2x Leibniz en Spinoza (met 1x een beetje suspense)
“Spinoza heeft veel goede dingen gezegd over de affecten”,
schreef Leibniz op 14 febr. 1678 aan Vincent Placcius. Dit is te lezen in een voetnoot op de eerste bladzijde van het hoofdstuk van
Markku Roinila, “Affects and Activity in Leibniz's De
affectibus” [Chapter 6, p. 75- 88 in: Adrian Nita (Ed.), Leibniz’s Metaphysics and Adoption of Substantial Forms: Between Continuity
and Transformation. Springer, 2015 – books.google – NDPR-review
De affectibus schreef Leibniz in 1679 maar publiceerde het niet en In wat Google laat lezen kunnen we zien dat, hoewel hij dus positief over Spinoza’s behandeling van de affecten dacht, Leibniz toch meer Hobbes dan Spinoza volgde. Het is het enige hoofdstuk in dit boek dat Spinoza aan de orde stelt.
De NDPR-reviewer schrijft over dit hoofdstuk: “In chapter six Markku Roinila explores the theory of affects that Leibniz presents in his unpublished 1679 text "De affectibus." According to Roinila, Leibniz had already come to reject the Cartesian account of the relation between mind and body and in particular the Cartesian theory of actions and passions. "De affectibus" is an attempt to replace Descartes's account with something less problematic. One important point of departure from Descartes is that for Leibniz, passions are not caused by the body but instead arise in the mind, though occasioned by perceptions of external objects. In addition, Leibniz understands mental activity as consisting in law-governed, continuous sequences of thoughts, aiming at some desired good and originating in some affect of pleasure or pain. This process, moreover, is not purely mechanistic but is based on forces, powers, and inclinations. Roinila stresses that Leibniz's account nevertheless appears to be influenced in some respects by Hobbes, who also talks about series of thoughts in the mind and who develops a mechanistic theory of the affects that is based on basic desires to avoid pain and to attain pleasure. One thing that Leibniz adds to this Hobbesian picture is the claim that pleasure is a sense of perfection or harmony.”
Het hoofdstuk van Mogens Laerke, “Leibniz on Spinoza’s
Tractatus de Intellectus Emendatione,” in: Yitzhak Y. Melamed (Ed.) The Young Spinoza: A Philosopher in the Making, gaat veel meer in
op de relatie die Leibniz tegenover Spinoza had. [Toevoeging 18-9-2016: het staat op Laerke's academia.edu]. In dit interessante en zeer
goed leesbare hoofdstuk (dat bijna de spanning van enige suspense in zich heeft)
reconstrueert Laerke waarom Leibniz, kort nadat hij een exemplaar van de Opera Posthuma ontvangen had, z’n
teleurstelling uitte over de TIE in een brief die hij in mei 1678 aan
Tschirnhaus schreef: “de Verbetering van het Intellect houdt ermee op exact op
het punt waarop ik er het meest van verwachtte.”
Behalve in deze brief aan Tschirnhaus heeft Leibniz zich nergens meer uitgelaten over de TIE. Laerke nu gaat na aan de hand van de annotaties die Leibniz in de OP maakte, waarom hij zo teleurgesteld raakte. Hij stelt vast dat Leibniz de werken las in de volgorde waarin ze in de OP geplaatst waren: de Brieven na de TIE, die na de TP en die weer na de Ethica. Het is boeiend om mee te maken hoe Laerke naar boven haalt dat Leibniz op zoek ernaar was dat en hoe Spinoza werk zou hebben gemaakt van de van Aristoteles stammende en door neoplatonisten als Avicenna aangepaste intellectus agens (het in God werkzame handelende intellect waaruit de dingen gecreëerd werden). Vanuit die verwachting las hij Ethica 1/17s verkeerd, menend dus dat voor Spinoza het goddelijk en menselijk verstand verschilden als het sterrenbeeld hond en de blaffende hond, wat weer niet te rijmen was met de plaatsing van het goddelijk intellect in de natura naturata (in 1/31) - een gedachte die hij al had opgepikt bij zijn bezoek aan Spinoza in 1676. En hij hoopte dus dat in de TIE, die hij kennelijk als een appendix zag, deze ‘tegenstelling’ die het in zijn ogen betrof, zou worden opgelost.
In diezelfde brief als boven gememoreerd aan Placcius, kort nadat hij eind januari of begin februari 1678 van Schuler de OP ontvangen had, zo lezen we bij Laerke, schreef Leibniz (die dus flink moet hebben doorgelezen), dat bij Spinoza “Deum ipsum cogitare quidem sed tamen nec intelligere nec velle” [God kan inderdaad wel zelf denken, echter niet begrijpen, noch willen] en “Deum intellectu ac voluntate carere” [“God ontbeert begrijpen en willen. - mijn vertalingen]. Een probleem waar niet alleen Leibniz mee zat – denk aan de discussie tussen Hubbeling en De Dijn over ditzelfde onderwerp [cf. bijv. dit blog van ruim 6 jaar geleden]
Ik vat de zaak hier heel grof samen, maar uitermate boeiend en informatief is hoe Laerke vanuit zijn omvangrijke kennis van het oeuvre van zowel Spinoza als Leibniz deze reconstructie maakt. Bijna een filosofisch-historische suspense. Aanbevolen.

