P.N. van Eyck (1887 - 1954) dichtte bij het Spinozabeeld van Raedecker

Ook voor mij als blogger geldt wat P.N. van Eyck (bekend van de Tuinman en de dood) ooit over zichzelf schreef: “[…] ik weet, dat ik, wanneer ‘k heb gevonden, niet gevonden heb voor mijzelf alleen, maar voor duizenden.” Voor dit weblog beperkt zich dat tot hooguit honderden en nog een verschil: waar het Van Eyck om zijn zoektocht naar de zin van het leven ging, ben ik slechts op zoek naar sporen van Spinoza in de echte en vooral in de internetwereld.

Vandaag ging ik op zoek naar meer informatie over deze dichter P.N. van Eyck over wie ik nog geen blog had - alleen zijn vertaling van L’Infinito van Giacomo Leopardi. Wel had ik al een tijd een deel van de tekst van het In Memoriam door Geerten Gossaert in het Jaarboek voor de Nederlandse Literatuur 1957 binnengehaald: “Hij was geboren monist: lang voor Spinoza hem voor dit levensgevoel de adaequate uitdrukking leerde, was diens Deus sive natura, de identificatie van God en natuur, ‘door welke alle natuurkennis Godskennis, maar ook: alle Godskennis natuurkennis is’, natuurlijke waarheid. Natuur, dat is wereld; en het aangeboren tweeheidsbewustzijn van ik en wereld was ook zijn uitgangspunt; de vereniging van beide zijn grondprobleem. Van Eycks gehele dichterlijke werkzaamheid werd zo een levenslange strijd om de onmiddellijke aanschouwing van de immanente God. Het dichterschap, d.w.z. de uit de intuïtie voortspruitende vormgevende verbeelding, was hem om daartoe te geraken het medium. […] Van Eycks jeugd was nu afgesloten. De grote wending in zijn leven was begonnen. Hij had leren inzien - ‘ik heb dit vroeger niet verstaan’ - dat de aanschouwing Gods niet door het in tijd en ruimte zwervende oneindige verlangen, doch slechts door introspectie verwerfbaar is: claude super te ostium tuum! ‘Ik sluit mijn deur nu op mij zelf, / ik ben mijn eigen stergewelf  / mijn eigen mijn waarin ik delf.’ Maar hij was in zijn mijn niet afgedaald zonder leidsman. Spinoza werd zijn gids. Diens ‘geometrische vorm’ moest hem, de intellectualist, die zijn geestelijke ervaring verstandelijk wilde begrijpen, wel aantrekken; vermoedde hij reeds toen, dat juist Spinoza hem leiden zou tot het dieper inzicht in het wezen der dichterlijke verbeelding, dat hem boven Verwey zou onderscheiden?” [Hier]

Pieter Nicolaas van EyckPieter Nicolaas van Eyck studeerde rechten in Leiden, ging als journalist naar Rome en Londen en werd in 1935 hoogleraar in Leiden, opvolger van Verwey. Als dichter hoort Van Eyck bij dichters als J.C. Bloem en A. Roland Holst. Zij allen publiceerden in het tijdschrift De Beweging.

Hoewel Van Eyck geen speciale studie over Spinoza heeft gepubliceerd, is heel zijn werk doorzinderd van Spinoza (volgens G. Puchinger, zie hier]. Knuvelder vatte Van Eyck's dichtersvisie aldus samen: 'God wil, in mij, als mens gelukkig zijn.'

Vandaag kwam ik in een artikel van Ype Koopmans, conservator bij de Gemeentemusea Arnhem, over de beeldhouwer John Rädecker en P.N. van Eyck, dit zinnetje tegen: “Rädecker las Spinoza en hij boetseerde in 1945 diens portret. Van Eyck kocht daarvan een afgietsel en schreef er een gedicht over.” Dat gaf mij twee 'taakjes': op zoek gaan naar het Spinozabeeld van Rädecker en naar dat Spinozagedicht van Van Eyck. En zie hier het resultaat.

Het gemeentehuis van Holten herbergt een kunstcollectie die de naam draagt van de verzamelaar en schenker, de Holtense huisarts J.P. Nagelhout (1901-1975) en daarin bevindt zich ook een afgietsel van het Spinozabeeld van J.A. Rädecker (brons, 50 x 25 x 17 cm; daar dateert men  1944, niet 1945) [Hier]

Spinozabeeld van J.A. Rädecker

BIJ SPINOZA’S PORTRET

Meester van ’t stil, wijs woord, lichtend fanal
Dat al wat is doordringt; de heldere blik,
Die dwars door waan en wankelbaar beschik
Het Ene als grond, vorm, zin zag van ’t Getal.

Van ’t diepste zwijgt wie stamelt: God is Al, -
Gij, grote Ziel, aanschouwde in ’t Ogenblik
’t Volmaakte Godsgeheim van ’t ik-loos Ik,
Dat door uw wijsheid spreekt en spreken zal.

Uw geest schiet stralen verder dan men weet:
Gij zelf de zuivere vorm van al dat licht,
Sterk en onschendbaar, boven sterfelijk lot.

Die vol van liefde vóor u staat, vergeet
Uw tijdelijkheid, en ziet in uw gezicht
Het hoog gezicht van ’t Eeuwige, onze God.

P.N. van Eyck, [Verzameld werk, deel 2, Van Oischot, Amsterdam, 1958
Afdeling “Verspreide en nagelaten gedichten”, p. 484]