Franciscus Burmannus (1671 - 1719) "Spinoza 'de Goddeloosten Atheist'…
… dien oit de werelt aangeschouwt heeft.”Toen ik dit citaat van Franciscus Burmannus las dat Colerus in zijn Korte, dog waaragtige Levens-beschryving, van Benedictus de Spinosa (1706) opnam, wilde ik iets meer van deze Spinoza-bestrijder weten.
Frans Burman (zoals de man eigenlijk heette) was gereformeerd theoloog, niet van de oude stempel; zijn vader eveneens Franciscus Burman geheten, was al Coccejaans Cartesiaan voor wie er genoeg bewijs was dat de aarde om de zon draaide. Ook hijzelf en zijn zoon (ook weer een Frans Burman, ook weer theoloog) werden als Coccejaan beschouwd. Hij was predikant te Koudum (1695), Brielle (1698), vergezelde in 1702 als hofprediker de Staatse gezanten naar Engeland, predikant te Enkhuizen (1703) en Amsterdam (1705), en tenslotte predikant en hoogleraar theologie te Utrecht (intreerede 26 Februari 1715), waar hij in 1718-19 rector magnificus werd in welke hoedanigheid er portretten van hem gemaakt werden (door J. Houbraken gegraveerd).
De radicaal-reformatorische christenen en de opkomende liberaal-christelijke Spinozisten rondom 1700 maakten het in zijn ogen echter te bond. En nadat in 1703 Frederik van Leenhof zijn Den hemel op aarden het licht had doen zien, vond hij het nodig het jaar daarop, toen hij nog in Enkuizen stond, een studie uit te geven waarin hij de TTP bekritiseerde en Leenhof’s boek ermee vergeleek en veroordeelde. Dat werk kwam uit met deze lange, programmatische titel:
't Hoogste goed der Spinozisten, vergeleken met Den Hemel op Aarden van den Heer Fredericus van Leenhof. Eerste Samenspraak. Waar in de Vergelijkinge word opgemaakt uyt de Tractatus Theologico-Politicus van Spinoza. Welkers Korten Inhout en allerverderfelijkste Gronden, nopens den Godsdienst en 't Staatsbestuur, met een ontdekt en kortelijk wederlegt worden door Franciscus Burmannus, bedienaar des H. Evangeliums tot Enchuysen. Hier komt by een brief van den heere Johanes Henricus Coccejus, secretaris van de Generaliteits Reekenkamer, en griffier van de Leenen van Hollandt. Van welkers inhout, siet de voorreeden. t' Enchuysen, gedrukt by Hendrik van Straalen, boekdrukker en boekverkooper. 1704. Zijn mede te bekomen by A. van Damme, en N. ten Hoorn, boekverkoopers tot Amsterdam.Dat boek had Colerus dus onder ogen gehad. Daarop verscheen een jaar later ook nog:
Vriendelike uytnodinge, van Franciscus Burmannus, door twee brieven, aan den heer Fredericus van Leenhof gedaan, of, om sig te suiveren van sijne spinozisterij, of, om, daar van overtuigt, van deselve opregtelik af te staan. En van sijn eerw. met eenen brief beantwoord en van de hand gewesen. In „t Latijn geschreven, en in „t Nederduitsch vertaald. T’ Enchuisen, by Hendrik van Straalen, boekdrukker en boekverkooper. 1705.
Het is duidelijk, hij verzaakte zijn christelijke taak niet en werd er later wellicht hoogleraar theologie te Utrecht mee.
Het Lemma over hem van J. van Sluis, herzien door M.R. Wielema, in het Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme geeft wel een fraai beeld van de 'affaire Burman – Van Leenhof':
Hij [Burman] was “de laatste, maar ook de grondigste bestrijder van deze mede-coccejaan [Van Leenhof]. In dit boek, geschreven in de vorm van een brief aan zijn broer Petrus [1668-1741], poogt B. aan te tonen dat Van Leenhof op een verkapte wijze Spinoza's opvattingen aangaande God, de Schrift, de godsdienst en de verhouding tussen kerk en staat propageert. Van Leenhof zou een fundamenteel onderscheid maken tussen het volk, dat de verbeeldingen van de Schrift nodig heeft om tot gehoorzaamheid te komen, en de (libertijnse) intellectuelen, die hun hemel op aarde vinden door de volmaking van het verstand. Voor de regenten was de publieke godsdienst slechts een politiek middel om de rust te verzekeren. Van Leenhof zou dit spinozisme leren met behulp van chr. spreekwijzen en er zodoende voor zorgen dat "de Christenen onwetend Spinozisten gemaakt worden". Om die reden was Van Leenhof een veel gevaarlijker man dan Spinoza zelf. Hoewel Van Leenhof toegaf door Spinoza te zijn beïnvloed, ontkende hij evenwel een spinozist te zijn en verwierp hij al dergelijke beschuldigingen. In het anonieme pamflet Drie samenspraken (...) [Knuttel. Pamfl. K.B., nr. 15306] wordt het boek van B. bekritiseerd als onderdeel van een lastercampagne tegen Van Leenhof.In 1705 trachtte B. met Van Leenhof persoonlijk in correspondentie te treden om hem tot een openlijke verwerping van zijn spinozisme te bewegen. De Vriendelike uytnodinge, door B. bezorgd, bevat twee brieven van B. en een afwijzend antwoord van Van Leenhof. Deze beschuldigde B. van harteloosheid en hypocrisie: terwijl B. het op zich had genomen zijn eigen vader (en Van Leenhofs leermeester in Utrecht) tegen Van Limborch van spinozisme vrij te pleiten, wilde hij met alle geweld spinozisme zien in het werk van zijn collega. B. concludeerde echter dat Van Leenhof weigerde zich te zuiveren en dus bij zijn spinozisme bleef.”
Overigens heb ik de indruk dat zijn invloed niet erg groot was en dat hij slechts een bestrijder aan de zijlijn was en dat het een vooral binnenkerkelijk gebeuren bleef. Jonathan Israel heeft helemaal niets over hem.
