[Hersteld] Albert Verwey (1865-1937) - zijn gedicht Spinoza (1916)

Teruggehaald uit het cachegeheugen van Google, nadat blogse.nl alle blogs van 2½ maand gewist had.

Albert Verwey (1865-1937) - zijn gedicht Spinoza (1916)

Roger Henrard schreef: "In 1916, toen de oorlog massale ongelukken en verwoestingen aanrichtte en de mensheid hoe langer hoe meer verdeeld werd, schreef Verwey Het Zwaardjaar. Hij brengt er o.a. die kunstenaars en politici in herinnering die voor een betere verstandhouding onder de volkeren ijverden en wie slechts grauwen en snauwen ten deel viel, omdat de door de hartstocht verblinde massa er niet rijp voor was. Spinoza behoort tot die helderziende elite. De dichter ziet hem op een mooie herfstdag in zijn werkplaats glazen slijpen; dit handwerk gaat echter met bezinning gepaard; de inhoud hiervan is een dialoog die de wijsgeer met God voert en de dichter de gelegenheid biedt enkele stellingen uit de Ethica naar voren te brengen i.v.m. de uniciteit van de substantie, haar oneindige attributen en de hierop betrekking hebbende waarheid, vreugde, wijsheid, vrijheid en liefde. Het is ook een gebed dat de dichter tot God richt en waardoor hij van zijn vroomheid getuigt, zonder welke geen ware poëzie mogelijk is. Zijn smeken wordt verhoord: God schenkt hem het visioen van een bewogen wereld, doch een wereld die wezenlijk van de liefde doordrongen is waarmee God, naar Spinoza's woord, "zichzelf liefheeft":" *)

Spinoza 

Najaarsklaarte op ‘t paarse koolland.
Lenzen slijpend aan zijn draaibank
De eedle Baruch d’Espinoza:
‘Help mij dat ik dit doorgronde:
De eenheid van uw zijn en beelden.
Hoe de vormen van de ruimten,
Hoe de geesten van ons denken,
Die uzelf voor ons verbeelden,
Toch u zijn, geheel en waarlijk.’

Toen dit verdre: ‘Wat is werklijk
Dan gijzelf? Gij zijt de waarheid
Van elk ding, elke gedachte.
Vreugde is: niets dan u te naadren,
Smart is: minder u te weten,
Wijsheid: smart en vreugd te scheiden,
Vrijheid: u altoos te vinden.
Maak mij vrij dat ik u neme,
Moed en Adel mij bewonen.’

Dan dit fluistren: ‘En de liefde.
De begrepene begeerte
Die zich omwendt naar haar oorsprong.
Wees in mij opdat ik geve,
Heb mij lief opdat ik reike,
Wees uw liefde in mij voor andren,
Wees – o dat mijn tong niet euvle –
Wees in mij onwaardge uw liefde
Die gij toedraagt aan uzelven.’

Scheemring. En hij zat gebogen,
In de lens de laatste stralen
Van het licht op ‘t paarse koolland,
Huivrend onder zijn gedachte.
Maar een sterke en reine glimlach
Toog zijn trekken over, ziende,
Als vizioen in ‘t dove rondglas,
Hoe een wild bewogen wereld
Liefde Gods was tot zichzelven.

 

Albert Verwey

 

Uit Het Zwaardjaar: Najaar
Oorspronkelijk dichtwerk
, tweede deel (1914-1937)

 

*) Toelichting uit: Roger Henrard, Wijsheidsgestalten in dichterwoord. Onderzoek naar de invloed van Spinoza op de Nederlandse literatuur. Van Gorcum, Assen/Amsterdam, 1977, p. 228

Spinoza wordt hier aan het eind geschilderd als een visionair. Het gedicht is in eerste instantie te lezen als een tijdens het lenzen slijpen met God sprekende (biddende?) Spinoza. Maar zou tevens ook gelezen kunnen worden als een zich tot Spinoza richtende dichtende Albert Verwey.  Spinoza's godsbegrip (bij Verwey 'het Leven') staat in Verwey's gehele geestelijke werkzaamheid centraal, aldus te lezen in zijn korte biografie bij het Instituut voor Nederlandse geschiedenis [hier].

Zie hier een bespreking van dit gedicht door emeritus dominee Van Walbeek