Bartuschat – niet eenvoudig, maar wel een verademing

Dit boek, Baruch de Spinoza, van Wolfgang Bartuschat [2., aktualisierte Auflage 2006, oorspr. 1996] is het uitdagendste én bevredigendste dat ik over Spinoza’s filosofie gelezen heb, terwijl ik er intussen al vele interessante boeken over gelezen heb. Het boekje gaf mij antwoord op vele kwesties die ik in de loop der tijd op dit weblog aan de orde heb gesteld en die vaak onbevredigende reacties kregen. Wat het bijzondere van dit boekje voor mij is, wil ik proberen in dit blog duidelijk te maken.

Bovenaan staat dat de naar meer kennis zoekende mens – in ieder geval de (Spinozistische)  filosoof -  niet onderhevig is aan de loutere noodzakelijkheid van het bestaan. Als we écht denken en begrijpen worden we niet aangestuurd door een ons omringende omgeving en is het ook niet zo dat God dan in ons denkt, maar wij zijn het zelf die denken. Daarin zijn we in zekere zin vrij op een manier die enigszins lijkt op de manier waarop uiteindelijk alleen God (zoals Spinoza hem ziet) vrij is te handelen. Vanuit de eigen noodzakelijkheid (door niets uitwendigs gedwongen). Dat is de boodschap die door het hele boek heen speelt: de nadruk op de ‘Selbigkeit’ van de werkelijk denkende, d.w.z. degene die meer en meer tot adequate kennis komt, waarbij de van buiten komende indrukken die de verwarde of inadequate kennis opleveren, minder invloed krijgen.

Spinoza is niet uit op fysica, maar levert een Ethica – een leidraad om via het loskomen van inadequate, bevooroordeelde, kennis te komen tot een (beter) geslaagd leven – tot waar geluk. De manier waarop Bartuschat hiertoe komt, het omslagpunt a.h.w., ligt in zijn ontdekking dat er een duidelijke cesuur ligt tussen deel I en de delen II t/m V van de Ethica. Het is namelijk niet zo dat Spinoza de mens, zijn kennen en streven naar een geslaagd leven geometrisch afleidt uit de ontologie van het eerste deel. In dat deel schetst Spinoza de structuur van het eeuwige Zijn, maar uit die metafysica van de vaste en eeuwige dingen leidt hij niet de vele eindige dingen in concreto af, laat staan de mens. Als hij daartoe al een poging zou hebben willen wagen, zou hij zich niet aan het wekken van de indruk hebben kunnen onttrekken alsof, vanuit God gezien, de mens toch een bijzonder wezen (een aparte natuur binnen de natuur) zou zijn. Maar zo filosofeert Spinoza niet. De algemene wetten en regels, hoewel uiteraard geldig en werkend, onthullen niets over de specifieke menselijke natuur.

Nadat hij de algemene structuur van het algehele en eeuwige zijn heeft geschetst, begint hij in deel II a.h.w. opnieuw, nu vanuit de concrete enkelvoudige dingen, en van de vele in het bijzonder de empirisch gekende mens.

Vandaar Bartuschats ‘ontdekking’ (overtuiging) dat Spinoza van de ene kant een ontologie, een theorie van het Zijn, als een kader schetst en – los daarvan – van een andere kant een antropologie, een theorie van de mens vormde, een theorie waarin het kennen de hoofdrol speelt, die als het ware een bewijs of legitimering van de ontologie van het eerste deel levert, doordat de kenner via de rationale kennis en uiteindelijk via de hoogste kenvorm, de scientia intuitiva, zichzelf kennend, bewustwordend, als zijnde en kennende vanuit God, vanuit de mogelijkheidsvoorwaarde van de zijns- en denkgrond die het fundament van zijn bestaan en denken vormt.

Maar - en daar komt het op aan – dat is dan niet het besef dat hij slechts in schijn zou bestaan of in schijn zelf zou denken (als modus van de ene substantie), nee hij bestaat wel degelijk zelf als individu, als enkelding (res singularis) met een werkelijk zijn (actuale esse, 2/11) en hij is het dus zelf die denkt. Het is niet God die in hem denkt, nee, het zijn zijn eigen gedachten (God denkt immers niet). Maar dát hij denkt is een kracht die in hem bestaat en die hij niet van zichzelf heeft. Als modus kan de mens alleen bestaan en gedacht worden in en vanuit God of de ene substantie – maar hij is daarmee zelf niet niets: hij bestaat en denkt zelf. Hij, de mens, is het die zich dan zelf in betrekking tot God of de ene natuursubstantie ziet en “… dann ist an ihm, also van unten und nicht von oben, erwiesen, daß also die Theorie eines unbedingten Prinzips für eine Theorie des bedingten Wesens Mensch unabdingbar ist.” (p. 63)

Vanuit deze inzichten kan Bartuschat een aantal ‘spanningen’ of – zoals ik ze omschrijf – ‘paradoxen’ die vanuit andere (dominante?) lezing van Spinoza opkomen.

Bij hem wordt duidelijk dat volgens Spinoza in zijn Ethica een juiste opvatting van het menselijk verstand alleen vanuit de Substantie bereikt kan worden, maar hij maakt ook duidelijk dat uit die (ontologische)  theorie niet volgt dat het verstand automatisch en voor iederéén een alles bepalende kracht is. Men moet er zelf aan werken. Daarom legt Spinoza zo omstandig (in de delen 3 en 4) uit wat de mensen ervan weerhoudt om zich alleen door de rede te laten leiden. Spinoza heeft de opzet, het duidelijke doel, om de (moeilijke) weg te wijzen die doorlopen dient te worden om zover te komen dat men z’n (gezuiverde) verstand volgt. Namelijk om via het ontoereikende weten - dat door het andere, het vreemde, bepaald wordt - te komen tot adequaat, zelfbepaald weten vanuit de eigen natuur.
Onze kennisinteresse is van onszelf.
Kennen is geen automatisch gebeuren, maar een prestatie van de kennende en zijn verstand (p. 96). Verandering, transformatie is mogelijk door almaar beter (jezelf) te kennen (104), te gaan van passief naar actief handelen; wat mogelijk is, daar de conatus van oorsprong een actieve (streef-)kracht is (105). Opzet is om het lijden als belemmering van de eigen activiteit naar vermogen zelf te overwinnen (107). En daarmee gaat de mens dus niet tegen zijn eigen natuur of conatus in, maar ontdekt hij zijn oorspronkelijke conatus als modificatie van de goddelijke potentia en transformeert hij die van een conatus imaginendi naar conatus intelligendi (122).
Het gaat bij het bereiken van die inzichten niet om gelaten accepteren dat we veroorzaakt zijn, maar om het creëren van kennis en het onszelf op een andere manier dan voorheen begrijpen, dat is: adequaat en dat betreft dan een zelfgedane bewustzijnsverandering.

Hiermee heb ik in twee A-4-tjes niet het hele boekje samengevat, maar benadrukt wat ik er als de voor mij belangrijkste hoofdzaak uit haalde. Het is duidelijk dat zo’n uitleg van Spinoza alleen maar gedaan kon worden na alle misinterpretaties van Leibniz, Hegel en de Idealisten en vele anderen en door iemand die die interpretaties verwerkt heeft. Bartuschat laat zien, mede door hier en daar even op die misinterpretaties te wijzen, dat Spinoza anders gelezen moet worden dan de meeste bewonderaars-tevens-critici deden. Spinoza moet niet gelezen worden als zou zijn filosofie één deductief systeem zijn dat de veelvuldige enkeldingen, waaronder de ‘Modus Mensch’, afleidt uit een eerste principe. Nee, de mens en zijn begrijpen van dingen wordt niet rechtstreeks afgeleid vanuit de universele en eeuwige samenhang van alles: het is de mens die zelf denkt en zelf begrijpt dat hij een deeltje is dat in een geheel, in God, past. Zo ziet Bartuschat dus een ‘structuur-Metafysica’ in deel I en een Metafysica van de menselijke wereldoriëntering (delen II – V).
Men legde, en dat begon al bij Leibniz, bij Spinoza teveel nadruk op de ene substantie, zodat er te weinig “Substantialität von Singulärem” te ontdekken zou zijn. De eindige individuen zouden veel te vluchtig zijn t.o.v. het Absolute, zodat Spinoza niet met te weinig, maar juist met teveel God kwam, en hij niet zozeer een atheïst, maar eerder een akosmist, iemand met te weinig wereld was. Volgens Bartuschat was goed beschouwd Goethe de eerste die in de gaten had dat bij Spinoza elk ding een eigen zijn heeft dat niet aan een vreemde maatstaf gemeten wordt, maar aan een eigen maatstaf.
De Subject-Object-tegenstelling, waarover sinds Kant en de Idealisten zoveel bomen konden worden opgezet, met sinds Descartes en nog eens sterk bij Kant zoveel nadruk op het subject, is bij Spinoza en zijn consequente immanentie niet aan de orde. Maar dat wil niet zeggen dat Spinoza geen enkele aandacht voor het subject, voor de ‘Selbigkeit’ van de mens zou hebben. Bartuschat laat indringend en langs alle kanten zien, hoe dat juist wél het geval is.

Daarom raad ik dit boekje ten zeerste aan, als zwaar tegenwicht tegen nog veel te eenzijdig deterministische en automatistische uitleg van Spinoza.

Reacties

Bartushat 's Spinoza is niet de mijne. Maar ik heb nu geen zin om dat toe te lichten, na alles wat ik op dit blog over Spinoza heb gezegd. De afstand is te groot.

Je hoeft het voor mij niet meer toe te lichten, Wim.
Bartuschat heeft mij zeer geholpen om de botsingen die ik op dit weblog al vele malen met jouw Spinoza-opvatting had, beter te begrijpen. Daarom ervaar ik dit boekje als "een verademing".
Ook ik laat het - voorlopig - hier bij.

Beste Stan,
Ik deel je enthousiasme. Wat mij vooral trof was de ARGUMENTATIE voor wat jij hierboven geschetst hebt (de 'Selbigkeit' van de mens):

"Das In-sein von allem in Gott ist erst die Folge einer Kausalität, die, mit der Natur Gottes identifiziert, in ihren Produkte, den Modi, verbleibt. .... In der Tat bringt Spinoza seine Ontologie der Substanz mit dieser These zum Abschlusz: "Es existiert nichts, aus dessen Natur nicht irgendeine Wirkung folgte (I, 36). Wenn ein einzelnes Ding ein Produkt der immanenten Kausalität Gottes ist, dann musz in es eingehen was für die göttliche Substanz konstitutiv ist: AUCH ALS BEWIRKTES MUSZ ES URSACHE VON WIRKUNGEN SEIN. ..... Als von Gott hervorgebracht, ist es selber essentiell Ursache, also ein Seiendes das VON SICH AUS TÄTIG IST und nicht nur von anderen Modi bewirkt ist. Ein einzelner Modus, der notwendigerweise in Relation zu anderen Modi steht, hat insofern weder sein Sein aus dieser Relation, noch kann er aus ihr angemessen begriffen werden. .... Auch er ist, nicht anders als der Substanz, wesentlich Tätigkeit (agere), wenn er auch, anders als diese, in den anderen Modi ein Auszerhalb hat, durch das er eingeschränkt und insofern auch bestimt ist."

Dat is toch een gezichtspunt dat je niet snel in de angelsaksiche literatuur zult aantreffen. En het ligt inderdaad mijlenver van de opvattingen van Wim Klever af, die, herinner ik mij uit een eerdere discussie, meent dat een ding elk moment van zijn bestaan opnieuw door uitwendige krachten geschapen wordt.

AB INVICEM (32)

Wat ook een verademing is, en dat zal het zeker voor Stan zijn, is dat Bartuschat niet komt met een verhaal over het identiek zijn van lichaam en geest. Hij noemt ze zelfs, een beetje ongelukkig, 'essentieel' verschillend. Hij had ze beter, net als hun attributen, 'reëel' onderscheiden of reëel verschillend kunnen noemen. Twee gezichten van eenzelfde ding. Maar hij komt in elk geval niet met de drogreden dat je, gegeven het lichamelijke, niet kunt constateren dat het geestelijke daarvan verschillend is omdat je dan vanuit het ene attribuut een conclusie zou trekken over een ander attribuut en daarmee de 'explicatieve barriëre' zou schenden die er tussen attributen is. Een drogreden. Het blijft onbegrijpelijk hoe iemand kan volhouden dat attributen 'reëel onderscheiden' (realiter distincta) zijn, maar dat hun modi identiek zijn. Dat attributen 'reëel onderscheiden' zijn (1/10d) impliceert dat ze niet identiek zijn. Zouden ze identiek zijn, dan zou het ene attribuut ook door het andere attribuut begrepen kunen worden, iets wat Spinoza nadrukkelijk afwijst (1/10). Als de attributen niet identiek zijn, kunnen ook hun modi niet identiek zijn. Het is te hopen dat deze mode een keer over gaat waaien.

Henk, dank voor je erkenning van het verademende karakter van Bartuschat's uitleg van Spinoza. Ik moet je zeggen dat ik "van de weeromstuit" e.e.a. van Fichte aan het lezen ben, om na te gaan of Bartuschat niet tevéél aan diens lezing van Spinoza ontleende. Dat zeg ik even terzijde, daar je me in een e-mail aanspoorde wel ook kritisch t.o. Bartuschat te blijven.
Dan terug naar he reactie.
Ik weet niet op welke pagina jij las over het "essentieel verschillend" zijn der attributen, maar dat doet hij in ieder geval op p. 138 vanwege 5/22 waar hij onder verwijzing naar het bewijs van die stelling: "God is niet alleen de oorzaak van het bestaan, maar ook van het wezen van een menselijk lichaam [..] dat ook door middel van het wezen van God noodzakelijk moet worden begrepen [..] en wel met een eeuwige noodzakelijkheid. [..]" verder gaat verder over hoe Spinoza alleen van de geest het eeuwige bestaan (van een groter wordend deel) benadrukt. Als jij met de typering 'essentieel' verschillend "een beetje ongelukkig" bent, moet je bij Spinoza zijn.

Bartuschat zegt op enkele plaatsen dat het lichamelijke en het geestelijke essentieel verschillend zijn. Bijv. p. 70: "... dasz die Welt [der Modi] nicht von einer solchen Verfassung ist, weil sie aus essentiell verschiedenen Gliedern bestehe, nämlich aus Geistigem und Körperlichem". En op p. 73: "Insofern sind mentale und körperliche Ereignisse einerseits essentiell verschieden, ..." Het gebruik van 'essentiell' vond ik hier niet gelukkig (zie vorig). Maar inderdaad, in 5/23 zegt Spinoza dat er iets tot het wezen van de geest behoort dat maakt dat een deel van de geest eeuwig is, i.t.t. het lichaam. In die zin kun je misschien zeggen dat het geestelijke wezenlijk verschilt van het lichamelijke. Overigens zegt Spinoza nergens van attributen (maar daar had ik het niet over) dat ze 'essentieel' verschillen. Alle attributen drukken dezelfde essentie van de substantie uit. Deze essentie noemt Spinoza ook het wezen van een attribuut (zie 1/31d). Dan kun je attributen moeilijk essentieel verschillend noemen.

Omdat mijn superkorte staccato reactie op Stan en Henk blijkbaar niet is aangekomen, laat ik mij toch (daartoe aangespoord) verleiden tot de kortst mogelijke toelichting uit BRIEF 32: "... Alle lichamen worden door andere omringd, ontstaan DOOR ELKAAR en worden door elkaar gedetermineerd tot dit of dat bepaalde type van werkzaamheid of gedrag ..." (eigen vertaling). Andere tekst, dit keer weer in het Latijn: "et omnia VICISSIM, quae in natura sunt, A SE INVICEM ad aliquid operandum determinentur" (zie hele sectie PPC app. 2/11/2, waarin staat dat het op DIE manier is dat God of Natuur ons schept en al dan niet in stand houdt. Horizontaal dus, want 'god' betekent toch: omnes res simul, want we lezen verder in brief 32: "waarbij in ALLE LICHAMEN TEZAMEN, dat wil zeggen in HEEL DIT UNIVERSUMl, altijd dezelfde verhouding van beweging en rust bewaard blijft (wet van behoud van energie volgens moderne natuurkunde ook).

Wim,
Het is allemaal waar wat je schrijft. Maar je reactie slaat niet op het onderwerp. De altijd op universumniveau gelijkblijvende verhouding van beweging en rust gaat over de uitgebreidheid, de lichamelijk-materiële kant. In alinea 8 van brief 32 past Spinoza dezelfde benadering toe op de menselijke geest, die ook deel is van de natuur, n.l. van "een zeker oneindig verstand" (wet van behoud van intelligentie?)
Het punt van Bartuschat is, dat de algemene wetten en regels van de menselijke natuur, hoewel die uiteraard geldig werken, niets onthullen over de specifieke menselijke natuur om dingen bewust te worden en vooral: te begrijpen. En begrijpen is iets wat een subject ZELF doet. Het intuïtieve kennen en begrijpen is niet wat van buiten komt - is iets wat jijzelf doet (of niet) - met denkkracht die jou gegeven is (jij hebt het denken niet uitgevonden, maar benut het)

Oh? Kan men mij dus iets verwijten als ik de plank missla en kan ik mij er op beroemen als ik zulke prachtige ideeën denk? Ik had mij toch niet moeten laten verleiden om INDIREKT de strijd met een METAFYSICUS (Bartushat) aan te gaan en te reageren op zijn metafysische bewonderaars, die Spinoza's fysica van de mens (sleutel tot zijn ETHICA, volgens hem zelf) miskennen.

Wim,
Ook ik zal het kort houden. Wil je niet uit het oog verliezen dat jijzelf ook een metafysische positie inneemt?

@Wim Klever n.a.v. toelichting op AB INVICEM (32)
In brief 32 lezen we (kap. van mij): 'alle lichamen worden immers door andere omsloten en zij worden DOOR ELKAAR gedetermineerd om op een vaste en gedetermineerde wijze te bestaan en te werken'. Ook het subject-lichaam oefent, VANUIT ZICHZELF, invloed uit op andere lichamen.
Een ander citaat: 'En naarmate de handelingen van een lichaam meer VAN DAT LICHAAM ZELF AFHANGEN en het aantal andere lichamen dat er mee samenwerkt om hetzelfde tot stand te brengen kleiner is, is zijn geest beter in staat ....' (2/13s).
En dan herhaal ik maar wat Bartuschat zegt, nadat hij gezegd heeft dat God wezenlijk oorzaak is:
' Als von Gott hervorgebracht, ist es [ein einzelnen Ding] selber essentiell Ursache, also ein Seiendes das VON SICH AUS TÄTIG IST und nicht nur von anderen Modi bewirkt ist.'
Dat Wim Klever in deze blogs zijn ideeën naar voren brengt, en de inhoud van die ideeën, is niet volledig gedetermineerd door zijn omgeving. Ik vind het een verdienste van Bartuschat (Stan heeft het een verademing genoemd) dat hij dit gezichtspunt, de 'Selbigkeit' van dingen, duidelijk naar voren haalt.

Aktiviteit wordt niet ontkend, maar alle aktiviteit is perse, wel begrepen zijnde, passiviteit. Locke was daar ondersteboven van. Bartushat is nu juist voor mij geen autoriteit; integendeel, een 'mixture' van scholastiek en Duits idealisme. En nu stop ik hier echt mee; jullie mogen allemaal het laatste woord hebben.

Eerst mijn complimenten voor alles wat ik hier lees en wat er mogelijk wordt gemaakt op deze blog.

Ik ben de duitse taal niet machtig dus dit boekje had zomaar langs mij heengegaan, daarom grote dank voor de aandacht van dit boekje en deze samenvatting.

Ik heb vele vragen dus ik wist niet goed waar ik moest beginnen maar wat voor mij onduidelijk bleef is het volgende:

De discussie gaat over 'lichaam en geest' spinoza heeft daar een theorie over maar er ontstaan verschillende opvattingen over deze theorie. Wat in essentie is nu zo verschillend wat Bartuschat beweerd t.o.v bestaande beweringen. waarin onderscheid Bartuschat zich van de rest. Ik zelf ben vrij nieuw met deze theorie dus wat hierboven is uitgelegd is nog te lastig om zo te begrijpen zou iemand mij nu met wat eenvoudiger voorbeelden kunnen aanduiden waarin Bartuschat zich onderscheidt?

Groeten,
P Marel

@p.marel
Ik voel me een beetje aangesproken door de vraag omdat ik een paar keer gereageerd heb in dit blog. Ik denk niet dat de discussie n.a.v. Bartuschat in dit blog betrekking heeft op 'lichaam en geest' en op verschillende opvattingen daarover. Het gaat over de gedetermineerdheid van de dingen en van de mens. Volgens Spinoza ligt alles vast door zijn oorzaken, die weer vast liggen door andere oorzaken, enz. Uiteindelijk kan alles wat is niet anders zijn dan het is. Alle dingen belichamen een kracht en alles wordt bepaald door een spel van krachten, wat resulteert in een 'gedetermineerde' uitkomst. Wat Bartuschat benadrukt is dat één van die bepalende krachten de kracht is die belichaamd wordt in de mens. Dit is geen 'vrije' kracht, want wat een mens doet en wil is ook bepaald door oorzaken. Maar de mens kent al die oorzaken niet, daarom kan hij zich enigszins vrij wanen. Wat Bartuschat benadrukt dat is dat het niet alleen krachten van buiten zijn die werken als een oorzaak op de mens (zoals Wim Klever denkt), maar ook krachten die schuilen in de mens, bijvoorbeeld te drang om zichzelf in stand te houden, maar ook de drang om dingen te begrijpen (die daar misschien op terug te voeren is). Dat vind je minder benadrukt bij auteurs uit de angelsaksische hoek en bij fysisch georiënteerde auteurs. Ik weet niet of het wat verduidelijkt maar ik hoop het.

Bedankt voor je reactie en je verduidelijking, ik begin het steeds beter begrijpen waar de bovenstaande discussie over gaat.

Toch rest er mij nog een vraag of een opmerking; als volgens Wim Klever alleen krachten van buitenaf werken als een oorzaak op de men en volgens bartuschat ook krachten zijn die schuilen in de mens zelf, zijn dan de krachten van buitenaf niet de oorzaak voor een trigger om de krachten binnen in de mens zelf ( volgens bartuschat ) te laten werken, dus de drang om dingen te begrijpen of zichzelf in stand te houden wordt dit niet getriggerd door krachten van buitenaf ?

Of is de kracht in de mens zelf een kracht die niet door krachten van buitenaf worden beinvloed?

Wat is het gevolg van de krachten die de mens in zichzelf ( volgens bartuschat ) ontwikkeld, deze ontwikkeling is dan een oorzaak waaruit een gevolg uit voortvloeit, wat zou dit gevolg dan kunnen wezen?

Misschien zit ik helemaal verkeerd met mij gedachten dus sturing zou welkom wezen.

Groeten,
P Marel