Bestiarium Spinozanum

       

Na het blog over de onmogelijk te verzinnen oneindige vlieg in de TIE en in deze tijd waarin de os en de ezel weer rond de kerststalletjes staan, leek het me aardig erop te wijzen dat bij Spinoza flink wat keren dieren langs komen. Bij elkaar vormen ze een heel bestiarium: Spinoza's bestiarium. Axel Cherniavsky sprak op een filosofiecongres in 2005 over ‘de spinnen van Spinoza’ en gaf samen met Enrique Alcatena (illustraties) in 2007 het beeldverhaal Spinoza Para Principiantes uit [Cf blog; daaruit bovenstaande tekening]. Er was al eens veel aandacht voor Spinoza's belangstelling voor dieren in een boekje dat ik jammer genoeg niet heb: Ariel Suhamy & Alia Daval, Spinoza par les bêtes [Cf. blog]. En Wim Klever gaf zijn Een nieuwe Spinoza in veertig facetten (Amsterdam, Wereldbibliotheek, 1995) in een hoofdstukje 'Duiven, bijen, spinnen, vissen' eveneens aandacht aan dieren bij Spinoza. Maar er zijn er wel meer dan in dat stukje genoemd worden. Zo is daar bijvoorbeeld

Het gevleugelde paard (equus alatus)
We komen het diverse malen tegen in de PPC 1/XVs;
En in de Ethica: als bijvoorbeeld iemand zich een gevleugeld paard voorstelt, zegt hij daarmee nog niet dat een gevleugeld paard bestaat - Ex. gr. qui equum alatum fingit, non ideo concedit dari equum alatum, hoc est, non ideo decipitur, nisi simul concedat dari equum alatum E2/49s; maar verderop in hetzelfde scholium: als een jongen zich zo'n paard voorstelt en verder niets weet dat tegen die voorstelling ingaat, zal hij zo'n paard als aanwezig aannemen.

Spinnen
Tekening van Eppo Doeve in: Max Tailleur, Geloof me, Amsterdam, Becht, 1972Over de spinnen aan wie Spinoza vliegen voerde had ik het al in diverse blogs. Johannes Colerus beschreef in zijn Korte, dog waaragtige levens-beschryving van Benedictus de Spinosa [Amsterdam, 1705; heruitgave Martinus Nijhof, 's Gravenhage, 1880] op blz 33 en 34:

“Boven dien bestond zyn vermaak in een pyp tabak te rooken, of wanneer 't hem tot eenig ander tydverdryf te doen was, [34] zogt hy eenige spinnekoppen, en deed se met malkanderen vegten, of hy ving eenige vliegen, worpse in 't net van de spin, en zag dien oorlog met een groote vergenoeging, zelfs tot lachens toe aan. Ook nam hy wel zyn vergrootglas ter hand beschouwende daardoor de kleynste mugjes en vliegjes, te gelyk daarover redenerende.”

Maar ook in de PPC komt de spin voor en wel op een plaats waar zeker is dat Spinoza zelf aan het woord is, want hij legt uit niet te weten wat Descartes makkelijk of moeilijk noemt, en komt dan met dit voorbeeld:

Neem als voorbeeld - om met één te volstaan - dat van de spin die gemakkelijk een web weeft dat de mensen niet dan met de grootste moeite zouden weven. De mensen maken daarentegen vele dingen heel gemakkelijk, die wellicht de engelen onmogelijk zijn. "Ne alia exempla quaeras, cape exemplum araneae, quae telam facilè texit, quam homines, non nisi difficilimè lexerent; homines contrà quàm plurima facillimè faciunt, quae fortè angelis impossibilia sunt." [PPC 1/7s] Ik neem die engelen ook als een bepaalde diersoort mee...

De hond
Meermalen onderscheidt Spinoza a.h.w. twee 'soorten' honden: n.l. de blaffende hond (canis, animal latrans) en het sterrenbeeld hond (signum coeleste, cuni cane);

Nec enim scientia Dei cum scientiâ humanâ magis convenit, quam canis, signum coeleste, cuni cane, qui est animal latrans, & fortè adhuc multo minùs. (COGITATA METAPHYSICA, Caput XI)

scio etiam [per experientiam vagam], quod canis sit animal latrans et homo animal rationale, et sic fere omnia novi, quae ad usum vitae faciunt (TRACTATUS DE INTELLECTUS EMENDATIONE, II)

Het verstand en Gods wil die Gods wezen zouden vormen moeten hemelsbreed van ons verstand en onze wil verschillen; non aliter scilicet quam inter se conveniunt canis, signum coeleste, et canis, animal latrans. (E1/17s)

In de Korte Verhandeling is er in hoofdstuk III Van de Lyding uyt Waan deze noot: als e.g. Aristoteles zegt Canis est animal latrans, ergo hy besloot al dat blaft is een hond: maar als een Boer zeid een hond, zoo verstaat hy stilzwygend al ’t zelve dat Aristoteles met syn beschryving. Zoo dat als de Boer hoort blaffen, een hond zeid hy, alzoo dat als zy eens een ander dier hoorden blaffen, de Boer die geen besluyt gemaakt hadde, zoud alzoo wel verwondert staan als Aristoteles, die een besluyt gemaakt hadde. (KV Cap. III. Van de Lyding uyt Waan, noot 1)

En dan is er nog het gebeten worden door de dolle hond. Spinoza schrijft in zijn laatste bief van 6 februari 1676 aan Oldenburg het terecht te vinden dat iemand die door een dolle hond is gebeten wordt  gesmoord. Op Oldenburg komt dit blijkbaar zó wreed over dat hij leest dat die hond wordt afgemaakt!

Vissen
De vissen zijn door de natuur ertoe bestemd om te zwemmen en de grote vissen om de kleinere op te eten - Ex. gr. pisces a natura determinati sunt ad natandum, magni ad minores comedendum, adeoque pisces summo naturali jure aquâ potiuntur, & magni minores comedunt. TTP XVI);
De zee zit vol vissen (die echter niet speciaal voor de mens bedoeld zijn - E1/App)

Het paard
Een paard gaat bijvoorbeeld te gronde als hij in een mens of in een insect verandert (Equus nemque ex. gr. tam destruitur, si in hominem quam si in insectum mutetur - E4/Praef - als we willen veranderen moeten we immers niet aan verandering van wezensvorm denken.

Er is het tamme paard, ofwel het paard met een teugel: zo hebben ze getracht het volk zo goed mogelijk als een paard met een teugel, in bedwang te houden - sicque conati sunt vulgum, tanquam equum fraeno, quoad ejus fieri potest, cohibere - TTP4/2

In de brief (78) aan Oldenburg van 7 febr. 1676 deze merkwaardige constatering: Want een paard is wel te verontschuldigen dat het een paard en niet een mens is, maar niettemin moet het een paard zijn en niet een mens - Est enim equus excusabilis, quòd equus, & non homo sit; at nihilominùs equus, & non homo esse debet. (Daarna volgt die passage over de beet door een dolle hond)

De olifant
nam tales res in naturâ existere aequè impossibile reperiremus, ac jam cognoscimus impossibile esse, ut magnus elephantus in acûs foramine recipi possit: quamvis utriusque naturam clarè percipiamus [want wij zouden ontdekken dat dergelijke dingen in de natuur even onmogelijk konden bestaan als wij nu reeds weten dat het onmogelijk is dat het oog van een naald een grote olifant kan doorlaten, hoewel wij de natuur van beide helder begrijpen - Cogitata metafysica 1/3

nec etiam possum fingere elephantem, qui transeat per acus foramen; TIE IV 54

maar in de philosophie, daar men klaar verstaat, dat men got die attributa, die een mens volmaakt maaken, so quaalik kan toepassen, als dat men die, die een olyphant, of een esel volmaakt maaken, een mens sou willen toepassen: daar hebben dese, en diergelyke woorden geen plaats; Brief XXIII aan Willem van Blyenbergh.

Bijen & duiven
In de KV Cap. XXIV. Van Gods Liefde tot de Mensch: ex. gr. wanneer de Beyen alschoon zy geen ander eynde beoogen met al dien arbeyd en geschikte ordre die zy onder een onderhouden, als voor de winter zekere voorraad te verzorgen, de mensch nogtans boven hen zynde heeft hen onderhoudende, en gaade slaande een geheel ander eynde, namelyk voor hem den honigh te bekomen.

Alzoo ook de mensch in aanzien hy een bezonder dink is, en heeft zyn oogmerk niet verder als zyne bepaalde wezentheid bereyken kan, dog in aanzien hy ook is een deel en werktuyg van geheel de Natuur, zoo en kan dan dit eynd des menschen het laatste eynde van de Natuur, dewyle zy oneyndelyk is, en dit onder alle andere mede als een werktuyg van haar moet gebruyken, niet zyn.

In Brief 19 aan Willem van Blyenbergh: Ja, men kant het vergelyke met oneindlyke andere dingen, die ten opsicht van dat veel onvolmaakter syn, gelyk steenen, blokken etc. en dit stemt elk een ook, inder daat, toe, want ieder de selfde dingen, die men in de menschen verfoeyt, en met teegenhyt aansiet, in de diere met verwondering, en vermaak aansiet. gelyk by voorbeelt het oorloge van de beien, de jaloershyt in de duyven &c. welke dingen men in de menschen verfoeyt, en niet te min door de selve wy de beeste volmaakter oordeelen. dit so synde so volgt klaarlyk, dat sonden, overmits die niet dan onvolmaakthyt beteikenen, niet konnen bestaan in iet, dat weesen uyt drukt gelyk het besluyt van Adam, of het uytvoeren van het selve.

De kat en de leeuw
de kracht van de leeuw (waarop we niet afgunstig zijn E3/55s)
Eenmaal krijgen we de kat (felis), die niet gehouden is naar de natuur van de leeuw te leven (TTP XVI/3)

De ezel van Buridanus
in PPC Cap XII en in E2/49s, uitlopend in:
Stelt men mij de vraag of men zo iemand wel als een mens en niet veeleer als een ezel moet beschouwen, dan blijf ik het antwoord schuldig. Ik weet ook niet wat ik moet denken van iemand die zich ophangt, en van kinderen, dwazen, krankzinnigen enzovoort.
Si me rogant, an talis homo non potius asinus quam homo sit aestimandus, dico me nescire, ut etiam nescio, quanti aestimandus sit ille, qui se pensilem facit, et quanti aestimandi sint pueri, stulti, vesani, etc.

In TTP Cap VI over de wonderen komt de sprekende ezel voor. Alsook in de Cogitata Metafysica gaat het over: extraordinaria, cùm aliquid agit praeter naturae ordinem, ut ex. gr. omnia miracula, qualia sunt locutio asinae, apparitio angelorum, & similia CM 2/9 het spreken van een ezel, de verschijning van engelen en dergelijke.

De bok of geit van Aesopus [ut hircus Aesopi puteum ingressus est; Brief 32 aan Oldenburg]

Veekudde
Een Staatsgemeenschap welks rust alleen afhangt van de lamlendigheid der onderdanen zoodat zij zich als een kudde vee laten leiden om zich nergens anders in te oefenen dan in onderdanigheid kan beter een vereenzaming dan een gemeenschap worden genoemd [vertaling van W. Meijer van Illa praeterea civitas, cujus pax a subditorum inertia pendet, qui scilicet veluti pecora ducuntur ut tantum servire discant, rectius solitudo quam civitas dici potest. [TP, 5/4]

En nog veel meer:

De chimaera [meermalen in de PPC en de TP],

De kip die op het erf van de buurman vloog,

De mens als sociaal dier,

Het wormpje in het bloed.

De dierlijke affecten verschillen van die van de mens: het paard wordt door een paardachtige libido (libidine equina) tot voortplanting aangezet; net zo zijn de libido en aandrift van insecten, vissen en vogels (insectorum, piscium et avium) anders (E3/57s)

en vast nog meer.

zoals de slang die in zijn staart bijt - de ouroboros. Volgens Colerus zou hij tegen zijn huisgenoten meermalen gezegd hebben: "ik doe gelyk de slang die in 't einde van 't jaar zyn staart in de mond heeft, ik en zoeke niets over te houden, als zoo veel tot een eerlyke Begravenis van noden is."

De lynx
[Aanvulling 9 febr. 2015] En Spinoza is de lynceus oculus - het oog van een lynx - bekend. In het laatste scholium van het tweede deel van de Beginselen van Descartes, heeft Spinoza het over de kleine deeltjes waaruit vloeibare lichamen bestaan die "zelfs niet met het oog van een lynx waar te nemen zijn" [Et, quamvis illae particulae à nullo vel lynceo oculo conspici possint...]. De lynx, althans de verwijzing naar het in de Griekse mythologie en bij Ovidius al bekende scherpziende van de Lynx, het lynxogige - was hem bekend. [Cf. blog]  

En dan is er bij Spinoza veel besef van het feit dat de mensen de taal maken, de dieren en de dingen hun naam geven, zoals hier afgebeeld wordt dat Adam de dieren hun naam geeft. In de TTP/7 geeft hij aan dat we van sommige Hebreeuwse woorden niet meer weten naar welke dieren ze verwijzen.

 

Diverse afbeeldingen ontleende ik aan het blog van de Roemeense filosoof Valeriu Gherghel, die een uitgebreide categorie Bestiar metafizic heeft en o.a. aandacht gaf aan het bovengenoemde boekje Spinoza par les bêtes.

___________-

Over Spinoza als 'een sluwe spin', zijn spinnen en zijn Begriffs-Spinneweberei bij Nietzsche zie:
Alan D. Schrift, "Arachnophobe or Arachnophile? Nietzsche and His Spiders." In: Christa Davis Acampora, Ralph R. Acampora, A Nietzschean Bestiary: Becoming Animal Beyond Docile and Brutal. Rowman & Littlefield, 2004 [books.google]

 

 

Reacties

Mooie inventarisatie, Stan. Zo leren we Spinoza's wereld eens anders zien!