reinier van Doesburg, 1719]

Vermij wijst erop dat anti-spinozistische boeken als deze eerder tot de gelovigen gericht waren dan tegen de volgelingen van Spinoza, om te voorkomen dat de gelovigen aan het twijfelen zouden raken en om verontruste gemeenteleden een hart onder de riem te steken. Serieuze gedachtewisselingen waren het meestal niet, eerder ordinaire scheldpartijen. De boodschap was vooral dat Spinoza en zijn volgers verwerpelijke atheïsten waren.

Nu was één van die Spinoza-bestrijders tamelijk genuanceerd: Jacob Wittich (Wittichius - 1677-1739), hoogleraar filosofie aan de universiteit van Duisburg in het hertogdom Kleef. In 1711 liet hij een disputatie verschijnen over de natuur van God: Dissertatio philologica de Natura Dei contra Spinozam. Daarin ging het hem om filosofisch redeneren en besprak hij ook - of eigenlijk alleen - de opvattingen van Spinoza, met wie hij het niet eens was. Dat hij in een verhandeling over de 'natuur van God'  eigenlijk alleen Spinoza besprak, was een van de dingen die hem niet in dank werden afgenomen, maar veel problemen leverde hem dat aanvankelijk niet op.   

Toen zijn eventuele hoogleraarschap in Groningen aan de orde kwam, werd er nog eens naar dat geschrift omgezien en Anthonius Driessen (1684 – 1748) ontwaarde serieuze bezwaren. Ik heb er eerder aandacht aan gegeven in dit blog. Hij beschuldigde Wittich ervan dat hij in naam het Spinozisme bestreed, maar dat hij zelf Spinozistische stellingen verkondigde. In Groningen kreeg Driessen niet zijn zin en bleef het aanbod voor een hoogleraarschap bestaan, maar Wittich ging er niet op in en werd in 1718 hoogleraar wiskunde en filosofie in Leiden. Wat dan weer enige consternatie gaf in Zuid-Holland. Dit werd aanleiding voor de Classis van Walcheren om enige predikanten te verzoeken de zaak te onderzoeken.

Jakob Leydekker, predikant te Middelburg, nam de uitdaging aan. En om sterker te staan, schreef hij niet een kort pamflet, maar een uitgebreider boek van 163 pagina's – het genoemde geschrift – daarin sprak hij ‘dingtaal en tastte den professor gevoelig aan de zweer’, zo meende hij. Men was er in Zeeland zeer van onder de indruk en gaf officiële kerkelijke goedkeuring om zijn verhandeling te laten drukken. Hier zoals het in de bibliografie van Antonius van der Linde [M. Nijhoff, 1871] werd opgenomen:

Het boek had hij opgebouwd uit twee brieven die zgn. aan Wittich gericht waren: een brief geschreven door een ‘blyde spinosist’ die Wittich ervoor bedankte dat er door diens Dissertatio enige ruimte voor de spinozisten was ontstaat en dat eindigde met het boven gegeven citaat over het leiden van een leven als een ‘kudde zwynen van Epicurus’. Daarmee gaf Leydekker een inkijkje over hoe er een fout beeld van Spinoza en diens eventuele volgelingen bestond, maar ook van Epicurus. Hij gaf dit beeld om daarmee in zijn bezorgde tweede brief door bedroefde Christenleeraar (Leydekker zelf) des te sterker te kunnen waarschuwen tegen de gevaren van die spinosistery en hoe die bezorgdheid over de veel te lakse Wittich gerechtvaardigd is.

Interessant is, Vermij wijst er nadrukkelijk op, hoe er door Leydekker (e.a. theologen in die tijd) een heel ander waarheidsbegrip dan tegenwoordig (en dan van Spinoza) werd gehanteerd. Waarheid gold niet zozeer als iets dat niet-vooraf bekend is en waar je naar op zoek moest, maar er was vooraf bestaande (geopenbaarde) waarheid, waar je vanuit moest gaan en waaraan je niet twijfelen kunt; ook eventuele methodische twijfel (opschorten van het oordeel) is al gevaarlijk en kan ten koste gaan van het geloof in de waarheid – en de behoefte aan leerstellige duidelijkheid over allerlei geloofspunten.

Het is duidelijk dat de benadering van Spinoza, het onderzoeken van de Bijbelteksten, en het leggen van de vinger op de pols van de (dwingende en superstie bevorderende) clericale en kerkelijke geloofspraktijken – het gevaar ervan – heel duidelijk was aangekomen.

En daardoor is een boek als dat van Leydekker een fraai voorbeeld van de doodstrijd van het door Spinoza gewonde christelijke geloof.

Stan Verdult 

_____________

Bronnen 

Rienk Vermij: “Jacob Leydekker, een bedroefde christenleraar over het spinozisme”. In: Ernestine van der Wall en Leo Wessels (Red.), Een veelzijdige verstandhouding. Religie en Verlichting in Nederland 1650 – 1850 [Vantilt, Nijmegen, 2007).  [Voor een overzicht van de hoofdstukken zie hier]

L. Knappert over Jacobus Leydekker in: Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek (1918) [DBNL]

Kor Bosch, Zwynen van Epicurus. Spinoza, spinozisme en spinozisten tot 1750 [Hier]