De essentie der dingen [5] de zoektocht van Lucia Lermond naar Spinoza’s essentie van de mens
Na in het vorige blog over Lucia Lermond (1950 - 2014) en haar dissertatie, The Form of Man: Human Essence in Spinoza’s Ethic
[Leiden/New York, E.J. Brill,
1988 – books.google
– Yumpu] te hebben geïntroduceerd, tracht ik nu een samenvatting
van haar benadering te brengen. Het vervolgblog heeft even op zich laten
wachten en blijft jammer genoeg onafgemaakt, want hoe ik het probeer, het lukt
me niet het bevredigend af te ronden – zo zal aan het eind blijken.
Lucia Lermond is, zoals de titel al aangeeft, in Spinoza op zoek naar of en wat hij te zeggen heeft over de essentie van de mens. Ze concludeert – wat geen verrassing is – “that the Ethic does not offer an exhaustive account of man’s essential nature.” (p. 78) Toch zou het haar - naar haar overtuiging - lukken via een analyse van de Ethica een natuur van de mens (niet alleen als ens rationale, maar ook als ens reale) in Spinoza’s filosofie aan te wijzen.
Er is slechts één passage in Spinoza’s werken, waarin hij het heeft over de ‘vorm van de mens’ (forma hominis), nl. in 2/10 waar hij stelt
Tot de menselijke essentie hoort niet het zijn van substantie, ofwel de substantie constitueert niet de vorm van de mens.” (2/10)
Lucia Lermond heeft zich tot taak gesteld te achterhalen wat voor Spinoza dan wél de ‘vorm van de mens’ constitueert. Zij stelt vast dat het op die plaats – zo vlak na 2/9 – uitdrukkelijk gaat om de eindige mens. Maar zij zal zich gaan afvragen: slaat dat ook op de ‘eeuwige mens’? de eeuwige modus van het denken (5/42s)? En haar conclusie luidt uiteindelijk: ja, ook de geest als eeuwige modus is afhankelijk van God (want is niet God). Maar eeuwig zijnde, als gevolg van Gods eeuwigheid, kan de oneindige modus mens niet worden vernietigd.
Op blz. 59, aan het begin van haar langste hoofdstuk 11, “Essence and Immortality”, omschrijft ze drie posities, ofwel drie mogelijke interpretaties van het wezen van de mens, waarvoor ze in de voorafgaande hoofdstukken de bouwstenen bijeen gesprokkeld heeft:
1) Alleen de essentie van elk individu heeft status als ens reale: de essentie mens, als universele notie, is ens rationis.
2) De essentie van de mens is een ens reale, een waar eeuwig individu; individuele mensen zijn beperkte existentiële uitdrukkingen van die ware essentie.
3) Beide essenties, zowel die van individuen als die van de mens zijn entia realia. “That reason is the medium of the understanding of type, does not necessitate the relegation of the essence of man to the realm of entia rationis.”
In een soort rechtszaak of ondervragingsspelletje krijgen we vervolgens een, zeg, “Wie van de drie.” Ze behandelt de drie posities uitgebreid en serieus. Om te beginnen onderschrijft ze de goede papieren van de eerste lezing; daarna de twijfelachtige, platoons gekleurde, tweede lezing en wijst in een niet eenvoudige, maar bewonderenswaardige analyse de derde lezing als, volgens haar, de visie van Spinoza aan, “but the Ethic cannot be said to set it forth explicitley and unambiguously.”(p. 59) Maar het belang van die juiste interpretatie voor de ruimere betekenis van zijn leer is er niet minder om.
Ad 1 – de eerste lezing: Het model van de ideale mens (humanae exemplar) fungeert als een ens rationis, een abstract rationeel idee, afgeleid van een als gemeenschappelijk rationeel geziene essentie – de ontische realiteit ligt bij de individuen. Een probleem van deze eerste lezing zit in 1/8s2, waar het gaat over de ware definitie van een ding welke alleen de natuur van het ding uitdrukt en niets zegt over enig aantal ervan. Spinoza spreekt daar over de natuur van de driehoek en van de mens: de eerste (driehoek) is ens rationis, is zo ook die van de mens bedoeld?
Ad 2 – de aanhangers van de tweede lezing zien in hetgeen in dat scholium staat als bewijs ervoor dat de mens als ens reale wordt gezien: een eeuwig individu, waarvan individuele mensen verbijzonderde uitingen zijn. Want als het mogelijk is voor meerdere individuen van dezelfde natuur om te bestaan, dan moet daar noodzakelijk een externe oorzaak voor zijn. Hetgeen gesteld wordt in 1/17s wordt daar als ondersteunend bewijs bijgehaald, wat leidt tot de conclusie: de mens is één in wezen, veel in bestaan.
Waar Spinoza in2/48s ‘mens’ als universeel begrip afwijst, doelt hij op het gebied van de verbeelding, maar verwerpt hij niet de rationele, gemeenschappelijke essentie, maar alleen de abstractie uit individuele gevallen (zoals iedereen op z’n eigen, verschillende wijze doet). Aldus wordt het begrepen in deze lezing. Dat Spinoza soortverschillen als ontisch ziet, blijkt ook uit 3/57s waar elke (dier)soort z’n eigen ‘essentie of vorm’ kent. (Ook in het voorwoord van deel 4).
En het is precies hierover waarover de Ethica handelt: over de botsing en strijd tussen de verbijzonderde essenties en de anderen in de gewone orde van de natuur – het veld van externe veroorzaking versus de immanente veroorzaking van handelen volgens de rede. Zie bijvoorbeeld hoe in 4/35d gesproken wordt over de menselijke natuur als nabije oorzaak (proximam suam causam) waar het gaat om het bepaald zijn door de ratio. De orde van het intellect is voor alle mensen gelijk (2/18s). ’s Mensen hoogste goed is noodzakelijk gemeenschappelijk aan allen (4/36). Hoe volgens de rede levende mensen altijd in natuur overeenstemmen (4/35). Hoe zij samen een sterker individu vormen (4/8s). De rede maakt mensen één individu. Kortom, de essentie mens is het ware individu en ens reale.
Naar de 3e lezing
Er is dus in de Ethica evidentie voor
zowel de eerste als de tweede lezing; of - even in termen van Martin, (cf. blog) – de lezing van individualists en specieists. Via een
vernuftige maar moeilijk na te vertellen interpretatie, ziet zij in het 5e
deel over de eeuwigheid van de geest, waarin volgens 5/29 de eeuwige natuur van
de geest afhangt van het verstaan van het lichaam onder de vorm van eeuwigheid,
een verzoening van beide benaderingen plaats hebben, die dus samenkomt in de
derde lezing: beide essenties, zowel die van individuen als die van de mens,
zijn entia realia.
Maar hier gaat het bij mij stokken. Ik vind de betreffende passages fascinerend en kan ze blijven lezen, maar kan er als het er op aan komt toch niet echt een touw aan vastknopen. Het lijkt en is misschien heel diepzinnig, maar ik kan het niet navertellen.
De ‘vorm van de mens’ is bij haar zijn kans om zichzelf te kennen door kennis van en gemeenschap met het geheel. Deze essentie of vorm moet door een speciale eenheid geconstitueerd worden: een eenheid van gemeenschappelijke eigenschappen, door fysische of psychische krachten. In de Ethica ligt de nadruk op bewustzijn en in het 5e deel op de zuivere, intrinsieke geest. De blijvende geest is niet de geest als (individueel) fenomeen, als denken vanuit de imaginatio; die verdwijnt.
Haar vondst lijkt mij dat zij Spinoza onderscheid ziet maken tussen concrete rationele universele noties en algemene noties als abstracties van de verbeelding. En net als bij Morgen Laerke wordt bij haar de relatie tussen het eindige/tijdelijke en het oneindige/eeuwige uiteindelijk een kwestie van perspectief.
Maar nogmaals, hier stokt het bij mij. Ik kan haar redenering waarmee zie die derde positie wil onderbouwen niet mee voltrekken en dus niet navertellen. Haar analyses vind ik goed te volgen, haar betoogopbouw (synthese) onnavolgbaar (misschien wat esoterisch)
Misschien wil iemand het eens proberen? Het gaat om de tekst vanaf halverwege blz. 64 t/m 71. [cf. Yumpu)
Toevoeging. Van een bezoekster van dit blog ontving ik een link naar een PDF die ze - in beginsel voor eigen gebruik - van het boekje heeft gemaakt en op internet heeft gezet voor eventueel geïnteresseerden. Hierbij geef ik dit in dank door.
Wijziging 02-04-2016: Daar KPN per aug 2016 met de uploadservice stopt, heb ik het document op een andere plek veiliggesteld: cf. PDF


Reacties
Aan het eind van het blog een link toegevoegd naar een PDF van de tekst van Lucia Lermond.
Stan Verdult 24-03-2015 @ 17:25
Stan,
Ik ben er eindelijk toe gekomen om mijn lezing van dit boekje “af te ronden” (tussen aanhalingstekens, want zoals je terecht stelt is de stijl zodanig intuïtief dat je er als het ware kan blijven over mediteren).
Ik vind je blog hierboven én de vorige een heel goede bespreking van het boek, en kan volledig met je meegaan, tot aan je titel “Naar de 3e lezing”, waar ik strenger ben en de stelling van Lermond helemaal niet overtuigend vind (maar misschien wel een interessante speculatie die uitnodigt om verder na te denken).
Om te beginnen is de onderbouwing die de auteur geeft voor de stelling dat de “essence of man” een ens reale is (al of niet tegelijk met de essenties van individuele mensen), niet zo sterk. Lermond baseert zich voornamelijk op E1p8s2, waar gesteld wordt dat als er meerdere individuen met dezelfde natuur (natura) bestaan, dat er dan externe oorzaken moet zijn voor hun bestaan. Dus stelt ze: de “essence of man”, als unieke natuur, bestaat zonder externe oorzaak, heeft alleen een volledig immanente oorzaak (“causation according to the laws of its specific being”), en is dus ens reale. Ik vind deze redenering logisch niet correct: het feit dat er meerdere individuele mensen zijn, kan perfect verklaard worden door het bestaan van meerdere individuele essenties, zonder dat hier uit volgt dat de algemene essentie “mens” noodzakelijk zou bestaan (ens reale i.p.v. een ens rationis). Verder onderbouwt Lermond haar stelling ook met een verwijzing naar E1p17s, waarvan we ondertussen allemaal overtuigd zijn dat het een stuk is uit een bewijs uit het ongerijmde en dat het niet Spinoza’s mening weergeeft.
Verder vind ik, zelf als we aannemen dat de essence of man een ens reale zou zijn, dat Lermond niet aantoont wat dit zou bijbrengen in de lezing van Spinoza’s tekst. Het laatste hoofdstuk “Conclusion” gaat hier mijn inziens nauwelijks of niet op in. Dit hoofdstuk begint wel met de vaststelling dat de Ethica ons een ideaal mensbeeld voorhoudt (m.i. is dit “de wijze” of “Sapiens” die Spinoza beschrijft in de laatste paragraaf van de Ethica – E5p42s), maar wat er zou veranderen indien dit mensbeeld geen ens rationis zou zijn maar een ens reale, wordt niet duidelijk.
Wel interessant vind ik de reflectie die Lermond uitlokt over de aard van een “ens rationis”. Als een ens rationis alleen bestaat in het verstand, wat is dan zijn ontologische status? Het is een adequaat idee, maakt dus deel uit van de idea Dei, en toch is het geen ens reale. Dus is het geen (oneindige of eindige) modus, maar wat is het dan wel? In Spinoza’s filosofie bestaan toch alleen de substantie en de modi ervan?
Mark Behets 12-04-2015 @ 23:43
Dank Mark, voor je interessante reactie. Merkwaardig dat blogse dit niet toelaat tot de "laatste reacties" en die op het blog van vier dagen daarvoor wél doorgeeft. Blogse's wegen zijn ondoorgrondelijk. Net zoals sommige wegen van Lermond; daarover zijn we het eens.
Ik denk toch dat Spinoza's entia rationis niet zo ingewikkeld zijn. Als het om adequate ideeën gaat hebben ze ontologische status. Alleen de inadequate ideeën van de imaginatio, in de vorm van ficties, chimaera's en "gedachtenconstructies" of abstracties die men maakt om dingen gemakkelijk te onthouden (zoals hij in de Cogitata Metaphysica beschrijft), missen die status in de werkelijkheid. Inadequate ideeën die wij vormen op basis van dingen die we ondergaan in de orde der natuur, zijn onvolledig en verward, maar hebben wel deel aan de ontologische status; alleen weten wij (nog) niet welk deel of in welke mate.
Stan Verdult 13-04-2015 @ 08:20