Breviarium Spinozanum: Begeerte is het wezen van de mens [4]

“Cupiditas est ipsa hominis essentia quatenus ex data quacunque ejus affectione determinata concipitur ad aliquid agendum.” [Ethica 3/Aff.Def1]

“Begeerte is het wezen zelf van de mens, voor zover het wordt opgevat als door de een of andere inwerking erop bepaald om iets te doen. [Vert. Corinna Vermeulen]

Uit het vorige blog neem ik mee dat Spinoza enerzijds de identiteit van appetitus en cupiditas benadrukte (er is maar één conatus), maar anderzijds ook verschil zag en het van belang vond om de rol van het menselijk bewustzijn in zijn definiëring van begeerte (cupiditas) op te nemen en daarom de “oorzaak van het bewustzijn” (causa conscientiae) – zij het indirect – in zijn definitie opnam door er datgene wat verwijst naar 2/23 in op te nemen, n.l.: “voor zover de mens door aandoeningen wordt aangezet iets te doen.” Ik concludeerde dat Cupiditas voor Spinoza kennelijk een bijzondere manier van conatus zijn betreft: de wijze waarop de aandrift om in het bestaan te volharden in het geval van mensen met bewustzijn z’n vorm krijgt - een modificatie van de appetitus.

Hier is de enige plaats waar Spinoza duidelijk van bewustzijn (conscientia) spreekt en dat doet hij alleen bij de mens. “Begeerte is het wezen [de conatus] zelf van de mens, voor zover deze door de een of andere inwerking erop bepaald wordt om iets te doen [en zich daar bewust van is]." Aan het eind van het blog geef ik nog eens het schema dat ik aan de explicatio ontleen.

In dit blog wil ik proberen over te brengen, waarom dit als een geniale vondst van Spinoza kan worden gezien om het specifieke (het wezen) van de mens aan te geven en tegelijk een verklaring te hebben waarom hij kan erkennen dat mensen intentionele, doelgerichte wezens zijn, zonder dat er sprake is van finale oorzaken (en alleen van efficiënte oorzaken). Ik probeer dit te laten zien door de drie dingen te beschrijven die Spinoza met deze begeerte-definitie bereikt. Ik doe dat in - in mijn ogen - oplopende graad van bijzonderheid/genialiteit.

[1] Met de begeerte-definitie is Spinoza in staat verschillende met de begeerte samenhangende affecten c.q. passies een aparte benaming te geven. Begeerte is het eerste van de drie basisemoties (de andere zijn zoals bekend, blijdschap en droefheid) van waaruit de andere emoties kunnen worden afgeleid of waarin de grote hoeveelheid te onderkennen emoties (zie 3/56 en 3/57) kunnen worden ondergebracht. In zijn overzicht van affecten brengt hij emoties onder bij deze drie grondemoties. Aan het eind van 3/AppDef31 schrijft hij: “Hiermee heb ik de aangekondigde behandeling van de hartstochten blijdschap en droefheid afgesloten. Ik ga nu over tot de hartstochten die tot de begeerte te herleiden zijn.”

Afhankelijk van soorten objecten die worden waargenomen en specifieke aandoeningen c.q. toestanden van het lichaam, onderkent hij bijvoorbeeld (in vertaling Krop) als vormen van begeerten/verlangens: smachtend verlangen, navolging, dankbaarheid, welwillendheid, woede, wraakzucht, wreedheid of hardvochtigheid, angst, moed of lafheid.

Ik ga hier verder niet op in; ook niet op moeilijkheden die samenhangen met het feit dat Spinoza verlangens ook ziet voortkomen uit of reageren op droefheid en blijdschap. Vraagstukken waar David Bidney en Michael Lebuffe uitvoerig aandacht aan besteden [cf. het tweede blog]. Maar ingaan op die kwesties zou mij afhouden van hetgeen waar het me met deze blogs vooral om gaat.

[2] Met de cupiditas-definitie biedt Spinoza een definitie van de soort mens: het begerende wezen (ipsa hominis essentia)! Het is hier dé plaats en zijn manier om het specifieke van mensen aan te geven. Hij zegt dus niet dat de conatus het wezen van de mens is, want dat is eigen aan alle enkeldingen. Hij duidt ‘de mens’, ‘het wezen van de mens’ (toch een soortbegrip: alle mensen betreffende) aan met het hebben van cupiditas: een modus van streven, n.l. met bewustzijn. Hier en daar lijkt Spinoza het te bagatelliseren: in 3/9sbijzoorbeeld lijkt het nog alleen om benamingen te gaan. En ook in de uitleg van 3/App.Def1 benadrukt hij sterk het overeenkomstige van cupiditas met appetitus: “want of een mens zich nu van zijn aandrift bewust is of niet, het blijft een en dezelfde aandrift.” Maar daar het hem niet alleen maar om woorden gaat (“met andere woorden hetzelfde zeggen”) heeft hij cupiditas niet via appetitus maar langs een andere weg (met andere woorden) aangeduid.

Hij heeft dus niet het wezen van de mens, niet als sommige anderen (de Stoïci, Hobbes) met aandrift (appetitus) aangeduid, maar met begeerte (cupiditas). En deze zo gedefinieerd dat hij daarmee het menselijk bewustzijn in zijn definitie binnenhaalde (jammer genoeg is dat alleen maar te zien voor wie goed de uitleg bestuderen; in de definitie zelf blijft het impliciet).

Niet definieert hij de mens à la Aristoteles en de Scholastici als animal rationale. Hij houdt niet van definiëren via genus & differentia specifica, dat vindt hij maar teveel werken met abstracties; hoewel hij wel van mening is dat in alle mensen behalve de imaginatio ook de ratio werkt. Maar hier laat hij dus zien dat hij het bewustzijn van mensen als werkzaamheid ziet die een bijzondere vorm van conatus kenbaar maakt: in de vorm n.l. van de begeerte.

Wie op zoek is in de Ethica naar een definitie van de mens, vindt die hier: de mens is het begerende wezen – het wezen dat gekenmerkt wordt door begeerte [en dat hangt samen met z’n bewustzijn]. Let wel: ik schreef niet: “en dat komt door z’n bewustzijn” – daarop hoop ik later nog terug te komen; hier alvast het volgende.

Dat bewustzijn tot stand komt bij wezens met lichamen van een bepaalde complexiteit heeft hij elders aangegeven. En dat bewustzijn via het kennen van de geest van zichzelf, ontstaat uit de ideeën van aandoeningen van het lichaam heeft hij in en vanaf 2/23 laten zien. Nergens benadrukt hij op een rechtstreekse manier het bewustzijn, waarschijnlijk – zo vermoed ik – om te voorkomen dat er misbegrip door ontstaat a.h.w. tot iets dat de mens uit de natuur zou optillen en té bijzonder zou maken. Wellicht dat hij het daarom hier, op de enige plaats waar hij naar bewustzijn verwijst, toch zo enigmatisch doet.

[3] Tenslotte kan Spinoza met de begeerte-definitie intelligibel maken dat mensen intentioneel, doelgericht kunnen handelen, zonder dat er daarmee sprake van doeloorzaken is.

Spinoza is en blijft de filosoof die overtuigd is van determinisme en naturalisme. Alleen is hij er ook van overtuigd dat menselijk bewustzijn eveneens een natuurfactor is. Niet dat het bewustzijn (een kennen) direct inwerkt op lichamen (daar hoef ik het hier uiteraard niet over te hebben). Spinoza moet duidelijk z’n redenen gehad hebben waarom hij – en dat is zijn grandioze vondst- cupiditas i.p.v. appetitus zo centraal stelt.

Degenen, zoals bijvoorbeeld Diana Steinberg naar wie ik in het tweede blog verwees, die - wijzend op 3/12 en 3/13 - Spinoza van ‘teleologie’ beschuldigen, verwarren ‘teleologie’ met finale veroorzaking. Spinoza geeft de grote rol aan die de imaginatio (en het bewustzijn op dat niveau) kan spelen. Als hij schrijft: “De geest streeft ernaar zich zoveel mogelijk dingen voor te stellen, die het handelingsvermogen van het lichaam vergroten of ondersteunen,” [3/12]; en: “Wanneer de geest zich dingen voorstelt die het vermogen tot handelen van het lichaam verminderen of remmen, streeft hij er zoveel mogelijk naar, zich zaken te herinneren die het bestaan van die dingen uitsluiten.” [3/13] dan laat hij in de bewijsvoering de efficiënte veroorzaking van het handelen zien.

Zo ook kunnen via de begeerte allerlei toekomstige zaken voorgesteld worden en plannen gemaakt worden, maar die begeerde dingen kunnen alleen maar door efficiënte oorzaken daadwerkelijk tot stand komen.

Dit laatste hoop ik nog nader te verduidelijken.

 

___________________

 

3/App.Def1 en explicatio geven de volgende accentverschillen-van-verder-hetzelfde te zien:

Aandrift (appetitus) verwijst naar → instandhouding van het bestaan (in suo esse perseverandi)

Begeerte (cupiditas = bewuste appetitus) verwijst naar → door aandoeningen aangezet worden om iets te doen (voor de instandhouding) en daardoor (door die aandoeningen) van dat streven bewust te zijn.

Inwerkingen/aandoeningen (affectiones) → bepaalde, zich steeds wijzigende toestanden van het menselijk wezen (de conatus van de mens), aangeboren of van buiten komend. Toestanden, door de ideeën waarvan, Spinoza wijst terug op 2/23, de geest (de mens) zich bewust is of kan zijn.

Reacties

Neurologie en chemie op fysiek en medisch niveau was toen nog te weinig ontwikkeld. In de Ethica bepaalt Spinoza zich daarom slechts tot psychologische en sociale (politieke) verklaringen voor menselijke denkwijzen en gedrag. Hij is wars van speculaties daarover (zie briefwisseling met Boyle via Oldenburg en kritiek op Descartes m.b.t. het lijden van dieren en in deel V over de functie van de pijnappelklier. Wel verwacht hij veel van wetenschappelijke onderzoekingen en vooruitgang ook op die gebieden. De wezenlijke werking van de natuur - het gedrag van de mens inbegrepen - kennen en begrijpen in een verstandelijk natuurwetenschappelijk kader is immers zijn en ons WIJSGERIG streven. Helemaal eens Stan daar hebben de oubollige teleologie en de bovenzinnelijke theologische hiërarchie in o.a. zijn ogen en bewustzijn afgedaan.

Mooi blog Stan, zo breiden we onze kennis van Spinoza uit.
Punt 3) is een belangrijk punt, wordt vaak als een tegenstrijdigheid gezien binnen Spinoza's theorie (je noemt Steinberg).
Zie ook Appendix van deel I: "Mensen denken dat ze vrij zijn omdat ze zich bewust zijn van hun wilsakten en aandriften, en omdat ze onwetend zijn van de oorzaken die hen bepalen om te begeren en te willen, denken ze daar zelfs in hun dromen niet aan." Dat mag je wel een geniaal inzicht noemen.

Stan, mooie bedenking. Je moet inderdaad Spinoza's begrippen 'streven, streven plus geest is wil en die is bewust, streven plus geest en lichaam is drang en die laatste kan bewust en onbewust zijn, is drang bewust dan heet het begeerte' goed plaatsen. En dan nog weten dat wil, drang en begeerte 1 en hetzelfde zijn. Is voor u streven dan iets primair, het onbewust bevestigen of ontkennen waarna, dus erop volgend de wil, de drang en de begeerte aansluiten. Eindigt E3,9 daarom met 'dat we niets nastreven omdat we oordelen of iets goed is, maar we noemen goed wat we verlangen.' Is het primaire streven in de affectiones (affecties en affect) eerst en sluit daar een wil, drang en begeerte als (bewust)besluit bij aan?

Ed,
Er is minder onderscheid tussen streven, drang, wil en begeerte dan jij vragenderwijs lijkt te suggereren met: "Is het primaire streven in de affectiones (affecties en affect) eerst en sluit daar een wil, drang en begeerte als (bewust)besluit bij aan?"

Het streven (om in het bestaan te volharden) is primair - het is te zien als het vermogen dat ons daartoe 'gegeven' is.
Ik gebruikte in het blog de term 'modificatie' van streven voor begeerte om aan te geven dat het om hetzelfde streven (of drang) gaat, maar in de vorm dat we ons er bewust van zijn (via de affectiones die ons bewust worden).

Aan het eind van 3/9s lijkt Spinoza enige denkstapjes over te slaan, maar is wel duidelijk dat het hem er om gaat dat éérst het streven naar iets is (of van iets af) en dan pas het idee dat iets goed of slecht is.