Anthonius Driessen (1684 – 1748) zag in Ethica 1/3 van dien Godlozen Godverzaker "de basis van het Spinozisme"

En dat had hij goed gezien. Die derde stelling van het eerste deel van de Ethica luidt in Henri Krops vertaling:
Wanneer zaken niets met elkaar gemeen hebben, kan de ene niet de oorzaak van de andere zijn.”
Vele hedendaagse lezers zullen hier overheen lezen en geen 'onraad' vermoeden, maar niet Anthonius Driessen. Daarom kan hij onnozele hedendaagse lezers attent helpen maken op het belang van deze stelling.

Anthonius Driessen bezocht het gymnasium te 's Hertogenbosch en vervolgens de universiteiten van Franeker en Leiden. In 1704 studeerde hij af in de theologie met preekbevoegdheid (werd proponent), werd predikant te Eysden, in 1709 in Maastricht en vanaf 1 februari 1711 in Utrecht. Hoogleraar godgeleerdheid te Groningen werd hij in 1717 wat hij bleef tot zijn dood in 1748.  

Hij was bij zeer vele polemieken betrokken. “Zijn zwaartillende aanleg, waardoor hij geneigd was alles donker in te zien en overal quaesties in op te merken, droeg er ongetwijfeld toe bij dat hij in zoo menigen strijd werd betrokken. Hierdoor is zijn leven zeldzaam onrustig geweest.” Aldus het lemma in het Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland dat vele van die disputen en een hele reeks pamfletten opsomt [“Hoe sterk zijn werklust was blijkt niet het minst uit de opgave zijner geschriften, die een aantal vormen zoo groot, dat ze bij elkander (..) een kleine bibliotheek zouden vormen.] Ik verwijs daarvoor naar dat lemma [bij DBNL], dat ook de volgende tekst heeft waar het me op dit weblog uiteraard om te doen is:

“In het jaar na zijn aanvaarding van het hoogleeraarsambt was voor de vervulling van den hoogleeraarszetel in de Wijsbegeerte te Groningen de aandacht gevallen op Jacobus Wittichius, die in 1711, nog als hoogleeraar te Duisburg in het openbaar had verdedigd een Disputatio Philosophica de natura Dei. Deze verhandeling, in druk verschenen, had destijds in ons vaderland geen aanstoot gegeven. Thans vond Driessen in die Disputatio aanleiding Wittichius bij Curatoren aan te klagen van Spinozisme, op grond van de stelling ‘dat dingen die niets met elkander gemeen hebben, geen oorzaak van elkander kunnen zijn’; ook had hij met Spinoza geleerd ‘dat de uitbreiding een eigenschap van God is’.” Hierna volgt een lange lijst van brieven, pamfletten en strijdtraktaten die pas eindigt bij de aanstelling van Jacob Wittich in Leiden. En daarna volgde nog weer een lange reeks andere theologische gevechten, o.a. met de Lutheraan Joachim Lange uit Halle.

Ik verwijs voor een interessante beschrijving en analyse van die strijd naar het hoofdstuk van Aza Goudriaan, “Anthonius Driessen contra Jacob Wittich: over God, de schepping en causaliteit,” [in: Gunther Coppens (red.), Spinoza en de scholastiek, Acco, Leuven/Leusden, 2003]. Daaruit neem ik één citaat uit Driessens Beter berigt .... aan den Nederlandschen Lezer en dien Weled. Gestr. Heer den welken de Heer T.H. van den Honert Prof. der H. Theologie te Leiden door zynen gedrukten brief misleid heeft. Zynde eene uitvoerige wederlegging van gemelte brief, en duidelyke aanwyzing ten opzigt van de Almagt, Geestelykheid, en Eenheid van 't Goddelyk Wezen, voorkomende in het Dispuut van Jacobus Wittichius van de Natuur van God. [Gron. 1719]

“Ieder een, die het Spinozismus verstaat, moet my toestemmen, dat deszelfs grondslag, waarop het neergezet is, zy die stelling van dien Godlozen Godverzaker: Zaken die met den ander niets gemeins hebben, dat is, die van denzelve natuur niet zyn, van die kan de een de voortbrengende oorzaak der andere niet wezen en die zegt die God-verloochenaar, wanneer Hy bewyzen wil, dat God niet konne zyn alleen een oneindige Geest, en de gantsche lighaamlyke natuur een gewrogt van God: maar dat God en Geest en Lichaam te gelyk zy”.

Anthonius Driessen had Spinoza heel goed begrepen en zag het gevaar dat hij God niet meer als alleen Geest zag (zoals de Scholastiek het 'Pure Vorm' van Aristoteles had overgenomen) en dat volgens deze stelling Gods Geest niet meer de materie kon scheppen, tenzij God zelf ook van materie was; want uit niets kon volgens Spinoza en de zijnen al helemaal niets voortkomen. Driessen beet zich vast in deze stelling die hij dan ook zag als “de basis van het Spinozisme”. En die gevaarlijke stelling had hij gelezen bij de theoloog Jacob Wittich. Dat kon uiteraard niet bij een gereformeerd theoloog!

Over profeteren door gewone gelovigen.
Hoe Driessen een controversiële figuur was en hoe lijnrecht radicaal hij andere opvattingen dan Spinoza had, bleek jaren later weer eens toen hij een discussie aanzwengelde waarbij het ging om de waarde van profetische gaven onder de gelovigen. In voorgaande jaren had hij een aantal theologen beschuldigd van ketterse opvattingen op gronden die door de meeste van zijn ambtsbroeders verworpen werden. In 1743 ontketende hij een nieuwe controverse met de publicatie van zijn Vraagstuk, voorgestelt aan de Protestantse Kerk, over zekere Wyze van Goddelyke Openbaring. Hierin bepleitte hij de waarde voor de kerk van particuliere openbaringen, wonderbaarlijke ingevingen, voorspellende dromen, visioenen en het raadplegen van de bijbel als orakel. Het Vraagstuk riep vooral vanuit de directe omgeving van Groningen reacties op, die allen afwijzend waren. Driessen beweerde in zijn naaste omgeving ervaren te hebben dat ‘vele vromen’ openbaringen en ingevingen ontvingen, variërend van voorspellingen aangaande de politieke ontwikkelingen in Europa tot goddelijke leiding in hun persoonlijk geloof. Hij was er van overtuigd dat kerk en vroomheid gediend waren met de erkenning van deze bovennatuurlijke ingevingen, al was het alleen maar omdat zij zekere tekenen waren dat Gods Geest de protestantse kerken niet verlaten had, en dat zij dus het ware geloof bezaten. Hij keerde zich daarmee tegen de gangbare opvatting dat de bijbel alle openbaring bevatte die tot zaligheid van het mensdom nodig was. Verwerping van alle nabijbelse openbaringen achtte Driessen een onnodige verzwakking van het geloof.
Hierover is meer te lezen bij Jo Spaans, “VERANDERENDE VROOMHEID” in: Joke Spaans (red.), Een golf van beroering. De omstreden opwekking in de Republiek in het midden van de achttiende eeuw, Hilversum 2001, 79-96) [PDF]

_____________

Aza Goudriaan: Reformed Orthodoxy and Philosophy, 1625–1750. Gisbertus Voetius, Petrus van Mastricht, and Anthonius Driessen. Brill, Leiden, 2006

Reacties

2/3 heeft een interessante keerzijde: 'dingen die wel een causaal verband met elkaar hebben (zodat het ene een gevolg is van het andere), moeten een gemeenschappelijke aard hebben'! Locke gebruikt deze (eveneens Spinozistische) these (effect is niets dan werking of activiteit van oorzaak) als grondslag van zijn godsbewijs. Wij zijn veroorzaakte denkende materie; onze Oorzaak moet de oneindige Denkende Materie zijn, niet slechts denking of zuivere geest.
Laat mij hier nog eens uiten, Stan, dat jij een interesante blogger bent, die ons bijna dagelijks verrast met kleine of grote wetenswaardigheden, luchtige of diepzinnige beschouwingen over Spinoza, meestal fris en kleurig geillustreerd, altijd gevarieerd. Vaak word ik daardoor geprikkeld tot een reactie. Ik zou wensen dat meer lezers daarin participeren en aldus het forum verbreden tot uitgebreider electronisch panel.