Rudolf Boehm (1927) over Spinoza

Daar ik weer eens flink met de Korte Verhandeling bezig was, kwam ik tegen dat volgens Rudolf Boehm er nooit een Latijns origineel van de Korte Verhandeling was (hieronder méér). Het betrof een verdomd goed artikel dat mij op zoek deed gaan naar méér van hem. En dat liet zich vinden.

Rudolf Boehm; foto Willy DeeRudolf Boehm (geboren in Berlijn op 24 december 1927) is van oorsprong een Duits filosoof. Hij studeerde wiskunde, natuurkunde en filosofie aan de universiteiten van Leipzig en Rostock, waar hij ook assistent wijsbegeerte was (1948-1949) en in Keulen (1949-1952). Van 1952 tot 1967 was Boehm medewerker van het Husserl-archief te Leuven, waar de nalatenschap van Edmund Husserl bewaard wordt. Hij gaf werken van Husserl uit, vertaalde werk van Heidegger en Merleau-Ponty en behoort tot de fenomenologische school. In 1967 werd hij hoogleraar algemene en moderne wijsbegeerte aan de universiteit van Gent. Sinds 1992 is hij met emeritaat. Hij is ook stichter van het filosofisch tijdschrift KRITIEK en medewerker aan het Vlaams Marxistisch Tijdschrift.

In het recente boek van Joël De Ceulaer: Denken Als Ambacht. De Levenswijsheid Van Tien Vlaamse Filosofen, komt een interview voor met Boehm (zie dit blog; ik ontdekte dat boek op zoek naar Boehm; aanvulling 2 juli 2012: zie hier een deel van het boek ter inkijk, en wel - na dat met Diderik Batens - ook het hele interview metRudolf Boehm).

In 1967 verscheen van Boehm een uitgebreid artikel over de Korte Verhandeling dat nog steeds het kennisnemen zeker waard is (ook al beweert F. Akkerman dat tegenwoordig niemand nog gelooft wat hij daarin meent te bewijzen... cf in Met iets van eeuwigheid):

RUDOLF BOEHM: « Dieses war die Ethic und zwar Niederländisch, wie sie Spinoza anfangs verferttiget » Spinozas « Korte Verhandeling »- eine Ubersetzung aus einem lateinischen Urtext?. In: Studia Philosophica Gandensia, Vol.5, 1967, p. 175 -206 [PDF]

In dit gedegen artikel haalt hij zo ongeveer alle argumenten die Gebhardt inzette om te bewijzen dat er van de KV een Latijnse versie van Spinoza moest bestaan, onderuit. Daarbij laat hij zien hoe slordig Gebhardt omgaat met de getuigenissen van de bekende Stolle en Hallmann die in 1703 een reis door Nederland maakten, op zoek naar o.a. gegevens over Spinoza. Een sterk artikel op grond waarvan ook nu nog steeds overeind dient te blijven dat het niet zeker is dat zo’n Latijnse tekst werkelijk heeft bestaan en dat het gaat om een tekst die zijn oorsprong waarschijnlijk vond in een dictaat van Spinoza aan zijn vriendenkring (Collegium Spinozanum), waaraan Spinoza met bijschriften in de marge en noten is blijven schaven.

 

Een jaar eerder, in april 1966 hield hij op een door de Vereniging Het Spinozahuis georganiseerd colloquium in De Hoorne Boeg bij Hilversum een voordracht onder de titel “Spinoza en het grondprobleem van de moderne metaphysica." De stukken van dat colloquium moeten uitgegeven zijn; in ieder geval verscheen een uitgebreidere Duitse tekst als “Spinoza und die Metaphysik der Subjektivität”. In: Zeitschrift für philosophische Forschung, Bd. 22, H. 2 (Apr. - Jun., 1968), pp. 165-186 [hier] In een betoog waar je goed de aandacht bij moet houden laat hij zien, hoe tenslotte i.t.t. tot wat vaak gedacht wordt Spinoza ”in Wahrheit der erste wirklich radikale Philosoph der Subjekti(vi)tat ist, und dies nicht etwa, obwohl, was gemeinhin das ‘Subjekt’ genannt wird (der Mensch), fuhr ihn nicht ,,die Bezugsmitte des Seienden im Ganzen" ist (Heidegger), sondern weil er das ’ens absolute infinitum', genannt Gott, begreift als ein absolutes Fundament im genauen Sinne dieses Begriffs, d. h. als das letzte subjectum, d. h. als das, ohne welches nichts sein kann, indessen es selbst wohl sein kann ohne alles andere. Das heißt, daB das Wesen der modernen Philosophie als Philosophie und Metaphysik der Subjekti(vi)tät nicht ernstlich zu begreifen ist ohne eine Besinnung auf die Gedanken Spinozas, und daß eine solche Besinnung zu einer Revision unseres Begriffs der modernen Philosophie der Subjekti(vi)tät zwingt. Insbesondere dürfte sich damit erwiesen haben, daß auch unsere ein leitende Erörterung, weit entfernt, Spinozas Denken künstlich unter einem zwar aktuellen, aber abseitigen Gesichtspunkt zu betrachten, vielmehr entschieden in eine Richtung zielte, die Spinoza selbst der modernen Philosophie gewiesen und gegeben hat. All dies wird dann bedeuten müssen: Das eigentliche Subjekt der Philosophie der Subjekti(vi)tat ist keineswegs der Mensch, wie bedeutend immer dessen Rolle sein mag, sondern das Sein selbst. Spinoza selbst hat das nicht ausgesprochen; daß seine Gedanken darauf hinausliefen, haben nichtsdestoweniger schon Fichte, Schelling und Hegel vermutet. Ausgesprochen wurde es, wenngleich zwar ohne Bezugnahme auf Spinoza, von Heidegger.

Das ultimum subjectum, das eschaton ‘hypokeimenon’, ohne welches nichts zu sein vermöchte, indessen es selber ohne welches andere immer zu sein vermag, ist nicht lediglich ein materielles Prinzip der Unvollkommenheit, sondern das Sein selbst. Doch ist das Sein selbst nicht Gott. Gott ist nicht das Sein. Das Sein selbst ist nur das ‘hypokeimenon’.

Bij marxist.org staat de Nederlandse vertaling van zijn boek uit 1974 gedigitaliseerd:

Rudolf Boehm: Kritiek der grondslagen van onze tijd [Het Wereldvenster, Baarn, 1977. (vert. door W. Coolsaet van Kritik der Grundlagen des Zeitalters, Den Haag, Martinus Nijhoff, 1974,). [hier]

Daarin komt Spinoza uitvoerig aan de orde in hoofdstuk 4. Destructio destructionis. Het tijdperk van de wetenschap is hopeloos gebonden aan de antieke motieven van zijn ideaal van weten;
daarin is een uitvoerige paragraaf aan Spinoza gewijd: § 26. Spinoza poogt vertwijfeld de antieke motieven van het ideaal van theoretisch weten te redden: oorsprong van de voorstelling van heerschappij door onderwerping.

Ik heb het boek gelezen, en de Spinoza-paragraaf meermalen. Het is niet eenvoudig samen te vatten. Opmerkelijk hoe centraal hij het subject-begrip stelt. Hij moet in zijn interpretatie zeer door Hegel beïnvloed zijn. Zo beweert hij in de inleidende paragraaf (op p. 191) dat Spinoza “alleen nog ‘substantie’ (en ‘God’, louter in de zin van de voorstelling van het volmaakste zijn) het zuiverste subject noemde.” Je vraagt je af waar hij dat in de Ethica gelezen kan hebben. Juist doordat hij ‘noemde’ nog eens cursief liet zetten, krijg je de suggestie dat het op een letterlijke uitspraak van Spinoza teruggaat. Quod non.
Het is een moeilijke, niet eenvoudig leesbare paragraaf over Spinoza (waarin ik aanvankelijk een wat boze toon proefde, alsof hij hem heel wat kwalijk nam). Je kunt er veel van opsteken, maar kunt er m.i. maar beter niet teveel in meegaan. In een ingenieuze analyse toont hij aan dat de substantie (de bestaansgrond van alles) uit zichzelf ‘bijna niets’ is. Enfin, ik verwijs naar dat artikel. Ik heb uit zijn boek en Spinoza-analyse best wel e.e.a. opgestoken – maar je moet voorzichtig zijn.

In: Rudolf Boehm: Dwaalsporen, filosofische en politiek-economische opstellen 1986-1997, [Kritiek Gent/Imavo Brussel 2000, Eindredactie: Johan Moyaert en Guy Quintelier - PDF] komt slechts éénmaal de naam van Spinoza voor en wel in deze passage, waarin diezelfde gedachte nog eens is samengevat: “Als men zich bij de beschouwing van het bestaande (uitsluitend) laat leiden door het basisbegrip van het ‘hypokeimenon’, zegt Aristoteles (Metaphysica, 7de boek, 3de hoofdstuk), dan moet dat erop neerkomen dat men als het ‘laatste’ enkel nog iets kan begrijpen dat “op zichzelf noch wat dan ook, noch iets van een bepaalde kwantiteit, noch eender wat anders is”, maar ‘iets’ onder elk opzicht volstrekt onbepaalds (een duidelijke zinspeling op het ‘apeiron’ – het ‘onbegrensde’ of ‘onbepaalde’ - van Anaximandros, maar ook op het ‘Zijnde’ van Parmenides). Dat soort ‘beschouwing’ (Grieks ‘theoria’, in het Latijns vertaald met ‘speculatio’) werd overigens in de moderne tijden nog eens hernieuwd door filosofen zoals Spinoza (dé ‘Substantie’) of Heidegger (hét ‘Zijn’). Toch kunnen we die beschouwing niet zo maar terzijde schuiven als louter filosofische speculatie. Het zal niet tevergeefs zijn dat ook onze moderne ‘natuurkunde’ een natuurbegrip erop nahoudt waarbij in ieder geval van het levensverschijnsel volledig abstractie wordt gemaakt.” (p. 8)

                                                 * * *
Sonja Lavaert schrijft in Het perspectief van de multitude. Agamben, Machiavelli, Negri, Spinoza, Virno (2011): “Boehm, die ik beschouw als mijn leermeester, heeft me op het spoor gezet van de fenomenologie. Hij heeft me doordrongen van de visie dat filosofie een kritische activiteit is die in functie staat van het alledaagse leven. Filosofie heeft geen specifiek object maar stelt vragen bij alles wat ons mensen aanbelangt, in het algemeen en op het niveau van de principes. Wat ik ook van hem heb geleerd, is de idee van de 'topiek': hij stelt het traditionele waarheidsbegrip (als overeenkomst tussen een idee en de werkelijkheid zoals die op zichzelf bestaat) in vraag ten voordele van een ander kennisbegrip dat te maken heeft met de juiste invalshoek, de juiste thema's, het stellen van de juiste vragen, het juiste perspectief op de werkelijkheid.” [p. 16]
Maar verderop schrijft ze hoe bij het proberen Negri's Spinoza-interpretatie te volgen die van Boehm haar teveel in de weg zat. "Zijn lectuur van Spinoza als apologie van het 'subject' volg ik ondertussen niet meer." (p. 251)

                                                     * * *

Dit was wat ik over Rudolf Boehm (en Spinoza) kon vinden. Hij is van mening, en daar gaat zijn boek Kritiek der grondslagen van onze tijd over dat vanaf dat in de Griekse tijd de kennisbehoefte is geformuleerd en gemotiveerd, teveel het verlangen meespeelde naar eeuwigheid en onsterfelijkheid. Het bereiken van volmaakte  theoretische kennis zou de mens boven zichzelf verheffen, tot het goddelijke (eeuwige, onsterfelijke). Dat was een ideaal dat Boehm typeert als 'vlucht voor in de onsterfelijkheid' (correctie wegens reactie Sonja Lavaert). Tegenover dit 'antropo-theo-logische kennisideaal' en daarop gebaseerde 'filosofie van de oneindigheid' (die hij dus ook bij Spinoza terugvond) was hij voornemens ooit een eigen 'filosofie van de eindigheid' te ontwikkelen. Of het daarvan gekomen is weet ik niet - kan ik uit de wikipedia-pagina over hem niet opmaken.

Aanvulling 17 juni 2012

Van Guy Quintelier ontving ik de volgende informatie die dit blog completeert:

In 2005 verscheen het boek van Rudolf Boehm De dialectiek en het einde van de ontwikkeling (1978) [IMAVO-Kritiek, Brussel-Gent, 2005].
§ 12 daarin luidt: "Spinoza's terugvoeren van alles op zijn enige noodzakelijke voorwaarde en zijn impliciet begrip van de ambivalentie van de grondverhoudingen" (pp. 115-123).

_______

Willy Coolsaet, Johan Moyaert & Guy Guintelier (red.), In verhouding. Kritiek, Gent, 1992 [feestbundel die zijn vrienden hem hebben aangeboden ter gelegenheid van zijn emeritaat en vijfenzestigste verjaardag] 

Jacques De Visscher: Rudolf Boehm op zoek naar de concrete betrokkenheid. In: Ons Erfdeel. Jaargang 37, 1994 [bij DBNL]

 ‘Wij weten veel, maar is dat niet het verkeerde weten?’ (Rudolf Boehm). In: Knack.de van 24 aug. 2011

Reacties

Merleau-Pont moet zijn Merleau-Ponty

Hartelijke groet
Jan de Hullu

Uiteraard, gewoon typefoutje. Wordt verbeterd.

Heden het blog aangevuld met ginformatie die ik van Boehm-kenner Guy Quintelier ontving.

Die Boehm-kenner mag dan wel eens uitleggen wat hij met zijn aanvullende informatie bedoelt. Ik zie daarin wartaal en wanbegrip.

Sorry voor deze zeer late reactie, maar moet het niet zijn: 'vlucht voor de sterfelijkheid' ipv 'vlucht voor de onsterfelijkheid'? Rudolf bekritiseert het objectiviteitsideaal van zowel de westerse metafysica als van de objectieve wetenschappen (in zijn benadering een soort ideaaltype dat de verdedigers, wetenschapsfilosofen of de wetenschappers zelf afdoen als achterhaald en/of negentiende-eeuws) als een poging om de eindigheid en sterfelijkheid (en dus ook de wereld en politieke maatschappij etc) te ontvluchten. Het is allemaal zeer nietzscheaans. Zoals je aangeeft, met zijn Spinoza-interpretatie ben ik het niet eens, maar je kan er wel veel van leren. En de tekst over de KV van 1967 is schitterend!

Inderdaad, dank voor de verbetering. Daar had moeten staan "vlucht in onsterfelijkheid". (Ga ik verbeteren). Boehm kritiseert het sinds Aristoteles ontstane ideaal van "verontsterfelijken," waartegenover hij een filosofie van de eindigheid wilde schrijven. Is jou, Sonja, bekend of dat er ooit van gekomen is?

Tja, ja en neen. Ik vind sommige van de boeken en essays na Kritik der Grundlagen des Zeitalters zeer goed, overtuigend, verhelderend in de zin dat hij zijn punt van kritiek of bedoeling duidelijk maakt, maar altijd vraagt het een vrij grote wilsact van de lezer om mee te denken. Als je al zijn pogingen naast elkaar legt, meen ik dat hij toch wel wat gerealiseerd heeft. Ontegensprekelijk is hij een filosoof en niet enkel een professor in de filosofie (zoals meestal het geval met universiteitsprofessoren). Hij is tegendraads, onafhankelijk, een vrije denker (hij zou het zelf niet zo zeggen, dit zijn woorden die hij ten zeerste bekritiseert), origineel, sprankelend (iemand die volgelingen kreeg), met veel gevoel voor humor. Hij heeft een belangrijke rol gespeeld voor bepaalde filosofen: Lévinas werd dankzij hem in de phaenomenologica-reeks uitgegeven, hij vertaalde Merleau-Ponty. Ik vind het moeilijk je vraag te beantwoorden, zowel in positieve als in negatieve zin, omdat zijn werk een vreemde mengeling is van enerzijds een essayistische benadering, niet één systeem, en anderzijds een strenge denkwijze die eenduidig bouwt op hetzelfde punt. Het eerste kenmerk hangt samen met de inhoud van zijn kritiek; het tweede maakt zijn denken naar mijn mening te strak; het ontbeert een losheid die wenselijk is in verband met realiteitsgehalte, politieke betekenis. Soms vind ik dat kritiek tot een dogma wordt verheven (in elk geval door sommige van de leerlingen en vrienden) wat iets contradictoir heeft en moralistisch is, in strijd met de nietzscheaanse inspiratie (en met eindigheidsdenken?). Ik heb meer plaats (en tijd) nodig om het goed uit te leggen. Laat me bij wijze van antwoord mijn leestips vermelden: Vom Gesichtspunkt der Phänomenologie Band II (Martinus Nijhoff 1981), Tragik. Von Oidipus bis Faust (Königshausen & Neumann, 2001, = ook vertaald bij Imavo), Politiek (Imavo, 2002, ook uit Duits vertaald), Schets van een poëtiek (Imavo, 2006, idem vertaald). Over Politiek is hij zelf nogal te spreken, maar ik had het meest aan zijn werk over de tragedie en aan Vom Gesichtspunkt II. Kritik der Grundlagen was uiteraard de basis, en in Topik (Kluwer Academic Publ, 2002) komt alles ook zo'n beetje samen.

Dank, Sonja, dit is veel informatie met vooral een boeiend en persoonlijk beeld dat je hier in kort bestek van Rudolf Boehm geeft. Dat kan t.z.t. zó in een necrologie gebruikt worden...
Oei, mag ik dat wel zeggen? Is dat wel netjes en aardig om te zeggen?
Ja, dat mag ik juist van Rudolf Boehm zeggen, die zich als geen ander verzet tegen het feit "dat mensen weigeren om sterfelijk te zijn." Hij weet en erkent dat hij dat is.
Jammer dat die vraag (naar zijn filosofie van de eindigheid) niet aan de orde is gesteld door Joël De Ceulaer in het boek dat ik in het blog noem.
Boehm’s uitspraak in dat interview, waarin hij bevestigt veel Marx te hebben bestudeerd, maar ontkent ooit marxist te zijn geweest, want “wat je bestudeert, dat ben je toch niet?” geeft mij te denken. Ik bestudeer Spinoza, maar hoe te snel misschien zeg je dan dat je spinozist bent? Daar ga ik nog eens overdenken.