BdSpinoza

Adolf Menzel {1857 – 1938) Der (Neu-)Entdecker der politischen Philosophie Spinozas (Manfred Walther)...

... zag Spinoza als een 'Völkerrechtsleugner' 

Adolf Menzel kwam ik op het spoor daar hij meermalen genoemd werd in Tilmann Altwicker’s “Spinozas Theorie der Internationalen Beziehungen.” ¹) Daar zijn teksten over Spinoza’s rechtsopvatting daarin serieus genomen werden, was dat aanleiding voor mij om iets meer over hem te weten te komen. Altwicker haalt aan dat Menzel n.a.v. van wat Spinoza in TP 3 schreef, hem als een ‘Völkerrechtsleugner’ zag, waartegenover Altwicker in dit hoofdstuk in Spinoza, Politischer Traktat: Ein Kommentar, “Spinoza als Vordenker einer prozeduralen Staatenbundtheorie” wil neerzetten. Een interessant artikel dat op internet staat (zie noot ¹). Enfin, ik wilde meer te weten komen van deze Menzel.

Adolf Menzel, geboren in Bohemen, studeerde rechten aan de Universiteit van Praag, waar hij in 1879 al tot doctor in de rechten promoveerde. In 1882 habiliteerde hij zich aan de Universiteit van Wenen. Vanaf 1889 doceerde hij aan de Universiteit van Wenen. In 1915 was hij rector van deze universiteit. Zijn wetenschappelijk werk is vooral filosofisch en juridisch van aard. [Cf.] [Cf.], [de.wiki]

“Adolf Menzel (1857-1938) pflegte Politik und Staatsphilosophie und stand dem positiven öffentlichen Recht eher fern, obwohl er auch in der Kartelldebatte aktiv war.” Aldus Michael Stolleis. ¹). Vermeldenswaard is nog dat Menzel de supervisor van Hans Kelson was bij diens Habilitation.

Zijn werken (die over Spinoza volgen hierna):

• Das Anfechtungsrecht der Gläubiger nach österreichischem Rechte (1886);
• Die Kartelle und die Rechtsordnung (1894);
• Systeme des Wahlrechts (1895);
• Naturrecht und Soziologie (1912);
• Kallikes. Eine Studie zur Geschichte der Lehre vom Recht des Stärkeren, Wien 1922, 101 S.
• Umwelt und Persönlichkeit in der Staatslehre, Wien 1926, 22 S.
• Friedrich Wieser als Soziologe, Wien 1927, 52 S.
• Beiträge zur Geschichte der Staatslehre, Wien 1929, 582 S.
• Goethe und die griechische Philosophie, Wien u. Leipzig 1932, 52 S.
• P. J. Proudhon als Soziologe, in: „Festschrift für Carl Grünberg. Zum 70. Geburtstag“, Leipzig 1932, S. 312 - 342.
• Der Staatsgedanke des Faschismus. Eine geistesgeschichtliche Untersuchung, Wien u. Leipzig 1935, 132 S.
• Griechische Soziologie Wien u. Leipzig 1936, 199 S.
• Hellenika. Kleine Schriften, Baden b. Wien 1938, 159 S.
• Grundriss der Soziologie, Baden b. Wien 1938, 255 S.

Bij de Duitse Spinoza bibliografie zijn de volgende teksten van hem te vinden

over Spinoza:

•  „Wandlungen in der Staatslehre Spinozas.“ In: Festschrift zum 70. Geburtstage [von ...] Joseph Unger- Stuttgart : Cotta, 1898: 49-86.

•  „Spinoza und die Collegianten,“ In: Archiv für Geschichte der Philosophie 15 (N.F. 8) (1902), 277-298

Daarover Wiep van Bunge: „that the Collegiants’ significance for Spinoza was not so much theological as political was first suggested by the Austrian professor of law Adolf Menzel in his debate with Willem Meijer.“  ³)

•  „Homo sui iuris : eine Studie zur Staatslehre Spinozas,“ In: Zeitschrift für das Privat- und öffentliche Recht der Gegenwart 32 (1902), 77ff. Opgenomen/herdrukt:

als “Die Staatslehre Spinozas”, in: Adolf Menzel, Beiträge zur Geschichte der Staatslehre. Wien [e.a.] : Hölder-Pichler-Tempsky, 1929. - 582 pp.

als “Grundgedanken der Staatslehre Spinozas” in: Martin Schewe & Achim Engstler (Hg.), Spinoza. Frankfurt am Main [e.a.]: Lang, 1990: 307-320. - (Auslegungen; 2)

Citaat uit dit artikel:
"Dieser vorstaatliche Zustand des Menschen ist bei Spinoza nur ein konstruktives Element, keinesfalls eine geschichtlich nachmeisbare Epoche." ⁴)

•  „Der Sozialvertrag bei Spinoza,“ In: Zeitschrift für das Privat- und öffentliche Recht der Gegenwart 34 (1907), 451-460

•  “Spinoza in der deutschen Staatslehre der Gegenwart,” In: Jahrbuch für Gesetzgebung, Verwaltung und Volkswirtschaft im Deutschen Reich 31 (1907), 35-48

•  “Rezension zu: Dunin-Borkowski, Stanislaus von: Der junge De Spinoza,” In: Beilage der Neuen Freien Presse (1910), 31

•  “Spinozas Lehre von der Geistesfreiheit,” In: Zeitschrift für Öffentliches Recht [Österreich] 8 (1929), 529-552

Datzelfde jaar ook in: Adolf Menzel, Beiträge zur Geschichte der Staatslehre. Wien [e.a.] : Hölder-Pichler-Tempsky, 1929.

* * *

Bij een rechtsgeleerde die in de 1930-iger jaren werkzaam was wil je (ook al betrof het dan Wenen) natuurlijk weten hoe hij tegenover het Nationaalsocialisme stond. Zoals boven al vermeld, verscheen van hem in 1935: “Der Staatsgedanke des Faschismus. Eine geistesgeschichtliche Untersuchung.” Daarover tekent de Duitse Spinozabibliografie aan: “Spinoza-Erwähnung: 7. Kapitel: Beziehungen des faschistischen Staatsgedankens zu außeritalienischen Lehren. § 1. Der autoritäre und totale Staat bei Hobbes, Spinoza und Rousseau. II. Spinoza: 106-107 ; III. Sein Realismus: 107-108; IV. Sein Idealismus: 109-110.”

Uit dat stuk zijn door Jörn Eckert in zijn boek Der praktische Nutzen der Rechtsgeschichte enige citaten genomen over wat Menzel daar te berde brengt over het begrip ‘Gleichschaltung’. ⁵)  Het geeft enig beeld van zijn houding tegenover het Nationaalsocialisme. Iets meer kunnen we afleiden uit de volgende passage van Mónica García-Salmones Rovira die vooral over Hans Kelsen gaat, die Adolf Menzel als supervisor had bij zijn Habilitation. Ik citeer die tekst hier (zonder de voetnoten):

Adolf Menzel over de wet van de sterksten
There were also notorious examples of Darwinism in fin-de-siècle Vienna. Houston Stewart Chamberlain (1855-1927), Privatdozent of Philosophy at the University of Vienna depicted the history of Western civilization as a struggle for the existence of species; more concretely, as the struggle of the Semites against the Germanen. If it were not for the dramatic experiences of the twentieth century, Chamberlain's Die Grundlagen des Neunzehnten Jahrhunderts would appear today as a solemn collection of absurdities, or perhaps a summary of scientific facts guided by a hallucinatory principle. But the book was influential then. Even Kelsen used it in his piece on Dante. And as a matter of fact, the struggle depicted by Chamberlain in respect of the alliance between Semites and Roman Catholicism, portrayed as universalism against Aryanism, is reproduced later in Kelsen's theory of international law. For him the struggle over the primacy of international law took place between a universal order and the state-centred law (of an empire). As expected, in his argumentation Kelsen favoured the universal order. This is not to suggest that Chamberlain influenced Kelsen's thought, merely to remark that Darwinist ideas, actively present in fin-de-siècle Vienna, were absorbed by different thinkers, sometimes in terms of a struggle between races, and sometimes—as in Kelsen's case—as a struggle between different views regarding the future world order. Another interesting instance of Darwinist ideas in the Vienna of that period may be found in the historical study made by Adolf Menzel (1857-1928) on the law of the strongest. Menzel, Professor of Administrative Law and Administrative Policy and later rector of the University of Vienna, was in 1911 first advisor in Kelsen's Habilitation. Such a small world was Vienna. In his 1922 study, published in Kelsen's review, Menzel analysed the theory of the law of the strongest of Kallikles, the Greek sophist of the fifth century BC. Menzel examined Kallildes' critique of democracy, and traced his influence through Spinoza until Nietzsche. He did not hide his admiration for Nietzsche and drew attention to the fact that the German philosopher, influenced by Darwin, drew on the natural sciences for the foundations of his doctrine of the Ubermensch. Manifestly, while Ernst Mach applied the Darwinist theory both to organic life and to intellectual life (das geistige Element im Menschen), authors writing on politics and law somehow inevitably tended to incorporate Darwinist principles into questions more directly related to political and legal theories. ⁶)  

Over Adolf Menzel’s Spinoza-lezing

Manfred Walther “Die Staatslehre Spinozas: Die (Neu-)Entdeckung der politischen Philosophie Spinozas durch Adolf Menzel. In: Der Staat 42, 2003, S. 284-298. 

Elders schrijft Walther in een stuk waarin hij naar dit artikel verwijst, dat volgens Adolf Menzel Spinoza in de TTP, hoewel hij contractualistische terminologie hanteert, uiteindelijk machtstheorethisch argumenteert. ⁷)  

Tilmann Altwicker’s “Spinozas Theorie der Internationalen Beziehungen” [In: W. Bartuschat, S. Kirste & M. Walther. (Hrsg.), Spinoza, Politischer Traktat: Ein Kommentar, Tübingen 2014, S. 67-77. [PDF].

Noten

¹) Tilmann Altwicker’s “Spinozas Theorie der Internationalen Beziehungen” [In: W. Bartuschat, S. Kirste & M. Walther. (Hrsg.), Spinoza, Politischer Traktat: Ein Kommentar, Tübingen 2014, S. 67-77. [cf. PDF]

²)  Geschichte des öffentlichen Rechts in Deutschland: Dritter Band Band, Staats- und Verwaltungsrechtswissenschaft in Republik und Diktatur, 1914-1945. C.H.Beck, 1988, p. 293  – books.google

³)  Wiep van BUNGE, "Spinoza and the Collegiants", in: Philosophia OSAKA No.7, 2012 [Cf. PDF]

⁴)  Gevonden in Walter Eckstein, "Rousseau and Spinoza: Their Political Theories and Their Conception of Ethical Freedom." [In: Journal of the History of Ideas, Vol. 5, No. 3. (Jun., 1944), pp. 259-291 – PDF]

⁵)  Jörn Eckert, Der praktische Nutzen der Rechtsgeschichte [Hans Hattenhauer zum 8. September 2001. Hüthig Jehle Rehm, 2003]. Die bladzijde is hier te lezen op books.google.

⁶)  Mónica García-Salmones Rovira, The Project of Positivism in International Law. OUP Oxford, 2013, p. 210-211 [books.google]

⁷)  “Spinoza formuliert selber im TTP noch in der kontraktualistischen Terminologie. auch wenn er, wie Adolf Menzel (Beiträge zur Geschichte der Staatslehre. Repr. Glashütten: Detlev Auvermann, 1976 (zuerst Wien; Leipzig 1929)), in der 3. Abteilung (Die Staatslehre Spinozas: 264-447, hier 350-366)) bemerkt hat, auch Im TTP schon letztlich nicht vertrags-, sondern machttheoretisch argumentiert. Vgl. dazu und zu Menzels Spinoza-Deutung insgesamt: Manfred Walther, Die Staatslehre Spinozas: Die (Neu-) Entdeckung der politischen Philosophie Spinozas durch Adolf Menzel' Der Staat 42/2 (2003): 282-292. Erst die Affektenlehre der Ethik und der Rückgriff auf sie im TP erlauben Spinoza eine Antwort auf diese Schwierigkeit, welche dann auch folgerichtig den Rekurs auf die Vertragstheorie entbehrlich macht.” P25 n65 in

Manfred Walther, "Utilitaristische Rechtstheorie als Theorie der naturwüchsigen Genese regelgeleiter und sanktionsbewehrter Kooperation. Ein Versuch,” in: Philippe Mastronardi (Hg.), Das Recht im Spannungsfeld utilitaristischer und deontologischer Ethik: Vorträge der Tagung der Schweizer Sektion der internationalen Vereinigung für Rechts- und Sozialphilosophie (SVRSP) vom 15. und 16. November 2002 in Luzern. Franz Steiner Verlag, 2004, p. 11 – 28, hier p 25 n65 – books.google

Foto Adolf Menzel op latere leeftijd, genomen door Max Fenichel (1885-1942) [van Oostenrijks Beeldarchief]

spinoza | 13-10-2015 | 23:09 | Link | Reacties (1)