Artikel van Paul Juffermans over Spinoza in Tijdschrift voor Filosofie
Daar het niet zó vaak voorkomt dat er in een Nederlands Filosofietijdschrift
een artikel over Spinoza te vinden is, mag dit hier wel als een gebeurtenis gesignaleerd
worden. Adrie Hoogendoorn wees mij erop, waarvoor ik hem hierbij zeer dank. Het
gaat om:
Paul Juffermans, “Verbeelding en rede in het denken van
Spinoza.” In: Tijdschrift voor Filosofie,
jaargang 78, nr 1., p.33-59
Het T. v. Fil is een kwartaaltijdschrift. Dit eerste nummer van 2016, van het eerste kwartaal dus, verscheen pas recent. Zo recent dat Uitgeverij Peeters het nog niet online heeft staan. *)
Het is een helder, goed leesbaar artikel dat zeker voor hen die niet veel van of over Spinoza lazen heel nuttig kan zijn. Maar ook voor de anderen biedt het (nog eens) een fraai overzicht van waar het Spinoza om gaat. Juffermans laat duidelijk zien hoe het Spinoza, in de Ethica en de TTP, die beide vooral behandeld worden, maar ook in de TIE, die ook af en toe voorbij komt, vooral om een moreel-ethisch project gaat.
Hij laat én duidelijk zien hoe belangrijk de verbeelding voor Spinoza is, maar ook hoe hij in de Ethica erop inzet dat zoveel mogelijk de rede in de plaats van de verbeelding komt-- een moeilijke, door weinigen te volbrengen weg - , terwijl hij in de TTP laat zien hoe onder bepaalde voorwaarden ook de verbeelding, in de vorm van geopenbaarde godsdienst, kan bijdragen tot moreel goed handelen: door gehoorzaamheid en naastenliefde. Kortom, we krijgen (nog eens) de twee heilswegen geschetst (bekend vooral van Herman De Dijn).
Ik merk nog drie dingen op.
Verbeelding als deugd
Op p. 41 schrijft hij: “Spinoza noemt de verbeelding dan ook een deugd en de
kennis ervan positief.” Ik pakte deze bewering op tijdens een cursus van hem en ging nader op onderzoek
uit, waar ik zelf aardig wat van opstak, wat twee blogs opleverde [cf.]. Nu zie ik dat hij voor de onderbouwing van zijn
stelling naar de passage aan het eind van Ethica
2/17s verwijst die volgens mij contrafactisch bedoeld is.
De omgekeerde evenredigheid tussen verbeelding en rede
Juist bij het bespreken van de relatie tussen verbeelding en rede zou je
verwachten dat de auteur gebruik zou maken van de sterk geformuleerde [wet van
de ] omgekeerde evenredigheid tussen beide, zoals Spinoza dat in de TIE § 58 pregnant beschrijft:
Hoe minder de geest begrijpt en hoe meer hij waarneemt, hoe groter zijn vermogen tot verzinnen; en omgekeerd, hoe meer hij begrijpt, hoe meer dat vermogen afneemt.[vert. Th. Verbeek]
Wel geeft Juffermans op p. 48 weer hoe Spinoza het in de TTP H.2 stelt:
Want wie een zeer sterke verbeelding heeft, is minder geschikt om de dingen zuiver verstandelijk te begrijpen, en omgekeerd weten degenen die een krachtig verstand hebben en dat sterk cultiveren, hun verbeeldingskracht meer onder controle te houden; zij houden haar als het ware in toom, zodat zij niet met het verstand vermengd wordt.” [Vert. F. Akkerman] **)
Hoe Spinoza zijn waarheidsclaim waarmaakt
Daarover heeft Juffermans het niet. Hij behandelt wel op hoofdlijnen de drie
kensoorten, maar gaat niet diep in op hoe Spinoza beschrijft dat we tot
adequate kennis komen en dwaling en onwaarheid kunnen vermijden. Daarover bood
onlangs Rikus Koops een notitie aan: "Spinoza over ideeën. De menselijke geest
en zijn kennis.” “Een uitleg van Spinoza’s mening over het verkrijgen van ware
kennis.” Maar die raad ik niet aan. Daarvoor in de plaats verwijs ik naar het
artikel van Dominik Perler, “Spinozas Antiskeptizismus”. In: Zeitschrift für philosophische Forschung,
Bd. 61 (jan-maart 2007), pp 1-26. Als u dat te pakken kunt krijgen: dat biedt
werkelijk goed inzicht.
_________________
*) Wel is de inhoudsopgave al te zien; en dan blijkt dat het artikel van Juffermans vooraf wordt gegaan door een artikel van Wouter Kuster, "Filosofie en waanzin. Kristalreceptuur: naar een ommekeer van de natuurlijke levenhouding."
**) Z'n verwijzingen naar Gebhardt vind ik erg onhandig, zeker waar het de TTP betreft, waarbij hij vertalingen Akkerman gebruikt, maar dan geen paragraaf of pagina geeft, maar alleen de verwijzing naar Gebhardt.

