Hannah Arendt (1906-1975) bleef zonder Spinoza
Hoe is het te begrijpen dat, hoe mogelijk te verklaren waarom Hannah Arendt zich nooit echt met Spinoza heeft bezig gehouden? Dat zij geen enkele beschouwing aan Spinoza wijdde en dat er niets van zijn denken in haar geschriften terug te vinden is of althans lijkt. Uiteraard had ze van en over hem gelezen en gehoord en een enkele maal komt zijn naam in haar werk voor, maar het lijkt of dat bij wat algemene kennis van geschiedenis van de filosofie is gebleven. Terwijl Spinoza toch een behoorlijk politieke theorie heeft neergelegd. Wel houdt zij zich intensief bezig met Kant en probeert ze diens ‘politieke theorie’ die hij niet had, te reconstrueren uit zijn praktische theorie over esthetica in zijn Kritik der Urteilskraft.
En er waren behalve politieke theorie, nog zoveel andere mogelijke raakvlakken.
Allebei waren ze seculiere, niet religieuze Joden. Allebei werden zij uitgestoten door hun eigen Joodse gemeenschap: de Joodse bestuurders van zijn gemeenschap spraken over Spinoza de herem, de banvloek uit; Arendt werd door de Joodse georganiseerde wereld geëxcommuniceerd, eerst na haar publicatie in 1951 van ‘The Origins of Totalitarianism’ en vanaf 1963 nog sterker na het verschijnen van ‘Eichmann in Jerusalem’. Maar van enig besef daarover of gevoel van verwantschap van haar met Spinoza is niets te merken.
Ze heeft zich veel met Joodse geschiedenis bezig gehouden. Een enkele keer, heel af en toe, noemt ze Spinoza’s naam, maar meer dan in een opsomming of een korte verwijzing naar algemene kennis over hem blijkt dat niet te zijn. Nu beschouwde ze zichzelf lange tijd niet als filosofe, maar als politiek theoretisch denker. Maar juist op dat terrein had ze zich met de benadering van de politieke denker Spinoza uiteen kunnen zetten, maar dat doet ze niet. De enkele keer dat ze naar hem verwijst, heeft het meer met zijn metafysiek te maken. Terwijl ze wel tot de conclusie komt: “De zin van de politiek is vrijheid.” En dat komt toch heel dicht in de buurt van Spinoza’s: ”Het doel van de staat is vrijheid.” Het is zeker dat ze die zin van Spinoza heeft overgetypt. Daar kom ik straks op
Ze wilde bezig zijn met begrijpen van haar wereld, van de contemporaine geschiedenis. Maar voor het op begrip brengen daarvan ging ze steeds terug naar het verleden om te onderzoeken hoe begrippen passen bij omstandigheden en hoe begrippen veranderd moesten worden of zelfs geheel nieuwe begrippen gemunt moesten worden om de veranderende realiteiten te kunnen volgen en verstaan. Daarin zou je haar als het ware onbewust spinozist kunnen noemen. Samenhang en samenhangende ontwikkeling van denken en van de materiële dingen, en ook de door mensen gemaakte wereld, van geest en geschiedenis… Om dieper te gaan in het begrijpen van haar tijd ging ze na ‘The Origins’ aan de studie naar Plato en Aristoteles en vooral ook naar Marx. In Berkeley gaf ze in ’53 colleges over Marx. De know how die ze verwierf gebruikte ze voor The Human Condition (1958), waarin ze haar beroemde onderscheid presenteerde tussen arbeiden, werken en handelen. Zelfs Habermas bekende zich later schatplichtig aan haar en ontleende zijn onderscheid tussen arbeid en interactie aan haar.
In deze Vita Activa, zoals The Human Condition in het Nederlands is vertaald, tref je beschouwingen aan over de moderniteit en Descartes en Leibniz. Maar over Spinoza, de naam die tussen die twee in hoort, niets. Terwijl ze notabene in 1955 wel ook colleges over Spinoza had gegeven. Dat weet bijna niemand. En geen wonder, want het heeft in haar werk geen enkel spoor nagelaten.
In haar biografie over Arendt schreef Elisabeth Young-Bruehl wel op blz 387-390 over Arendts ervaringen op Berkeley, maar wordt over een Spinozacursus aldaar niets gezegd. In ieder geval heeft dit niet geleid tot een of ander artikel, hoofdstuk of zelfs maar paragraaf over Spinoza en heeft zij zich er kennelijk niet zoveel in verdiept dat ze op een goede manier naar hem heeft kunnen verwijzen.
Enige bescheiden sporen van Spinoza
De directe aanleiding om dit stuk te schrijven vormt de deze maand uitgebrachte dikke verzamelbundel met Hannah Arendts ‘Joodse Essays’, samengesteld door Jerome Kohn & Ron H. Feldman (Atlas, Amsterdam/Antwerpen 2008). Ik besprak het boek en gaf hier mijn leeservaring. In dit stuk schrijf ik over mijn gemiservaring – over waarover ik niet bij Arendt heb kunnen lezen.
Wat was ik in dit laatste boek graag een essay over Spinoza tegengekomen. Maar ook daarin is het niet te vinden. Drie keer komt Spinoza’s naam eventjes voor. Ze noemt in een artikel Spinoza in een rijtje “Mozes, de profeten, Maimonides, Spinoza, Heine, Marx”, waarmee de Joden antisemitische beschuldigingen van onproductiviteit weerleggen (p. 128). Oké die trots moet men hen gunnen – Arendt interesseren zulke dingen uiteraard niet.
Ze verwijst op p. 308 tussen haakjes ernaar dat de Joden Spinoza in de ban deden vanwege de ketterij van Gods immanente aanwezigheid in de wereld. Dan weet ze kennelijk niet dat we niet weten (alleen kunnen gissen) wat Spinoza in het jaar waarin hij 24 zou worden al aan gedachten ontwikkeld, laat staan geuit had. Maar dat het de gedachte van de immanentie zou zijn is niet het eerste waar je aan zou denken. In ieder geval waren er geruchten over zijn opvatting dat God lichamelijk kan zijn, over zijn betwisten van het voortbestaan van de ziel, en van het bestaan van engelen. Die geruchten worden later bevestigd door de Tractatus Theologico-Politicus, maar over immanentie gaat het in dat boek niet. Dat zegt weinig, want al eerder was hij met de Ethica bezig, maar daarover was hij altijd heel terughoudend. Maar goed, volgens Arendt ging het bij de ban om de immanentie.
Tenslotte lezen we op p. 311-312 haar Memoriam Adolph S. Oko over de Spinozist-opvolger van de grote Carl Gebhardt. Dat is alles.
We kunnen in dit boek haar artikel “De Verlichting en het Joodse vraagstuk” lezen, waarin ze uitvoerig over Moses Mendelssohn, Lessing, Herder e.a. schrijft, maar daarbij geen woord over de (her)ontdekking door deze romantici van Spinoza. Niets over de toen toch hevig gevoerde ‘Pantheismusstreit’. Maar goed, dat was haar onderwerp niet. Maar ze citeert in dat artikel Schleiermacher die “eist dat de Joodse ceremoniële wet ondergeschikt zou zijn aan de wetten van de staat en dat men de messiaanse hoop zou afzweren.” Maar dat Schleiermacher op jonge leeftijd enige artikelen over Spinoza publiceerde en dat hij zijn opvatting over die ondergeschiktheid van de ceremoniële wetten aan de staat misschien wel (waarschijnlijk, denk ik) bij Spinoza had opgedaan… daarover geen woord. Spinoza komt in Arendts overwegingen niet voor. Het is uiteraard goed mogelijk dat ze die dingen niet wist, maar mij versterkt dat dan mijn gevoel dat ze zich niet of nauwelijks serieus met Spinoza heeft bezig gehouden.
Maar toch… Je leest bij haar zinnen, die bij mij steeds een associatie met Spinoza oproepen. Bijvoorbeeld als zij schrijft “Het is treurig te moeten vaststellen dat elke slaaf ertoe geneigd is te dromen dat hij slavenhouder is,” (p. 246) denk ik aan Spinoza (volgt nog)
Als zij schrijft: “Er bestaat geen solidariteit van de angst. Op angstige mensen kun je namelijk niet bouwen,”(p. 232) moet ik denken aan Spinoza’s "Eendracht ontstaat gewoonlijk uit angst, maar zonder goede trouw." (Ethica,IV, Hfst16) en ook – het is misschien een hele omweg, maar toch: “alleen vrije mensen kunnen elkaar zeer dankbaar zijn.” (Ethica,V, st71)
In Vita Activa (The Human Condition) komt Spinoza alleen maar in een voetnoot voor waarin iets gezegd wordt n.a.v. Karl Jaspers, die zich inderdaad wel met Spinoza heeft bezig gehouden. Zij heeft zich met de redactie van Karl Jaspers (1883-1969) uitgaven in Amerika bezig gehouden, waaruit een apart boek over Spinoza werd uitgegeven. Dat moet zij dus gelezen hebben. *)
In On Revolution niets.
In ‘The Life of the Mind’ schrijft ze in deel II over Willen, over Scotus’ opvattingen over de vrije wil en de noodzakelijkheid en laat zien waar Spinoza zíjn vergelijking wellicht vandaan heeft:
The Will’s autonomy –”nothing else but the will is the total cause of volition” (”nihil aliud a voluntate est causa totalis volitionis in voluntate“) - decisively limits the power of reason, whose dictate is not absolute, but it does not limit the power of nature, be it the nature of the inner man, called “inclinations,” or that of exterior circumstances. The will is by no means omnipotent in its actual effectiveness: its force consists solely in that it cannot be coerced to will. To illustrate this mental freedom, Scotus gives the example of a man “who hurls himself from a high place.” Does not this act terminate his freedom since he now necessarily falls? According to Scotus, it does not. While the man is necessarily falling, compelled by the law of gravity, he remains free to continue “to will to fall,” and can also of course change his mind, in which case he would be unable to undo what he started voluntarily and would find himself in the hands of necessity. We remember Spinoza’s example of the rolling stone which, if endowed with consciousness, would necessarily be prey to the illusion that it had hurled itself and was now rolling of its own free will (pp. 131-132).
Zoals we weten heeft Spinoza het over het vliegen van de steen. Hebben de Engelse vertalingen er rollen van gemaakt? Of herinnert Arendt het zich niet zo goed, omdat ze zich niet zoveel met Spinoza heeft bezig gehouden?
In “Verantwoordelijkheid en oordeel”, later uitgegeven colleges over Kant, lezen we: “Wanneer we zeggen wat een ding is, zeggen we ook altijd wat het niet is, iedere uitspraak, zoals Spinoza zegt, is een loochening.” Dit zonder verwijzing; wel verwijst ze daarbij naar Heidegger.
In hetzelfde boek heeft ze het over de radicaliteit van Jezus bij het probleem van het kwaad en zegt dan: “U hoeft alleen maar te denken aan Spinoza, voor wie wat wij kwaad noemen slechts een aspect is, waaronder de onbetwijfelbare goedheid van alles wat is voor de ogen van de mens verschijnt ...etc." waarna ze verder gaat over Hegel. (p. 135) ‘Goedheid’ is niet de manier waarop Spinoza spreekt; hij heeft het over perfectie en ‘méér werkelijkheid bezitten’.
Ineens lees je dan in een bespreking over Kant:
“zoals God in geen enkel opzicht de schepper is van het feit dat de driehoek drie hoeken heeft’, zo ‘kan zelfs God niet de schepper zijn van de [wetten van de] moraal. Tot aan Kant had de moraalfilosofie in deze onmiskenbare zin na de klassieke Oudheid opgehouden te bestaan. Misschien denkt u hier aan Spinoza, die zijn belangrijkste werk Ethica noemde, maar Spinoza begint zijn werk met een gedeelte dat de titel draagt ‘De Deo’, ‘God’ en uit dit eerste deel wordt alles wat volgt afgeleid.”(p. 90-91)
Dan krijg ik daar een wat kriebelig gevoel bij en vooral de indruk dat ze zich (als kantiaan) niet echt serieus met Spinoza heeft bezig gehouden.
Bij Spinoza gaat het niet om de God van de religie, maar kennelijk weet zij dat niet. Juist bij Spinoza is er geen morele verplichting vanuit enige transcendente wet en is elke ‘verplichting’ alleen maar gebaseerd op de rede (een inzicht dat Arendt dus ten onrechte ‘als een eerste ontdekking’ aan Kant toeschrijft). Ook voor Spinoza is God niet de schepper van de driehoek, maar alleen maar omdat hij de schepper van helemaal niets is, maar de volstrekt onbeperkte, altijd en als enige bestaande substantie is - de immanente basis van alles en van alle natuurwetten; ook van de driehoek! Dit soort beweringen geven mij die indruk dat ze zich niet echt met Spinoza heeft bezig gehouden.
Wel veel met Kant en bij Kant komt Leibniz wel, maar Spinoza volstrekt niet voor. In Kants tijd was Spinoza helemaal uit beeld.
Wat betekende die Spinozacursus dan voor Arendt?
Zoals ik al aangaf, gaf Hanna Arendt in 1955 aan de University of California, Berkeley in 1955 een cursus over Spinoza. In 1965 heeft ze die gegeven aan the University of Chicago, Chicago, Ill. Op de website van “The Hannah Arendt Papers at the Library of Congress” wordt een mapje bewaard met notities bij dat seminar over Benedictus de Spinoza. Die stukken zijn gedigitaliseerd en kunnen online worden geraadpleegd. Het betreft 39 stukken, waarvan een flink aantal klein; grotendeels kladjes, deels getypt en deels – nogal onleesbaar – klad geschreven. Ik kom er heel weinig uit te weten van wat zij van Spinoza heeft opgestoken en doorgegeven, ze maakt vergelijkingen met Locke en Hobbes, en vooral veel met Plato en Aristoteles en de Stoïcijnen. Er zijn aantekeningen uit Leo Strauss, ‘Die Religionskritik Spinoza’s’ (1930) en er zijn aantekeningen van haar lezing van de TTP in Gebhardt, met accent op commentaarnotities van Gebhardt.
Arendt is vanuit haar eigen ervaring van vervolgde / gevluchte (de paria, de statelozen) en haar ijveren voor het aanwakkeren van het Joodse verzet en van een Joods leger waarschijnlijk extra geïnteresseerd geweest in het verhaal van Colerus dat Spinoza zichzelf getekend had in de pose van Masaniello.
Masaniello was een eenvoudige, analfabete Napolitaanse visser die in 1647 de leider werd van een opstand tegen de Spaans-Habsburgse overheersing. Voor hij door de agenten van de macht werd vermoord had hij enige slagen gewonnen. Het was een opstand van zes dagen die in heel Europa zijn weerklank vond.
Tussen de bewaard gebleven aantekeningen voor Arendts colleges over Spinoza’s politieke theorie bevindt zich dit blaadje:
En daar is ook het velletje waarop enige samenvatting uit de TTP en daar het zinnetje: "Der zweck des staates ist die freiheit." (kleine letter van Arendt)
Uit die aantekeningen is behalve dit, verder nauwelijks iets van Arendt’s lezing en verwerking van Spinoza op te diepen.
Tenslotte opper ik een paar veronderstellingen over waarom Hannah Arendt niets met Spinoza heeft gedaan.
[1] Het meest waarschijnlijk acht ik dat Hannah
Arendt, net als bijna iedereen in de jaren ’40 t/m ’60, meeging in de
desinteresse van de Westerse filosofen voor klassieke a-prioristische
metafysica in het algemeen en in hun veronachtzaming van Spinoza in het
bijzonder. Zijn filosofie was tientallen jaren volkomen achterhaald en
ouderwets.
Er was een hele nieuwe manier van lezen nodig, waardoor kon worden ingezien wat
een geweldige stoot naar de moderniteit juist van Spinoza was uitgegaan.
[2] Als zij wél goed kennis van zijn filosofie heeft genomen, heeft ze die misschien afgewezen (zonder daarover te schrijven). Ik zie minstens twee beduidende verschillen tussen hen, die kunnen hebben gemaakt dat zij zich niet bij hem thuis voelde en zich verder niet met hem bezig hield.
[2a] Hannah Arendt was sterk gespinst op het nieuwe,
het - door nataliteit - ontstaan van nieuwe mogelijkheden, van vernieuwing.
Misschien dat het deterministisch naturalisme van Spinoza te ver
verwijderd was van haar 'natalistisch' 'finalisme'.
Misschien had Spinoza te veel gedaan wat Arendt in haar filosofie nu juist
wilde voorkomen en had hij teveel oude begrippen gebruikt, terwijl zij zoveel
nadruk legde op het ontstaan van iets nieuws waarvoor ook nieue begrippen nodig
zijn. Maar zij had kennelijk niet gezien dat Spinoza die (oude)
begrippen van een eigen, nieuwe inhoud had voorzien. Haar ‘idool’ Kant kon haar
niet helpen, want in zijn Kritik der Reinen Vernuft komt de naam Spinoza
helemaal niet voor. Leibniz en de latere empirici uiteraard wel.
[2b] Verder denk ik dat Hannah Arendt uiteindelijk
veel Joodser was dan Spinoza. Als voorbeeld noem ik Arendts sterke
fascinatie voor de kracht van de belofte in de politiek. Daarover heeft ze veel
geschreven. Het 'je houden aan je belofte' is een van de sterke Joodse normen,
waardoor - denk ik - Arendt zich heeft gevormd/laten vormen. Zij
kon sterk normatief zijn, in tegenstelling tot Spinoza die ervan overtguigd
geraakt was dat ook het "je houden aan je belofte" alleen werkte als
dat in het belang bleef van jouw belangen, jouw mogelijkheid om te kunnen
blijven voortbestaan. Het voert te ver om dit hier verder te behandelen en aan
te geven hoe Spinoza toch de gehoorzaamheid aan de wetten (uiteindelijk: aan
hun belofte) voor burgers van belang achtte (zodat hij alleen nog voor staten
die natuurwet zag gelden dat een belofte (een verdrag) slechts
zolang 'gold' (werkzaam was) als de verdragspartners zelf goed uitkwam.
Het normatieve van "je houdt je aan je belofte" kende Spinoza niet.
Zo zijn er de voorbeelden waaruit het Joodse bij Hannah Arendt sterker
bleek dan bij Spinoza: de vele essays en opiniërende stukken die zij over
Joodse kwesties schreef.
Was een boek als van Steven B. Smith, ‘Spinoza, Liberalism, and the Question of Jewish Identity’ (1998) vijftig jaar eerder verschenen (Voor Smith was Spinoza de eerste denker van betekenis die de burgerlijke positie van Joden, wat later bekend werd als het Joodse vraagstuk, een essentieel ingrediënt van het moderne politiek denken maakte en wijzigde Spinoza, vóór Marx of Freud het Judaïsme zo dat het de liberale waarden van autonomie en emancipatie mee omvatte) dan zou Arendt daarop zeker hebben gereageerd, want de Joodse Kwestie was een van haar belangrijke thema’s. Maar zulke boeken en boeken als van Yirmiyahu Yovel, Spinoza and Other Heretics: The Marrano of Reason, Vol. 1 (1991), Antoni Negri, L'anomalia selvaggia. Saggio su potere e potenza in Baruch Spinoza (1981) en vele andere konden gewoon niet eerder verschijnen. Alles in z´n eigen tijd. In Arends tijd deed Spinoza er nog niet toe.
Laten we het hierbij houden. Ik moet (als geïnteresseerde in en liefhebber van zowel Arendt als Spinoza) met deze cognitieve dissonantie zien om te gaan en het eenvoudig accepteren zoals het is. Zij had niets met hem. En misschien is het maar beter zo. Stel je voor dat ze het nodig had gevonden hem helemaal onder te schoffelen…
*) o.a. met “Karl Jaspers, The Great Philosophers: The Original Thinkers: Anaximander, Heraclitus, Parmenides, Plotinus, Anselm, Nicholas of Cusa, Spinoza, Lao-Tzu, Nagarjuna. H. Arendt (Ed.) R. Manheim (Trans.). New York: Harcourt, Brace & World, 1966.
Daaruit is in ieder geval apart uitgegeven en nog verkrijgbaar: Spinoza. (Excerpt from The Great Philosophers: The Original Thinkers). Hannah Arendt (Ed.), R. Manheim (Trans.). New York: Harcourt, Brace Jovanovich,1966.