Breviarium Spinozanum: betekenis van natuur bij Spinoza

In het vorige blog behandelde ik Spinoza’s opvatting over ‘woorden’. Onze woorden komen voort uit, worden gevormd door onze verbeelding (imaginatio), de laagste van de kenvormen – belangrijk, maar levert vooral verwarde kennis.

Hoe komt Spinoza met gebruik van woorden boven die verwarde kennis uit?

Om Spinoza (en elkaar in discussies over zijn filosofie) goed te verstaan is het nodig [1] goed op de definities die hij geeft te letten en daar geen traditionele of eigen betekenissen te laten binnensluipen; en [2] zien hoe hij in de praktijk en in de context van zijn gehele stelsel de woorden gebruikt om dan daaruit de betekenis(sen) zo nauwkeurig mogelijk te destilleren.

In dit blog wil ik dat proberen te doen voor de term ‘natuur’ die in reacties de laatste tijd zo vaak een rol speelde.  Daarom heb ik mij even voor wat 'nadere studie' teruggetrokken.

De term natuur wordt nergens apart gedefinieerd, maar wel zeer vaak door Spinoza gebruikt. Dan blijkt deze term op de volgende vijf verschillende manieren door hem te worden gebruikt [ik houd me aanbevolen voor informatie over wellicht nóg een betekenis]. Deze vijf betekenissen zijn:

a Ÿ Natuur als Deus sive Natura
b
Ÿ
Natuur als de bestaande werkelijkheid
c
Ÿ
Natuur als wetmatigheid – natuurwetten
d
Ÿ
Natuur als aard of wezen oftewel definitie van iets
e
Ÿ Natuur als gewoon, normaal, natuurlijk, van nature

Hier en daar is wel enige overlap te onderkennen en is een indeling van een concreet woordgebruik in een van deze ‘categorieën’ wellicht arbitrair en soms past iets in meerdere categorieën. Toch meen ik dat deze verschillende betekenisnuances te onderkennen zijn. Hieronder loop ik ze na.

a) Deus sive Natura. Dit is waar iedereen intussen wellicht het eerst aan denkt, daar het zo ongeveer als de kernachtigste samenvatting van Spinoza’s filosofie wordt beschouwd. Opmerkelijk is dat deze woorden pas in de Praefatio van het Vierde deel voor het eerst worden genoemd (Deus seu Natura) en niet in het Eerste deel dat over God handelt. Het staat er ook wat ‘en passant’ (“want het eeuwig en oneindig zijnde dat wij God of natuur noemen, handelt krachtens dezelfde noodzakelijkheid, als waardoor hij bestaat”). Maar intussen had Spinoza de TTP geschreven waarin hij God als natuur had geïdentificeerd. Wel schreef hij daar in een voetnoot in het 6e hoofdstuk bij: “Ik versta hier onder natuur niet alleen de materie en haar verschijningsvormen, maar behalve de materie nog oneindig veel andere dingen.” (vert. Akkermans). Ook in het bewijs van stelling 4 van dat deel is nog een keer sprake van ‘God of de natuur’. En dat is het dan wat Deus sive Natura betreft.

b) Natuur als de bestaande werkelijkheid: “In rerum natura”(cf I P 29), in de natuur bestaat slechts één substantie (cf I P 30d), er bestaat niets in de natuur waaruit niet een gevolg voortvloeit (I P36). Hij schrijft over ‘filosofen, die de dingen in de natuur hebben willen verklaren’ [II P 40 s].
Hiertoe behoren ook de naturalia, (I P 32cII & IV P 57s), de natuurlijke dingen, welke betekenis Spinoza ook bekend veronderstelt (waar tegenover dan wellicht de – niet vermelde - artificialia staan).
Men ziet in dat de gehele natuur één individu is (II Lemma VI s)
In de Praefatio in de TTP over profeten die “de Deo et natura sublimes habuerint cogitationes” [over God en de natuur verheven gedachten hebben gehad]. En: de mensen hebben alle dingen in de natuur opgevat als aan hun gegeven en als voor hen bestemd. Ook is daar sprake van “onvolmaaktheden in de natuur”.

c) Natuur als wetmatigheid – natuurwetten: God handelt uitsluitend krachtensa de wetten van zijn eigen natuur en door niemand gedwongen ( I P 17); de natuur blijft zichzelf altijd gelijk … de regels en de wetten van de natuur zijn altijd en overal gelijk. Er kan dus ook slechts één manier zijn om de natuur der dingen te begrijpen, namelijk aan de hand van de universele wetten en de regels van de natuur. (Voorwoord deel III).
Er is sprake van een algemene ordening van de natuur (ordo Naturae) (IV P 4c)
Ieder verlangt of versmaadt op grond van de wetten van zijn natuur noodzakelijk dat wat hij voor een goed of voor een kwaad houdt. (IV P 19 +d; ook P 24d)
Wie inzicht heeft in de noodzaak waarmee alle dingen uit de goddelijke natuur voortvloeien en volgens eeuwige natuurwetten en regels tot stand komen…  ( IV P 50s)
De natuurwetten richten zich naar de algemene orde der natuur, waarvan de mens een deel is. (IV p 57s) Aldaar ook over ‘de macht van de natuur’ (potentia naturae).

In de Praefation van de TTP "& deinde num miracula contra naturae ordinem contigerint" [En vervolgens of er wonderen in strijd met de orde van de natuur gebeurd zijn].

d) Natuur als aard of wezen oftewel definitie van iets. Voorbeelden: substanties met dezelfde natuur of aard (I P 5); de goddelijke natuur (I P 15s, I P 29s); God handelt krachtens de wetten van zijn eigen natuur (I P 17);
de ware definitie drukt de natuur van de gedefinieerde zaak uit, natuur en definitie zijn hetzelfde (I P 8 s2); tot Gods natuur behoort het bestaan of (wat hetzelfde is) uit wiens definitie het bestaan volgt (I P19d).
Maar ook wezen en definitie zijn gelijk, blijkt uit I 33sI. Een goede definitie drukt dus het wezen oftewel de natuur van iets uit. In het gebruik van de termen door Spinoza blijkt er geen onderscheid te zijn tussen het wezen of de natuur of de definitie van iets.

Deel III gaat over De oorsprong en de natuur van de hartstochten; over de natuur en de kracht van de hartstochten.
Dingen kunnen t.o.v. elkaar een tegengestelde natuur hebben (III P 5). Het beste voor ons is wat volledig met onze natuur overeenstemt (andere mensen) (IV P 18 d).

Ook in de TTP komt natuur in deze betekenis voor, maar dan minder verbonden met ‘definitie’. Zo in de Praefatio “omnes homines naturâ superstitioni esse obnoxios” [alle mensen zijn van nature onderhevig aan…].

e) In de TTP komt natuur regelmatig voor als term voor: gewoon, normaal, natuurlijk, van nature. Zo bijvoorbeeld in de Praefatio ‘lumen naturale’; en of “humanum intellectum naturâ corruptum esse” [of het menselijk verstand van nature bedorven is]. Hiervan zouden vele voorbeelden te geven zijn.
Tot dit betekenisveld behoort ook “prior est natura” (van nature eerder, cf I P 11).

f) In zekere zin komen deze betekenissen enigermate samen waar in I P 29s wordt gesproken over ‘natura naturans’ en ‘natura naturata’ - ‘naturende natuur’ (Deus, de substantie of de gezamenlijke attributen, de Natuur) en ‘genatuurde natuur’, de laatste n.l. alles wat uit de noodzakelijkheid van Gods natuur volgt (de modi, alle dingen die volgen uit en zijn in de natura naturans). Deze begrippen knopen als het ware alle betekenissen van natuur aan elkaar.

Reacties

Beste Stan,
Dat is een vruchtbare zondag geweest met die twee laatste blogs. Daar valt ook niet zo maar een twee drie een verantwoorde reactie op te geven. Daar moet je eens rustig voor gaan zitten. Maar omdat ik weet dat het woord en begrip 'natuur' jou een beetje hoog zitten, wil ik toch wel een plaagstootje uitdelen. Het gaat natuurlijk over d). Daarin geef je de volgende redenering.
1) Een definitie drukt de natuur van de gedefinieerde zaak uit, ofwel natuur = definitie (I P 8 s2)
2) In I 33s staat 'wezen of definitie' (ipsius essentia, seu definitio)
3) Conclusie: definitie = natuur = wezen
Nu het plaagstootje;
1) attribuut = natuur van een substantie (I P5)
2) attribuut is NIET het wezen van een substantie (de positief gestelde vraag werd door jou met een luidkeels NEEEE beantwoord)
3) Conclusie: attribuut is de natuur, maar niet het wezen, ofwel natuur is niet hetzelfde als wezen.

Wat ook zou kunnen is dat je uit jouw redenering + I P5 concludeert dat een attribuut het wezen van een substantie is.

Daar gaan we dan weer, Henk. Even een puntje op de 'i' niet ik, maar jij komt met de bovenstaande redenering op de proppen, die ik hieronder zal corrigeren:
1) attribuut = een uitdrukking van het wezen van de substantie; noem dat EEN natuur van een substantie (I P5) ofwel een van de vele naturen (of wezensuitdrukkingen) van de substantie.
2) attribuut is NIET HET wezen van een substantie; inderdaad, want is een expressie van het wezen van de substantie, die dus nog andere expressies (naturen) kent.
3) Conclusie: "attribuut is de natuur, maar niet het wezen, ofwel natuur is niet hetzelfde als wezen?" Jij kwam met een pseudoredenering met dus een valse conclusie die n.l. verwaarloost om te verdisconteren waarvan natuur natuur en wezen wezen is. Die begrippen kun je niet zomaar hypostaseren; je moet blijven beseffen waarvan deze bepalingen bepalingen of eigenschappen zijn. Attribuut (een natuur van de substantie) drukt het wezen van de substantie uit, maar is niet het hele wezen van de substantie (want er zijn nog andere attributen). Als je alle attributen bij elkaar hebt, heb je de substantie helemaal te pakken; en alle naturen van de attributen geven daarmee volledig uitdrukking aan het hele wezen van de substantie. Tezamen vormen ze de substantie, en drukken ze dus het hele wezen (=de definitie) van de substantie uit.
Onzin is ook je laatste bewering bij de vorige reeks reacties: 'natuur van een substantie' is ruimer dan 'het wezen van de substantie'. Dit slaat echt nergens op en betekent helemaal niets (anders dan goochelen met woorden)! Natuur van de substantie is eenvoudig een ander woord voor het wezen ofwel de definitie van de substantie. Natuur van een attribuut als uitdrukking van het wezen van de substantie heeft dus een andere (eigen in zijn soort) definitie van de substantie.
Ik merk nog op dat Spinoza niet gauw de term “essentie van het attribuut” zal gebruiken, daar attribuut niet een eigen ontologische status heeft, maar een wezenseigenschap is die een substantie als drager nodig heeft. Een attribuut heeft dus wel een definitie (als eigen, andere bepaling dan de andere) maar geen eigen quidditas.

Het bovenstaande was een plaagstootje, maar het lost natuurlijk niets op. Het is duidelijk dat Spinoza niet altijd consistent is in het gebruik van woorden, hoe graag je dat eigenlijk ook zou willen. Het is ook niet zo erg, zolang het geen afbreuk doet aan de consistentie in zijn denken. Het maakt vaak niet zoveel uit of je iets 'essentie' of 'natuur' noemt, zolang je maar niet zegt dat een attribuut de natuur, dus het wezen van de substantie is. En dat zal Spinoza zeker nooit doen. Ik denk dat je moet kijken hoe woorden overwegend in hun conteksten gebruikt worden. En dan denk ik dat 'natuur' in het algemeen ruimer wordt opgevat dan alleen het wezen. Spinoza zegt wel een keer definitie = wezen (trouwens ook dat een definitie de natuur van een zaak uitdrukt, zie blog Stan), maar in het algemeen geven zijn definities niet het wezen van een zaak, maar de natuur van een zaak (die het wezen insluit). Bijvoorbeeld in de definitie van God wordt niet zijn wezen (zijn potentia) maar wel zijn natuur = de attributen genoemd (die zijn wezen insluiten)

Stan, ik lees nu jouw reactie en ik moet erkennen, daar kan ik niet tegenop. Het is vast hogere redeneerkunde. Je geeft in de eerste 11 regels PRECIES mijn redenering die ik als een alternatief gaf voor jouw redenering, met een diametraal tegenovergestelde conclusie. En jij ziet niet dat beide redeneringen gelijkwaardig zijn, even waardeloos of even waardevol. Zie daarbvoor mijn voorgaande reactie.

Wat ik met mijn 'plaagstootje' heb willen laten zien, is dat als je puur op geïsoleerde zinnetjes afgaat, je met twee LOGISCH GEZIEN VOLKOMEN GELIJKWAARDIGE REDENERINGEN, die van jou en die van mij, tot faliekant tegenovergestelde conclusies kunt komen. Dat was de boodschap, maar die pak jij niet op. En mijn tweede reactie beoogt een oplossing voor dit probleem.

Henk, je moet natuurlijk wel ook de tekst na de eerste 11 regels lezen.
Het ging mij om je conclusie "ofwel natuur is niet hetzelfde als wezen."
Maar soms is natuur niet en soms wel hetzelfde als wezen. Zowel natuur als wezen zijn namelijk altijd "... van iets". (Daarop doelde ik met mijn opmerking dat je niet moet hypostaseren).
Dus de zin "Natuur van attribuut is niet hetzelfde als wezen van de substantie" klopt (want het wezen heeft nog meer naturen uitdrukkende attributen).
Maar de zin "Natuur van substantie is hetzelfde als wezen van de substantie" klopt ook (want daar is natuur een ander woord voor wezen).
Dan nog over het slot van je voorlaatste reactie:
Ik zou graag zien dat je kon afzien van die term "insluiten" (omdat jij daar een eigen betekenis in stopt), maar dat je gebruik zou maken van constitueren of wellicht nog beter "uitdrukken". Je tekst zou dan luiden:
"in het algemeen geven zijn definities niet het wezen van een zaak, maar de natuur van een zaak (die het wezen uitdrukken of constitueren). Bijvoorbeeld in de definitie van God wordt niet zijn wezen (zijn potentia) maar worden wel zijn NATUREN = de attributen genoemd (die zijn wezen uitdrukken of constitueren).
Daar kan ik me in vinden (of dat algemeen zo is of alleen bij substantie laat ik in het midden); maar ik kan me niet vinden in jouw bewering dat natuur ruimer is dan wezen.
Uiteindelijk zijn het in mijn ogen - uiteraard - equivalente definities. Stelling I 34 mag je zo naast DEF 6 leggen: beide drukken hetzelfde uit - de ene keer zus, de andere keer zo gezegd.

@ Stan
Ik ga niet opnieuw proberen om mijn punt te maken. Ik maak alleen een paar opmerkingen bij je laatste reactie.

De toevoeging 'van' in 'natuur van' en 'wezen van' zou het waarschijnlijker of misschien wel zeker maken dat ze hetzelfde betekenen. De logica hiervan ontgaat me

Je praat (al meer keren) over 'de natuur van een atribuut', daarmee verwarring zaaiend. Het gaat niet over de natuur van een attribuut, maar over de de natuur van een substantie en dat is een attribuut.

Je zegt 'dat het wezen nog meer naturen uitdrukkende attributen heeft'. Daar snap ik helemaal niets van. Heeft het wezen attributen? Drukken die attributen naturen uit? Wat een spraakverwarring.

Je zegt: De natuur van een substantie kan zowel wel als niet hetzelfde betekenen als het wezen van de substantie. Met 'Gods natuur' kun je dus zowel zijn attributen als zijn wezen bedoelen. Hoe moeten we weten wat bedoeld wordt?

In E2p19d duidt Spinoza de relatie tussen een attribuut en het wezen van de substantie aan met het woord 'involvere'. Ik vertaalde dat eerst met 'omvatten', maar jij hebt mij de vertaling 'insluiten' aan de hand gedaan. Spinoza geeft op andere plaatsen ook de betrekking 'uitdrukken', maar dat betekent niet hetzelfde. Iets uitdrukken betekent niet hetzelfde als iets insluiten

Tot mijn grote verrassing zeg je ook dat attributen het wezen van de substantie constitueren. Wat moet dat betekenen? Je zou de eerste zijn die het uit kan leggen.

Je kunt je niet vinden in de bewering dat het begrip 'natuur van ...' ruimer is dan 'wezen van....'. Als je er aan vasthoudt dat met 'natuur' altijd hetzelfde wordt bedoeld als 'wezen', dan heb je gelijk. Maar die opvatting heb je niet. Als een attribuut het wezen van de substantie insluit, maar niet is, uitdrukt, maar niet is, manifesteert, maar niet is, ja dan staat attribuut/natuur toch voor meer dan het wezen van de substantie alleen. Ik zeg dan dat het begrip natuur ruimer is dan het begrip wezen.

Zeg je nu in de laatste alinea dat de definitie van God en de definitie van zijn wezen equivalente definities zijn? Ofwel, dat substantie hetzelfde is als het wezen van de substantie?

Ik heb niet de verwachting dat deze opmerkingen wat aan je opvattingen zullen veranderen. Ik vrees dat we (gedeeltelijk) een verschillende taal spreken.